Erwin Mortier keert graag terug naar plaatsen uit zijn verleden, omdat ze zoveel vertellen en verzwijgen.
‘Schrijven, heb ik geleerd, is niet bedoeld om raadsels op te helderen,’ aldus Erwin Mortier in Vlaamse vergezichten, ‘Het is spreken en zwijgen tegelijk, mijn manier om met de gemeenschap der zwijgende lippen om te gaan. Niet door ze open te breken, maar door ze ten afscheid te zoenen en hun stiltes hoorbaar te maken.’ Zulke stiltes vielen er nogal vaak in zijn jeugd, wanneer het over zijn grootvader ging bijvoorbeeld, die in 1942 samen met zijn kompanen van het VNV voor de Brusselse Beurs de Hitlergroet bracht ter ere van de aan het Oostfront gesneuvelde voorman Reimond Tollenaere. Nee, daarover zweeg men na de oorlog liever.
In Vlaamse vergezichten bekent Erwin Mortier een topofiel te zijn, iemand die graag terugkeert naar plekken die iets voor hem betekenen en daar nuchter bij blijft, wat iets anders is dan een in ronkende emoties zwelgende nostalgicus. Die plekken liggen in het land van Nevele, tussen Gent en Brugge, waar zijn uit Ravenna afkomstige voorvader Pieter Tesselli in 1707 aanspoelde. Dat land heeft een schrijver van hem gemaakt, net zoals het dat met Rosalie en Virginie Loveling en Cyriel Buysse deed, vrijzinnigen in een katholieke streek die radicaliseerde door de schoolstrijd van 1879. Natuurlijk waren de geestelijken in Mortiers tijd begrijpender, maar het zwijgen tierde welig in hun kringen, over de pastoor bijvoorbeeld, die iedere zomer zijn nichtje op bezoek kreeg dat verdacht veel op hem leek. ‘Geheimen waren nogal publiek in die tijd,’ lezen we, ‘maar bleven op een of andere manier toch geheim.’
Centrale zin: Ik dwaal af, ik meander.
Mortier schrijft prachtig over de natuur waarin hij opgroeide, over de bossen waarvoor hij na school een half uur omreed en over de zwaluwen en vleermuizen in het – alweer met veel zwijgen omhulde – vervallen huis in de achtertuin van zijn grootouders. ‘Ik dwaal af, ik meander,’ merkt hij dan op, maar dat doet de Leie ook, de rivier die in 1909 in de buurt van Gent rechtgetrokken dreigde te worden, een plan dat door het protest van Buysse niet werd uitgevoerd.
Maar Vlaamse vergezichten gaat niet alleen over het verleden. Het kijkt vanuit dat verleden ook naar de toekomst. En zo komt Mortiers andere voorvader in beeld, Jozef Tessely, midden negentiende eeuw oprichter van de retorica Moedertaal en Broedermin. Ook hij kwam op voor het Nederlands als volwaardige cultuur- en bestuurstaal, maar dan wel binnen een meertalig België. Een Vlaams-nationalist was hij niet. Vlaanderen heeft zijn Lovelings en Buysses, maar er waren ook in het Frans schrijvende Vlamingen die het over een heel ander en rijker Vlaanderen hadden, toont Mortier, zoals de Gentenaars Franz Hellens en Suzanne Lilars, die doodgezwegen worden in onze monocultuur. Laat ons daar lessen uit trekken, nu hier inmiddels een paar honderd talen worden gesproken.