Waar is het gouden kruisje dat Oscar Wilde in 1876 aan zijn geliefde gaf? Maarten Asscher verzint een grandioos antwoord.
Nadat Oscar Wilde en Florence Balcombe op kerstdag 1876 in Dublin de mis hadden bijgewoond gaf de schrijver in spe de jongedame een gouden kruisje. Het was een blijk van zijn liefde, alleen bleef die liefde niet duren. Wilde verwaarloosde Florence daar net iets te veel voor. Hij studeerde in Oxford en in zijn vrije tijd trok hij liever naar Griekenland of Italië dan terug te keren naar de Ierse hoofdstad. En dus maakte Florence het twee jaar later uit om prompt met de elf jaar oudere Bram Stoker te trouwen, de business manager van het Londense Lyceum Theatre die wereldberoemd zou worden met het in 1897 gepubliceerde Dracula. Wat er met het gouden kruisje gebeurde, weet niemand.
Maarten Asscher, een levenslange fan van Wilde, die uit The Picture of Dorian Gray opstak dat literatuur net zo opwindend kan zijn als seks, en tien jaar geleden zelfs een proefschrift aan de schrijver wijdde, zag daar een uitdaging liggen. Hij zou zelf het verhaal van het kruisje verzinnen, wat uitmondde in Oscar Wilde’s Crucifix, een vernuftige en intrigerende mengeling van fictie en non-fictie – die trouwens zowel in het Nederlands als in het Engels verschijnt. De delen in gewone tekst zijn op de werkelijkheid gebaseerd, de cursieve stukken komen uit de fantasie van Asscher. En daarmee treedt hij in de voetsporen van Wilde zelf, aangezien die zijn leven af en toe ook wat fictionaliseerde. Zo beweerde hij bijvoorbeeld dat hij er in april 1877 bij was toen archeoloog Ernst Curtius in het Griekse Olympia de Hermes van Praxiteles opgroef, terwijl dat beeld pas een maand later werd gevonden, toen Wilde alweer in Oxford was.
Centrale zin: Waar zou die kleine gouden crucifix gebleven zijn?
De verzinsels van Asscher zijn wel wat onschuldiger. Zo laat hij bijvoorbeeld Philippa, de oudere zus van Florence, bekennen dat zij ook wel wat had gezien in de jonge Oscar, maar dat het leeftijdverschil van zes jaar toen onoverkomelijk was. En hij laat ons de aantekeningen lezen van een Amerikaanse uitgever die Oscar Wilde en Arthur Conan Doyle uitnodigde voor een etentje, een etentje dat trouwens ook echt heeft plaatsgevonden – maar de aantekeningen zijn nep. Het hoogtepunt bewaart Asscher voor het einde, waarin hij Sherlock Holmes op zoek laat gaan naar het kruisje en alle puzzelstukken op hun plaats lijken te vallen. En dat zijn er nogal wat, want heeft Stoker zijn van homo-erotiek uitpuilende Dracula niet op de uitspattingen van Wilde gebaseerd? En werd er in dat boek ook niet te pas en te onpas gezwaaid met een gouden kruis? ‘Waar geen overdrijving is, daar is geen liefde’, loofde Wilde een essaybundel van de door hem fel bewonderde Walter Pater, ‘en waar geen liefde is, daar is geen begrip.’ Het zijn woorden die ook Maarten Asscher in ere houdt.