Hoe Colson Whitehead op weg is om een van de allergrootste schrijvers te worden
Voor zijn magisch- realistische krachttoer De ondergrondse spoorweg (2016) mocht de Afro-Amerikaanse schrijver Colson Whitehead zowel een Pulitzer als de National Book Award in ontvangst nemen. Naar aanleiding van zijn nieuwe roman De jongens van Nickel schildert zijn jongere collega-schrijver Mitchell S. Jackson het indringende portret van een literaire grootheid die ondanks alles bescheiden blijft. ‘Ik verdiende het helemaal niet om koffie te drinken met Toni Morrison.’
Kijk, daar loopt Colson Whitehead. Luttele minuten voor onze afspraak lummelt hij rond op de hoek van 126th Street en Fifth Avenue, gekleed in nauwsluitende jeans en Chelsea boots. Dreadlocks delen zijn rug in tweeën. Omdat ik een half blok achter hem loop, kan ik hem onopgemerkt observeren. Zijn loopje is niet wat jonge mensen bedoelen als ze ‘swaggerific’ zeggen. Hij wil met de manier waarop hij zich voortbeweegt namelijk niets overbrengen, het is veeleer een acceptatie van zijn fysiek – hij is lang en mager en heeft X-benen.
Hij stopt aan 127th Street, en aangezien ik nog slechts een paar passen van hem verwijderd ben en niet wil dat hij me op gluren betrapt, roep ik zijn naam. Hij rukt zijn oortjes uit en draait zich om voor een handdruk – onze eerste. ‘Aangename kennismaking’, zeg ik. ‘Het lijkt erop dat we dezelfde kant uit moeten.’ Hij glimlacht, de zon speelt een spel met zijn bril. ‘Het ziet er wel zo naar uit’, antwoordt hij, en we wandelen samen het laatste stukje naar onze bestemming: het Langston Hughes House.
Whitehead is niet alleen lichamelijk op weg naar een bijzondere plek in de Afro-Amerikaanse literatuur. Drie jaar geleden katapulteerde zijn roman De ondergrondse spoorweg hem naar het literaire sterrendom. Het boek bezorgde hem, als tweede niet-witte auteur en de zesde in totaal, zowel de National Book Award als de Pulitzer Prize. Zijn verhaal over een imaginaire spoorlijn waarlangs zwarte slaven naar de vrijheid werden vervoerd, werd ook geselecteerd voor Oprah’s Book Club (een big deal in de States, nvdr), ging meer dan een miljoen keer over de toonbank en werd geprezen door toenmalig president Obama. Barry Jenkins, de regisseur van Moonlight (2016) en If Beale Street Could Talk (2018), werkt aan een tv-adaptatie.
Tekst gaat verder onder het kader.
Colson Whitehead
- 1969 – geboren in New York, VS. Woont in Manhattan met zijn vrouw, een literair agente, en hun twee zonen.
- Werkt na zijn studies aan Harvard voor de New Yorkse krant The Village Voice. Schrijft in de tussentijd aan zijn eerste manuscript.
- 1999 – publiceert De intuïtionist, de eerste van tot nu toe zeven romans.
- 2016 – slaat gensters met De ondergrondse spoorweg. Mag de prestigieuze National Book Award in ontvangst nemen.
- 2017 – krijgt voor datzelfde boek ook de Pulitzer Prize. Die dubbelslag deden alleen Annie Proulx, Alice Walker, John Updike, Bernard Malamud en William Faulkner hem voor.
- 2019 – Time Magazine zet hem op de cover en noemt hem ‘America’s storyteller’.
Waar moet je na zo’n succes naartoe? Het antwoord in Whiteheads geval: de tijd van Jim Crow. De jongens van Nickel, dat eerder dit jaar verscheen, volgt de lotgevallen van twee jongens in een jeugdinstelling, die bovenop hun straf met de segregatiewetten van de sixties moeten afrekenen. De roman zal zijn positie in het pantheon van invloedrijke Amerikaanse auteurs alleen maar verstevigen.
Whitehead was al voor de publicatie van De ondergrondse spoorweg een veelgeprezen succesauteur, met zeven fictie- en twee non-fictieboeken in de afgelopen twintig jaar. Het onderzoek van de geschiedenis en raciale kwesties loopt doorheen al zijn werk, van zijn eerste romans De intuïtionist en De John Henry dagen tot en met De jongens van Nickel.
Maar Whitehead weigert om zich zowel vormelijk als inhoudelijk in een hokje te laten opsluiten. Hij heeft satire geschreven (Apex is een pleister op de wonde), door zombies bevolkte horror (Zone One) en een hilarisch non-fictieboek over poker (Kaarten op tafel). George Saunders, een gewaardeerde tijdgenoot, schrijft over zijn collega: ‘Hij is enorm getalenteerd, en veelzijdiger dan om het even welke Amerikaanse auteur die vandaag nog publiceert. Hij kan zowel grappig, lyrisch, satirisch als ernstig uit de hoek komen, afhankelijk van wat zijn werk nodig heeft.’
Hoewel het de ene keer wat meer wordt uitgespeeld dan de andere, ontwaar ik een constante in al zijn werk: humor. Je merkt dat creëren hem plezier schenkt, en dat hij zowel zijn onderwerp als de gebruiken van om het even welk genre in de vingers heeft, wat hem de mogelijkheid biedt om ermee te spelen.
Whiteheads jongste twee romans nemen in zijn oeuvre een aparte plek in, omdat ze meer dan hun voorgangers tegemoetkomen aan de eis die W.E.B. Du Bois, auteur en medestichter van de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP) ooit stelde aan het werk van zwarte schrijvers: het moet ten dienste staan van gerechtigheid. Boeken over het verleden hebben ons altijd al geholpen om het heden te begrijpen, en die van Whitehead bewijzen ons in het bijzonder een dienst als we het huidige culturele en sociale klimaat willen doorgronden.
We leven in een tijd waarin Mitch McConnell, leider van de meerderheid in de Senaat, de voorpagina’s haalt omdat hij luidop het nut van de zogenaamde ‘slavery reparations’, het vergoeden van de nakomelingen van Afro-Amerikaanse slaven, in twijfel trekt. Of waarin de Democratische presidentskandidaat Joe Biden verdedigt waarom hij in het verleden met voorstanders van de segregatie heeft samengewerkt. Die zaken indachtig, herinneren Whiteheads boeken er ons aan dat het Amerikaanse racisme geenszins een zaak van het verleden is. ‘Ik heb nog nooit een boek gelezen met een slaaf in de hoofdrol waarbij ik de angst en claustrofobie zo van het blad zag spatten’, zei tweevoudig National Book Award-laureate Jesmyn Ward, die in de jury zat toen De ondergrondse spoorweg in de prijzen viel. ‘Ik had het gevoel dat dit boek voor veel mensen een doorbraak kon betekenen.’
Hij weigert commercieel succes na te jagen door zijn publiek te geven wat het wil: meer van hetzelfde.
Terwijl we het huis van een van de beroemdste zwarte schrijvers uit de geschiedenis naderen, vertel ik Whitehead dat het I, Too, Arts Collective hier gehuisvest is, een non-profitorganisatie die artistieke stemmen uit ondervertegenwoordigde gemeenschappen ondersteunt. Aan de deur worden we begroet door de directrice van I, Too. Ze biedt ons een rondleiding aan door het huis, waar vandaag de geur hangt van het politoer dat gebruikt wordt om de donkere houten vloeren te laten glanzen. Whitehead stemt toe, hangt zijn jas aan een haakje in de inkomsthal (‘Ik wilde niet oneerbiedig zijn tegenover Langstons huis’, zegt hij daar later over) en volgt haar door het oude herenhuis. Ze leidt ons langs een voorkamer met een vleugelpiano en Hughes’ oude tikmachine, die op de uitstaande rand boven de open haard staat. Whitehead stelt vragen en blijft in elke kamer even hangen, alsof hij de ruimte in zich opneemt. Hij lijkt na te denken over de erfenis van Hughes en over zichzelf, een schrijver die zich een weg baant door het huis van een schrijver die de weg voor hem gebaand heeft.
Een van Hughes’ bekendste gedichten is Harlem, genoemd naar de buurt waar de Harlem Renaissance geboren werd, de nieuwe adem van de Afro-Amerikaanse literatuur in de jaren twintig van de vorige eeuw. Het begint met deze regels: ‘What happens to a dream deferred?/ Does it dry up/ Like a raisin in the sun?‘ Hughes had het over de dromen van de zwarte in het Amerika van Jim Crow, maar je zou dezelfde vraag ook over de dromen van schrijvers kunnen stellen. De grootsten onder hen combineren kritisch met commercieel succes, ze winnen prijzen en bepalen – in uitzonderlijke gevallen – mee de tijdgeest. Voor de meeste schrijvers blijven die wensen een leven lang ongrijpbaar. Maar Whitehead, nog altijd maar 49, heeft allicht niet veel onvervulde dromen meer over.
Als we grootsheid definiëren als lang volgehouden uitmuntendheid, dan is Whitehead ongetwijfeld een van de grootsten van zijn generatie. Gelet op zijn leeftijd, productiviteit, consistentie en de bijval die hij geniet, zou je hem zelfs een van de grootste nog levende Amerikaanse schrijvers kunnen noemen.
Schrijven en koken
Arch Colson Chipp Whitehead ging als Chipp door het leven tot hij die naam, die hij te ‘privéschoolachtig’ vond klinken, op zijn 21e verving door Colson. Pas een paar jaar geleden kwam hij erachter dat Colson niet alleen de naam van zijn grootvader aan moederszijde was, maar ook die van een verre voorouder, een slaaf uit Virginia die zichzelf en zijn dochter had vrijgekocht.
Whitehead was het derde kind van vier – hij heeft twee oudere zussen en een broer die tien maanden jonger is. Zijn ouders hadden een recruteringsagentschap voor managers, wat hun toeliet de kinderen aan elitaire privéscholen te laten studeren, te reizen en hun zomers door te brengen in Sag Harbor. Dat is een dorp op Long Island dat als vakantiebestemming voor welgestelde zwarten bekendstaat, en meteen ook de titel van Whiteheads meest persoonlijke boek.
Toch kende het gezin problemen. ‘Mijn vader dronk nogal veel, en hij was opvliegend’, zegt Whitehead. ‘Zijn persoonlijkheid was zowat de barometer in huis.’ Whiteheads vader was niet close met de familie aan zijn kant, maar hij had wel een uitgesproken mening over vrijheid met betrekking tot zijn gemeenschap. ‘Zijn visie op de rassenkwestie was nogal apocalyptisch’, zegt Whitehead, en hij voegt eraan toe dat zijn vader die mening ‘niet zonder reden’ had. Wat suggereert dat ook zijn kijk erdoor beïnvloed werd.
Whitehead legt uit dat hij en zijn broer, die vorig jaar overleden is, de donderbuien van hun vader ontvluchtten met behulp van strips, boeken, muziek en tv. Hij heeft vaak het gezelschapsspel Dungeons and Dragons en de videogame Wizardry gespeeld – hij durft zijn vrije tijd ook nu nog weleens voor de spelconsole te slijten – en zat in een band die Jose Cuervo and the Salty Lemons heette en slechts één optreden op zijn naam heeft. Als rasechte generatie-X’er is hij zo gek op Sonic Youths Daydream Nation en Purple Rain van Prince, dat hij die platen elke keer draait als hij aan de laatste pagina’s van een nieuw boek begint.
In de middelbare school las hij een aantal boeken die hem deden besluiten om zelf schrijver te worden: Honderd jaar eenzaamheid van Gabriel García Márquez, Cane van Jean Toomer, het verhaal De loterij van Shirley Jackson en één hoofdstuk uit Onzichtbare man van de Afro-Amerikaan Ralph Ellison. Whitehead herinnert zich dat hij hoopte op een dag te kunnen wat Ellison had gedaan.
Hij noemt zichzelf een ‘ijverige student’ en ging naar Harvard. Imani Perry, tegenwoordig professor Afro-Amerikaanse studies aan Princeton, zat in die tijd op Yale. Zij herinnert zich Whitehead van een samenkomst voor zwarte Ivy League-studenten. ‘Hij nam deel aan de activiteiten maar leek tegelijk wat onthecht’, zegt ze. ‘Hij was van het nadenkende type, eerder in zichzelf gekeerd.’
Whitehead speelde met het idee om ‘heel experimenteel’ te gaan schrijven. De faculteit Engels van Harvard, die hij als conservatief omschrijft, besteedde weinig aandacht aan de moderne Amerikaanse roman, dus bestudeerde hij die op zijn eentje. Hij verslond vernieuwers als Thomas Pynchon en John Barth en wierp zich ook op zwarte absurdisten als Ishmael Reed.
Hij draait Daydream Nation van Sonic Youth en Purple Rain van Prince telkens als hij de laatste hand aan een boek legt.
In 1991 studeerde hij af. Hij ging bij gebrek aan een baan tijdelijk weer bij zijn ouders wonen en begon te schrijven voor de New Yorkse krant The Village Voice. Hij werkte ook zijn eerste manuscript af, over het noodlottige leven van een kindsterretje, en nam alvast een agent om hem te vertegenwoordigen. Na twintig afwijzingen liet die hem vallen. ‘Ik werd geen schrijver omdat ik strips wilde schrijven of omdat ik een journalist was’, legt hij uit. ‘Wel omdat ik tegen mezelf zei: “Ik doe het nog een keer. Er is niemand die in mijn plaats zal schrijven, dus ik kan er maar beter aan beginnen.”‘
Nicole Aragi slaagde erin zijn tweede manuscript te verkopen en is ook vandaag nog zijn agent. Dat boek was De intuïtionist, een roman over een zwarte vrouwelijke inspecteur van liften die lovende recensies kreeg en de aandacht trok van iemand die jaren later met Whitehead zou samenwerken. ‘Lang voor Moonlight en Beale Street droomde ik ervan dit boek te verfilmen’, zegt Barry Jenkins. ‘Ik wist ook zeker dat het nooit zou gebeuren, want Colson speelde toen al in eerste klasse. Het heeft veel tijd gekost om ook maar een beetje bij hem in de buurt te komen.’
En toch krijg je niet de indruk dat Whitehead zichzelf ziet als iemand die in eerste klasse speelt. In de uren die we samen doorbrengen bespeur ik geen zweem van eigenwaan. Al even bewonderenswaardig is zijn weigering om commercieel succes na te jagen door zijn publiek te geven wat het wil: meer van hetzelfde. Hij volgt een lastiger parcours door steevast voor zijn eigen interesses en fantasie te kiezen, maar zo komt hij wel steeds uit bij uniek werk dat compleet op zich staat.
Denk niet dat Whitehead zijn dagen in afzondering achter zijn bureau doorbrengt. In zijn dagelijks leven staat het gezin centraal en probeert hij samen met zijn vrouw, literair agente Julie Barer, een dochter van veertien en een vijfjarige zoon groot te brengen. Schrijven doet hij als de kinderen op school zitten. Het is ook Whitehead die voor het avondeten zorgt. Stel je voor hoe hij zijn zoon naar de kleuterklas brengt, thuiskomt en een van die geweldige monologen van slavenvanger Ridgeway uit De ondergrondse spoorweg pent: ‘Ik geef de voorkeur aan de Amerikaanse geest, de geest die ons vanuit de Oude naar de Nieuwe Wereld riep, om die te overwinnen, op te bouwen en te beschaven. En om daar te vernietigen wat vernietigd moet worden. De lagere rassen te verheffen. En als dat niet lukt, ze te onderwerpen. En als dat niet lukt, ze uit te roeien.’
Zware erfenis
Boeken met de slavernij als onderwerp bevestigen het witte privilege én verzachten het witte schuldgevoel. Maar met een onderwerp alleen maak je geen fantastisch boek, het gaat erom wat de schrijver ermee doet. Whitehead vertelt er een verhaal mee dat je dwingt de blijvende kwalen van dit land te erkennen. Het pleit voor zijn talent dat hij een onderwerp dat de hele natie beroert, heeft omgevormd tot een onuitwisbaar kunstwerk. Een kunstwerk dat alleen hij kon hebben gemaakt.
Waar De ondergrondse spoorweg focuste op hoe de witte zijn privilege en macht over de zwarte uitoefende in de vorm van slavernij, onderzoekt Whitehead in De jongens van Nickel het trauma waarmee de afstammelingen van de slaven zijn opgezadeld. Het verhaal speelt zich af op de Nickel Academy, een tuchtschool voor jongens in de sixties. De focus ligt op de leerlingen Elwood en Turner, die onderling proberen uit te maken hoe ze in een racistisch Amerika kunnen overleven. Voor de school stond de Arthur G. Dozier School for Boys in Florida model, die berucht werd vanwege haar geestelijke, fysieke en seksuele misbruik van jongens. Nadat de school in 2011 was gesloten, bleek dat er tientallen lichamen op het terrein begraven lagen. Whitehead had zich voorgenomen om de school te bezoeken, maar dat is hem niet gelukt. ‘Hoe meer ik vorderde in het boek, hoe verdrietiger en kwader ik werd. Als ik toen die school had bezocht, dan had ik een jerrycan en een lucifer meegenomen.’
Elwood is een optimist voor wie de speeches van Martin Luther King het woord van God zijn, Turner een cynicus in wiens woede en desillusie veel mensen zich zullen herkennen. Whitehead, die in beide jongens iets van zichzelf terugvindt, gebruikte die tegenstelling om hen tot leven te wekken. ‘Een kunstwerk treft pas echt doel als je jezelf herkent in de hoofdpersonages en tegelijk ook een glimp van jezelf opvangt in de slechteriken’, zegt hij. ‘Dat werkt nog beter als je beseft dat een kleine speling van het lot je tussen die jongens en op die plaats had kunnen brengen – je hoeft alleen maar een jonge zwarte man in Amerika te zijn.’
Er werd en wordt véél energie gestopt in het onder de knoet houden van zwarte mensen.
De segregatie, gevat in een reeks wetten die we kennen onder de noemer Jim Crow, eindigde officieel toen president Lyndon B. Johnson in 1964 de Civil Rights Act en een jaar later de Voting Rights Act tekende. Maar je hoeft maar even aan de Verenigde Staten te schudden – hun verschillende buurten, schoolsystemen, strafuitvoering en haatmisdrijven – of er vallen langs onderen tal van bewijzen uit die aantonen dat de erfenis van Jim Crow springlevend is.
Whitehead weet wat iedere zwarte in dit land behoort te weten: dat geen enkele verwezenlijking of rijkdom je van die erfenis vrijstelt. ‘Ik voel het nog elke keer dat een patrouillewagen me voorbijrijdt. Dan vraag ik me af: is dit de dag waarop mijn leven een nieuwe wending neemt? Bijna alle jonge gekleurde mannen en vrouwen kennen die erfenis. Je voelt ze wanneer een politicus een beroep doet op de vooroordelen van zijn kiezers, lijnrecht tégen hun eigen economische belangen in. Omdat die irrationele, primitieve angsten sterker zijn dan hun instinct om voor hun welvaart te kiezen. Jim Crow zit ook op de schouder van iedereen die met kieslijsten knoeit om de zwarten hun stem te ontnemen, of die nagaat welke kiesbureaus wanneer moeten gesloten worden, zodat mensen het lastiger krijgen om op tijd ter plekke te raken. Er werd en wordt véél energie gestopt in het onder de knoet houden van zwarte mensen – eerst door de slavernij, dan door de segregatie en nu door… Ik weet niet hoe je het tegenwoordig moet noemen.’
Historicus Nell Painter, emeritus hoogleraar aan Princeton, gebruikt de term ‘purposeful ignorance’, opzettelijke onwetendheid, als het gaat over de pijnlijke aspecten van de Amerikaanse geschiedenis. ‘Veel Amerikanen kunnen het woord ‘zwarte’ niet uitspreken zonder er eerst over te struikelen’, zegt ze. ‘Erover lezen is een uitdaging die veel lezers lange tijd uit de weg zijn gegaan. Tegenwoordig zijn heel wat onder hen bereid om die uitdaging eindelijk aan te gaan.’ De jongens van Nickel legt een laagje fictie over de harde waarheid van Jim Crow en de nasleep van de segregatie, maar het boek brengt tegelijk een eerlijk, hoopvol verhaal over het menselijke vermogen om ellende of onrecht te doorstaan.
Whitehead heeft zijn meesterschap al lang bewezen, maar hij heeft tijd nodig gehad om zijn eigen plaats in de literaire wereld te aanvaarden. Ongeveer tien jaar geleden liep hij de onlangs overleden Toni Morrison (de auteur van Beloved , voor Whitehead dé Great American Writer, nvdr) tegen het lijf op de campus van Princeton. Ze nodigde hem uit voor een kop koffie. ‘Ik dacht: dit is belachelijk. Ik verdien het helemaal niet om koffie te drinken met Toni Morrison.’ Dus is hij nooit bij haar langsgeweest. ‘Ik was te gegeneerd door haar uitnodiging. Het was alsof je de post van iemand anders krijgt.’
Zou hij haar uitnodiging vandaag accepteren, als hij de kans nog had? ‘Ik ben niet meer zo zelfbewust. Ik heb minder complexen.’
Groeilijntjes
Enkele dagen na onze ontmoeting in Harlem trek ik naar Whiteheads nieuwe tweede verblijf in East Hampton, een huis van om en bij de vierhonderd vierkante meter met een kleine hectare grond. Wanneer ik kom aangereden, zie ik hem door het keukenraam achter het fornuis staan. Hij zwaait en haast zich naar de oranje voordeur. Hij is gekleed in een T-shirt, een paar jeans en rode sportschoenen – allemaal precies versleten genoeg. Whitehead maakt jerk smoked pork (hij is gek op zijn vleesroker) met aardappelen klaar en stelt voor om de recepten even voor me te noteren. De lunch is niet voor meteen, maar hij heeft snacks voorzien.
Uren later krijg ik mijn bord. Hij waarschuwt dat het stevig gekruid is en schenkt me een glas water in. Vervolgens is hij elders in het huis met iets bezig en eet ik alleen in de keuken, dankbaar voor zijn hoffelijkheid en culinaire talent. Voor wie er mocht aan twijfelen: het eten is hier heerlijk.
Telkens als een patrouillewagen me voorbijrijdt, vraag ik me af: is dit de dag waarop mijn leven een nieuwe wending neemt?
Ik had Whitehead in en rond New York al een paar keer op literaire happenings gezien, maar we hadden nog niet met elkaar gepraat, handen geschud of de begroeting uitgewisseld die zwarte mannen wereldwijd kennen als ‘de knik’. Ik kende hem dus niet, en had hem in gedachten een etiket opgekleefd dat na onze conversaties en zijn oprechte gastvrijheid mag worden verbrand. Noem me een softie, maar hij lijkt nu al een literaire homie, een grote broer die ik een paar zondagen niet gezien heb.
Sommige schrijvers scoren bij recensenten en winnen prijzen, andere halen astronomische verkoopcijfers. Whitehead is een van de weinigen die beide doet. ‘Ik weet wat het is om platzak te zijn’, zegt hij. ‘Ik heb het grootste deel van mijn leven opluchting gevoeld als ik het einde van de maand had gehaald.’ Tegenwoordig hoeft hij de kalender niet meer zo nauwlettend in het oog te houden. Dat blijkt wanneer hij me rondleidt door zijn magnifieke huis, met een slaapkamer zo groot als mijn oude appartement in Harlem en een zwembad in de tuin. Het huis is alles wat ik er stiekem van gehoopt had. Zijn carrière strekt me tot voorbeeld, en het bewijs dat zijn verdiensten als schrijver hem een leven als dit hebben opgeleverd, maakt me blij.
We praten nog wat in zijn kantoor, en hij vraagt me of ik zijn eerste aanzet voor De ondergrondse spoorweg wil zien. Hij opent een document op zijn computer en wijst het begin aan. Ik zie geen indeling, geen Romeinse cijfers, enkel zinnen die verwijzen naar zaken die ik me uit het boek herinner. Hij is bezig met een nieuw project, zegt hij, de uitwerking van een idee dat ouder is dan De jongens van Nickel: een misdaadroman die zich afspeelt in het Harlem van de jaren zestig. ‘Het begin en het einde ken ik al’, zegt hij. ‘De rest is nog wazig.’
Terwijl we praten valt me een reeks markeringen op een van de deurlijsten op. Later vertelt hij me dat de vorige eigenaars van het huis er de groei van hun kinderen mee bijhielden. In plaats van ze te overschilderen heeft Whitehead een nieuwe reeks lijntjes toegevoegd voor zijn eigen zoon. Het lijkt me een geschikte metafoor voor zijn werk, waarin hij oude vormen en onderwerpen neemt en daar zijn fantasie op loslaat. Als je genoeg zelfvertrouwen hebt, weet je dat je het verleden niet hoeft uit te wissen om iets nieuws te maken.
Wanneer Whitehead even de deur uit is, weeg ik enkele medailles in mijn hand, lees ik de kleine lettertjes van een ingelijste oorkonde, ga ik door een stapeltje posters. Ik vraag me af hoe het moet voelen om in deze kamer te werken, de getuigen van je succes om je heen te zien liggen en dan door het raam naar je eigen bos te kijken. Ik kan niet anders dan denken dat het voor Langston Hughes en Whiteheads andere voorvaderen niet evident geweest zou zijn om zich deze verwezenlijkingen voor te stellen. Waarschijnlijk hadden ze er zelfs niet van durven te dromen.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier