In Elk beseffen drie mannen dat ze worstelen met een fout gelopen vaderrelatie, dus keren ze terug naar de oorsprong ervan. Een goed boek levert dat jammer genoeg niet op.
Erik is een succesrijke architect die vooral kickt op zijn eigen ontwerpen. Als je in het leven maar hard genoeg je best doet, is zijn devies, kom je er wel. Dat is tot hij met zijn elektrische fiets aan een rotvaart tegen een auto knalt en voor zes maanden in het ziekenhuis belandt. Nadien is hij een ander mens, ook omdat hij opeens een armoedzaaier blijkt, en wil hij de raad van zijn mental coach volgen: zijn zieleheil zoeken door naar Kathmandu in Nepal te wandelen.
Lodewijk is dan weer een leerkracht die het na twaalf jaar voor de klas allemaal wel een beetje heeft gezien. Hij heeft een leuk gezin, maar ook een scharrel met een veel jongere collega die zijn midlifecrisis-droom om met haar opnieuw te beginnen netjes aan gruzelementen slaat. Hij zit vast, tot er iemand op een elektrische fiets met een rotvaart tegen zijn auto botst en hij zich verantwoordelijk gaat voelen voor het lot van het slachtoffer. Waarom gaan ze niet samen met zijn witte Hyundai naar Kathmandu, stelt Lodewijk voor, dan kan hij in tussentijd van zijn schuldgevoel afkomen.
Centrale zin: Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is.
Het zou het uitgangspunt kunnen zijn van een nieuwe On the Road, maar dat is Elk, de debuutroman van Joost Berends, jammer genoeg niet geworden, eerder iets wat op vrij onbeholpen wijze het midden houdt tussen Jonas Jonassons De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween en Mélissa Da Costa’s Al het blauw van de hemel. Het boek combineert de flauwe humor van het eerste met de feelgoodfactor en boodschapperigheid van het tweede. Want er is natuurlijk nog een derde hoofdpersonage, Khan, de K uit de titel, een Afghaanse vluchteling die na een paar jaar in Duitsland terug naar huis wil. Erik en Lodewijk nemen hem mee en overstelpen hem met blijken van sympathie in de zin van ‘Het is voor mensen in het Westen moeilijk te begrijpen dat een vluchteling ook gewoon een mens is.’
Uiteindelijk blijken de inzittenden van de Hyundai tijdens hun trip niet alleen op heel wat clichés te stuiten, zoals Duitse bonken die homoseksuelen in elkaar slaan, corrupte Hongaarse politiemensen en louche Serviërs, ze zijn ook alledrie het slachtoffer van een fout gelopen vader-zoonrelatie, waarbij religie, kindermisbruik en genderwissels een hoofdrol spelen.
Psychologisch heeft het allemaal de diepgang van een flinke plas water. Soms blijft Berends ook veel te lang bij een scène hangen en legt hij alles uitentreuren uit, terwijl hij andere keren als een raket door het verhaal schiet. Zo laat hij Erik en Lodewijk al een paar uur nadat ze kennis hebben gemaakt samen bij de hoeren belanden, waar de inmiddels ladderzatte leraar zeeziek wordt op een waterbed, een gevoel dat je trouwens ook overhoudt aan het lezen van deze onevenwichtige roman.