Boek van de week: Peter Terrin – Post Mortem
In ‘Post Mortem’ neemt Peter Terrin de lezer bij de neus mee in zijn eigen leven. Of toch niet?
Post Mortem ****Peter Terrin, De Arbeiderspers, 285 blz., € 19,95.
Emiel Steegman is de gevierde schrijver van zes boeken. Hij woont op het Oost-Vlaamse platteland, verzamelt typemachines en leidt voor de rest een onopvallend leven. Hij is getrouwd met Tereza, heeft een dochtertje Renée en denkt het zijne over de buren die de rolluiken naar beneden laten wanneer het regent omdat anders de ramen te snel weer vuil worden. Er komt een fotograaf op bezoek die Stephan Vanfleteren zou kunnen zijn en bij de presentatie van zijn laatste boek, ‘De moordenaar’, in een pand dat de Gentse Handelsbeurs zou kunnen zijn, voerde een wetenschapsfilosoof die als twee druppels water op Jean Paul Van Bendegem lijkt het woord.
Oké, denk je dan, Terrin de schrijver die nooit iets loslaat over zijn privébestaan of -gedachten, heeft het hier voor een keertje over zichzelf, maar ik wist niet dat er iets mis was met zijn dochtertje. Want Renée krijgt een herseninfarct en wordt naar het Universitair Ziekenhuis afgevoerd, waar haar ouders een week later te horen krijgen dat de kans dat het kind ooit nog normaal zal kunnen functioneren bitter klein is. Een deel van de hersenen is afgestorven.
‘Post Mortem’ bestaat uit drie delen die elk een heel andere stijl en soms zelfs lettertype hebben. In het eerste komt Steegman aan het woord die in een waas van zomerwarmte en in de verleden tijd zowel het ontstaansproces van een nieuwe roman als de aanloop naar het herseninfarct beschrijft. In het tweede wordt in de tegenwoordige tijd en heel kort en zakelijk de neergang van Renée beschreven. En Terrin doet dat zo goed dat je je niet kunt voorstellen dat hier geen door het lot zwaar aangeslagen vader aan het woord is. Om het nog een niveau subtieler te maken laat Terrin Steegman zelfs werken aan een roman over ene T, alweer een schrijver, die een boek schrijft dat op het leven van Steegman is gebaseerd en dieper ingaat op diens bezorgdheid over de manier waarop hij na zijn dood voorgesteld zal worden.
Als we iets weten over Terrin – wellicht gaat zijn debuutverhalenbundel uit 1998 nog het duidelijkst over hemzelf, al doet de titel ‘De Code’ wel vermoeden dat er heel wat versleuteld is – dan is het dat hij van een stevige scheur Kafka houdt. Een schrijver die een boek schrijft over een schrijver die een boek schrijft over een schrijver die een boek schrijft over een schrijver wiens naam toevallig begint met dezelfde letter als die van de eerste schrijver kan dan misschien wat ingewikkeld klinken, met zijn de literaire expertise heeft Terrin daar geen moeite mee.
In het derde deel van ‘Post Mortem’ komt immers de biograaf van Steegman aan het woord, die wel degelijk de intellectueel achter de schrijver wil ontdekken en niet alleen de vader van Renée. Wie dacht zo zachtjesaan wel te weten wie wie was in dit doolhof van een roman zal samen met hem ontdekken dat in een fantastisch boek als dat van Terrin nooit iets is wat het lijkt. Meer zelfs, door te benadrukken hoe ieder boek altijd een synthese is van fictie en werkelijkheid waarvoor de schrijver verantwoordelijkheid draagt, kun je ‘Post Mortem’ niet zomaar van je afwerpen. Je kunt het boek wel dichtslaan, maar het blijft door je hoofd spoken.
Marnix Verplancke
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier