Boek van de week: Open Stad van Teju Cole
Vrijwel niets gebeurt er in de Teju Coles debuutroman ‘Open Stad’. Toch moeten de superlatieven om Coles portret van een wandelende man te eren nog uitgevonden worden.
Teju Cole,
Bezige Bij
(originele titel: Open City),
320 blz., €19,90.
Om aan de drukte van het ziekenhuis te ontsnappen begint psychiater in opleiding Julius aan lange avondwandelingen door New York. Mijmerend over zijn jeugd als halfbloed in Nigeria, slentert hij langs de straten van een gekwetste stad – dit is het New York na 9/11, het Amerika voor Obama. Zijn vriendin heeft hem net verlaten, wat hem nauwelijks deert; die bobijn was toch op. Hij maakt praatjes met voorbijgangers, bezoekt musea, gaat op visite bij zijn oude mentor Saito en observeert de vogels in het park. Met een bedwelmende precisie brengt Julius verslag uit van zijn schijnbaar doelloze tochten. De lezer observeert mee, pikt sporadisch een leuk weetje op en wacht af. Toch duiken er gaandeweg kleine leidmotieven op en worden thema’s voorzichtig aangeraakt. Op een dag ziet Julius kort na elkaar, als in een déjà vu, twee blinden. Later bezoekt hij een tentoonstelling van een dove schilder die de constante stilte in zijn doeken wist te vangen. Nog later meent hij een gelynchte man te zien; het blijkt een zwart doek aan een touw, wapperend in de wind. Verbanden worden gesuggereerd, rode draden gloeien op onder de tekst – onwillekeurig worden losse beelden aan elkaar vastgehaakt.
Wanneer Julius het vage plan opvat om zijn grootmoeder in Brussel op te zoeken, lijkt het verhaal een vlucht te nemen. Maar eenmaal in ons druilerig en xenofoob landje begint hij als vanouds door de hoofdstad van Europa te wandelen en keert hij na een maand onverrichter zake terug naar Manhattan.
Door observatie op observatie te stapelen dwingt Cole de lezer om te kijken en leert hij hem opnieuw het belang van het detail. Want net zoals elk gebouw en elke tegel in een stad tot zijn geschiedkundige oorsprong herleid kunnen worden, zo staat elk woord er voor een reden – ergens herhaalt hij zelfs letterlijk W.F. Hermans’ stelregel dat in een roman geen mus dood uit de dakgoot mag vallen zonder bedoeling. Waarom onderneemt Julius dagelijks dergelijke uitputtende wandelingen, wat is zijn beweegreden? Cole laat de lezer gissen; jij bent de toeschouwer, kijk en je zult zien.
Misschien is de hele roman de neerslag van een therapeutische sessie, wat het achteloze parlando van het openingshoofdstuk zou verklaren. Over de tekst zweeft ook een nauwelijks uitgesproken rouwgevoel – verdriet om een verloren vriend(in), een stad met een torenhoog trauma, het oude continent dat in vreemdelingenhaat hervalt – en even lijkt Julius’ zelfmoord in de lucht te hangen. Zijn bewondering voor vogels en hun voor de mens onbereikbare vrijheid is een weerkerend doemrefrein. Anderzijds is Julius best gelukkig, of vindt hij op zijn minst troost in de kunst.
Cole presenteert een uitermate subtiel boek dat de lezer ernstig neemt, zijn betrokkenheid opeist en ruimte biedt voor interpretatie. Hij weigert te zwichten voor de alomtegenwoordige betuttelende plotdwang die via commerciële thrillers de literatuur heeft besmet en schenkt de roman na jaren opnieuw de status van – u leest het goed – een kunstwerk. Het werd verdomme tijd.
Roderik Six
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier