Boek ‘Kunzelmann en Kunzelmann’ van Carl-Johan Vallgren

In Kunzelmann en Kunzelmann danst Carl-Johan Vallgren op de richel van vele kloven: die tussen echt en vals, onthutsend en burlesk, fatsoenlijk en menswaardig.

Kunzelmann en Kunzelmann ***

Carl-Johan Vallgren, De Geus (originele titel: Kunzelmann & Kunzelmann), 506 blz., € 24,95.

Wat is kunst? Ja, daar gaan we weer. De grens tussen symbolisch kapitaal en een verheffende imitatie van de werkelijkheid – om maar twee definities uit de ton te graaien – blijkt in de tweede naar het Nederlands vertaalde roman van de Zweed Carl-Johan Vallgren met bijzonder fijne penseelstreken geschilderd.

Onder de lectuur moest ik herhaaldelijk terugdenken aan een geestige tv-documentaire van weleer, waarin het kliederwerk van daartoe aangespoorde chimpansees met opvallend veel clementie op zijn artistieke gewicht werd getaxeerd door een kliek in het ongewisse gelaten, maar daarom niet minder hoogdravende kunstpausjes. Ach, hoe vaak maakt de mens geen sufferd van zichzelf in zijn onaflatende, nochtans eerbare zoeken naar wat waarde heeft? Of nauwkeuriger: wat we waarde toedichten.

Kunzelmann en Kunzelmann zijn vader Viktor en zoon Joakim. Wanneer de oudere sterft, komt zijn nakomeling mondjesmaat diens verleden als geniaal kunstvervalser aan de weet. Alras besluit Joakim de weinige nagemaakte doeken die Viktor vlak voor zijn dood niet heeft vernietigd te gelde te maken. Een vanzelfsprekende stap voor de veertiger, die voor zichzelf een leven van diepe schulden, luie semi-intellectuele journalistiek, pornoverslaving en algemene normvervaging heeft geschapen. Vallgren houdt diens wedervaren dan ook consequent kluchtig, van de pot gerukt, en vettig in alle connotaties die u daaraan kunt verbinden (één woord, om u op weg te helpen: neuskeutels).

Van een heel andere orde zijn de beslommeringen van Viktor. Hij is een homo die in het Berlijn van de jaren dertig en het Stockholm van de jaren vijftig noodgedwongen een web van leugens, sociale façades en dubbele identiteiten spint. Tussendoor belandt hij, vanwege zijn geaardheid, in een concentratiekamp. Zelden laten de turbulente tijden waarin de oudere Kunzelmann leeft gaten vallen waarin de moraal van de dag de ‘flikkerziekte’ gedoogt. Die ongelijke strijd met de eenzaamheid levert doorlopend roerend proza op.

Carl-Johan Vallgren verdeelt de zeven delen van zijn roman alternerend over Viktor en Joakim. Maar aangezien bloed zowat het enige is wat hen verbindt, werken de verschillen in toon, context en emotionele kracht van de beide verhaallijnen elkaar veeleer tegen. En hoewel Vallgren zich uitslooft om ons tijdsgewricht als vervlakt en betekenisloos neer te zetten, kan hij door de geringe nieuwswaarde daarvan maar af en toe gegniffel teweegbrengen.

Anderzijds: een Daniel Day-Lewis die zichzelf in extreme method acting verliest, doet alom kaken ter aarde vallen. Maar Vallgrens assimilatie van vervalserstechnieken, én zijn verworven kennis van de Berlijnse geschiedenis, zijn op een stille, door papier vastgehouden manier minstens even verbluffend.

Dwaling. Repressie. Hedonisme. Heeft de mensheid ooit een samenleving aan de gang kunnen houden die niét met de gulp open stond? Ondanks het ietwat geforceerde happy end van Kunzelmann en Kunzelmann is dát de vraag waarmee je de avondzon in staart.

Kurt Blondeel

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content