Americana

De recensie van Roderik Six van de essaybundel Americana van Joost Zwagerman in Knack Focus heeft stof doen opwaaien. Hier volgt een uitgebreide repliek van de auteur op de bespreking, en een al even uitgebreid weerwoord van de recensent.

Joost Zwagerman over de recensie van Americana:

Roderik Six ontkent dat hij mijn boek ‘Americana’ niet of nauwelijks gelezen heeft. Hij beweert zelfs: ‘de aantijging (..) raakt kan noch wal.’

Als Six’ ontkenning op waarheid berust, is er iets veel ingrijpenders aan de hand dan dat Knack een luie recensent van dienst heeft. Dan heeft Roderik Six weloverwogen en uit koele berekening feitelijke onwaarheden over ‘Americana’ opgeschreven. De man verzint, verdaait en marchandeert uit voorbedachten rade. In mijn gesprek met Lou Reed in ‘Americana’ zegt Reed niéts over ‘het belang van een goeie zonnebril’. Het citaat dat Six uit ‘Americana’ zegt te halen zal vast ergens vandaan komen – maar niet uit ‘Americana’. Hij verzint het. Mijn essay over de zelfmoord van Kurt Cobain is géén, zoals Six schrijft, ‘freudiaanse analyse’ maar beroept zich juist op de denkbeelden van twee anti-freudianen uit de psychiatrie. Ook dit verzint Six.

De heer Six noemt Bernard Henri Levi en Alexis de Tocqueville ‘mijn grote voorbeelden’ voor ‘Americana’. Dat zijn ze niet, dat staat ook niet het boek, noch zei ik het ooit in enig interview. Zoveelste verzinsel van Six. Verder beweert hij op grond van kennelijk volledige lezing van ‘Americana’ dat ik nooit uitgebreid op reis ben geweest in de VS. Nóg een verzinsel. Ik verbleef ooit vijf maanden in diverse staten van de VS en reisde nadien meer dan twintig keer naar de VS. Meer dan vierhonderd van de twaalfhonderd bladzijden in ‘Americana’ zijn gebaseerd op die bezoeken aan de VS. Six verzint echter dat ‘Americana’ niét is gebaseerd op reizen naar en in de VS.

Ik veronderstelde dat Six een luie figuur was die makkelijk wilde scoren met een op doorbladeren geënte recensie. Nu hij ontkent, maar tegelijk niet ingaat op de feitelijke onjuistheden die hij over mijn boek uitventte, moet ik een andere conclusie trekken: de man is een welbewuste fraudeur. En als je hem wijst op de aantoonbare onjuistheden die hij over je boek debiteert, beroept hij zich op ‘verschil in interpretatie’.

Tja. Schrijf je een non-fictie boek over een eskimo die in een iglo woont, dan kan en mag Six in Knack schrijven dat zo’n boek gaat over een indiaan die in een wigwam zit. Verschil in interpretatie, toch? Morgen schrijft Six dat ik in relatie tot Jack Kerouac schrijf over Jozef Stalin, Pol Pot en Goedele Liekens, en als ik eenvoudig aantoon dat die namen niet voorkomen in ‘Americana’, noemt de marchanderende Six dit een ‘verschil in interpretatie’. Zelden een merkwaardiger eufemisme tegengekomen voor jokken en verzinnen.

In Nederland verzon de wetenschapsfraudeur Diederik Stapel tal van wetenschappelijke data. Hij werd erom ontslagen en strafrechterlijk vervolgd. In Vlaanderen verzint de recenserende fraudeur Six van alles over ‘Americana’ dat aantoonbaar niét in het boek staat – en de hoofdredactie van Knack staat, naar eigen zeggen, ‘pal achter haar eigen recensent’.

Zelfs in zijn korte repliek op mijn antwoord in het magazine presteert Six het welbewust te liegen. Hij meldt dat hij ‘Americana’ heeft ‘verorberd’. Als dat zo is, dan is ook zijn negatieve oordeel een leugen – of de heer Six kan geen correct Nederlands schrijven. Wie iets ‘verorbert’, eet, volgens de Dikke Van Dale, ‘gulzig en met smaak’. De portée van Six’ recensie was nu juist dat ‘Americana’ hem bitter tegenviel. Tóch heeft hij het boek ‘verorberd’. Six is de eerste mens op aarde die een gerecht dat hem naar eigen zeggen niet smaakt tóch met smaak ‘verorbert’. Ik ben benieuwd hoe dat eruit ziet.

Ook stelt hij pront dat ‘Americana’ ‘mijn sluitstuk van een rijk leven als essayist had moeten zijn’.

Pardon? Opnieuw weet Six meer over mij dan ikzelf weet. Ben ik ongeneeslijk en terminaal ziek? Vormt ‘Americana’ mijn ‘sluitstuk’ als essayist? Schrijf ik ná ‘Americana’ geen essaybundels meer? Waar, in of buiten het boek, heb ik dit beweerd? Hoe kómt hij erbij? De heer Six verzint het.

Ook voelde Six in zijn verdediging de onweerstaanbare drang te melden dat hij in 2011 zitting had in de jury van de Gouden Boekenuil en dat die jury mijn eerdere essayboek ‘Alles is gekleurd’ ‘niet het honoreren waard achtte’.

Dat is een klap die ik vanzelfsprekend nauwelijks te boven ben gekomen – maar wat deze mededeling bijdraagt aan de bewijsvoering dat hij ‘Americana’ wel degelijk gelezen heeft, is een raadsel dat alleen Six zelf kan oplossen. Iedere logica ontbreekt hier, of het moet de particuliere pseudologia fantastica zijn van het loslippige jurylid dat op persoonlijke titel per se kwijt wil dat een eerder boek van mij ‘het honoreren niet waard’ was. Alsof die bevinding hem een vrijbrief verschaft tot liegen over de feiten in een ánder boek van mijn hand.

Het is een ongeschreven wet dat juryleden van literaire prijzen niet op eigen gezag en op persoonlijke titel mededelingen doen over titels die niet op een long- of shortlist terecht komen – maar Six denkt boven die wet te staan. In Nederland is zoiets éen keer voorgekomen. Het toenmalige jurylid van de AKO Literatuurprijs W.A.M. de Moor meende in de jaren negentig op persoonlijke titel kwijt te moeten dat ‘Advocaat van de hanen’ van A.F.Th. van der Heijden terecht niet met de AKO Literatuurprijs was bekroond. Van der Heijden schreef een pamflet van tientallen bladzijden over deze faux pas van De Moor, die nadien nimmer meer is gevraagd om zitting te nemen in de jury van een belangrijke literaire prijs. Je zal Six maar in je jury hebben – de man klapt nadien en zonder aanwijsbare noodzaak of reden uit de school over een titel die ‘het honoreren niet waard was’.

Toch even per mail nagevraagd bij Six’ medejuryleden wat men van deze manoeuvre vindt. Jurylid en Humo-redacteur Frederick Vandromme meldt dat het ‘bijzonder onkies is om uit de school te klappen; ik ontken met klem wat hij beweert. En ik vind het niet erg om daarop geciteerd te worden.’ Quod non.

Jurylid en publicist in De Standaard Marc Reynebeau schreef: ‘Het spreekt vanzelf dat vertrouwelijkheid essentieel is voor een goede werking van een jury.’ Jurylid en hoogleraar literaire kritiek en NRC Handelsblad-criticus Elsbeth Etty meldt: ‘Het is niet waar dat wij op die manier -‘het honoreren niet waard’- over ‘Alles is gekleurd’ hebben gesproken. Zo werd er over geen enkel boek gesproken.’

Jurylid, dichter en VPRO-presentator Wim Brands schreef: ‘Wat die Roderik Six hier doet kan niet, bovendien is er op die manier niet over ‘Alles is gerkleurd’ en over niet éen boek gesproken. Geen idee wat de man bezielt.’

Organisatoren van literaire prijzen weten vanaf heden wat voor type men met Roderik Six binnenhaalt: een uit de school klappende figuur die over boeken die niet op een shortlist komen, per se kwijt moet dat die boeken ‘het honoreren niet waard’ waren. Ook dít verzint Six dus, want Elsbeth Etty en Wim Brands benadrukten dat er in de beraadslagingen over geen enkel boek in die termen is gesproken.

Intussen maakte Wim Brands een essentiële opmerking: ‘Geen idee van de man bezielt.’

Inderdaad, wat beziélt deze Six? En wat heeft het jurylidmaatschap van Six in hemelsnaam te maken met het aantoonbare feit dat hij verzinsels over ‘Americana’ presenteert als feiten over ‘Americana’?

De facto is het uit voorbedachte rade liegen over de inhoud van een boek door Six slechts de moeite van een enkele alinea waard. Maar ik besteed er meer aandacht aan omdat hier een grotere en belangrijkere kwestie in het geding is.

Doordat de hoofdredactie van Knack ‘pal achter haar recensent’ staat, geeft die hoofdredactie kennelijk aan hun recensent van dienst een vrijbrief voor het debiteren van aantoonbare onwaarheden over schrijvers en boeken. En dát betekent dat ieder boek van iedere schrijver bij Knack vogelvrij is, omdat inzake die boeken en schrijvers als het gaat om nuchtere feiten gewoon de hand wordt gelicht. Heden ik, morgen een ander.

Roderik Six kan en mag van de hoofdredactie van Knack allerlei aantoon- en bewijsbare feitelijke onjuistheden over boeken debiteren, en als hij op die feitelijke onjuistheden wordt aangesproken, verschuilt de ‘recensent’ zich achter de frase ‘verschil in interpretatie’. Dat de goede man, ik noem een voorbeeld, nergens met vindplaatsen kan aantonen wat hij bijvoorbeeld aan leugens beweert over mijn essays over Lou Reed, Mark Rothko, Jack Kerouac of Kurt Cobain, zal voor hem een onbelangrijk detail zijn. Zo iemand valt op zeker moment in eigen zwaard.

En daar ligt Six inmiddels op de grond. Tegen de vlakte gegaan als gevolg van beschadigingen die hij zichzelf heeft aangebracht. De hoofdredactie van Knack steekt geen hand uit naar de welbewust liegende brokkenpiloot, maar blijft ‘pal achter haar recensent’ staan. Dat biedt onbedoeld een lachwekkend aanblik. Help die man overeind en breng hem naar een oord waar hij zich, al dan niet onder professionele begeleiding, kan bezinnen op de gevolgen van zijn kwaadsprekerij en moedwillige verzinsels. Maar sta alsjeblieft niet werkeloos toe te kijken achter ’s mans rug.

Vandaag staat de hoofdredactie ‘pal achter’ de recensent van dienst . Morgen staat diezelfde hoofdredactie ‘pal achter’ een vuilniszak vol afgekeurde kopij van weer een andere querulant. En daar staat men dan te staan. En dan? En daarna? Daarna moet men toch iets ondernemen. Maar dat komt niet in de hoofdredactie op. Zo is de lamme veroordeeld tot de blinde, en vice versa. Ik steek anders in elkaar. Ik reik bij dezen de helpende hand aan de hoofdredactie van Knack door middel van een welgemeend advies: zorg dat u een recensent in dienst heeft die zich bij het bespreken van boeken tenminste houdt aan de naakte en controleerbare feiten over die boeken. Die helpende hand kan ik Six helaas niet overreiken. Voor je het weet verzint Six dat mijn hand geen hand is maar een mes dat ik hem tussen de ribben heb gestoken. Och arm. Dat mes hield hij in eigen hand, waarna de lamentabele Six zichzelf maar bleef verwonden. Er rest hier een schone taak voor de lezers van Knack: stuur massaal doekjes voor het bloeden. Uit medemenselijkheid.

Joost Zwagerman

Antwoord van Roderik Six:

Beste Meneer Zwagerman,

In deze tijden van goede voornemens en nieuwjaarswensen, blijft u me van kwaadwilligheid beschuldigen, ook al heb ik me openlijk fan betoond van uw oeuvre. Het staat u natuurlijk vrij uw lezers te wantrouwen, misschien is daar gezien de aard van uw essays ook reden toe.

Die zijn zeker interpretabel. Essays blijven literaire oefeningen die geen wetenschappelijke staving vergen; probeersels zelfs, als je de term letterlijk neemt. Wanneer u uw reis naar Amerika verpakt in een wensdroom die u ontleent aan een Woody Allen film, toch ook een werk van fictie, kan er verwarring ontstaan over het waarheidsgehalte. Iedereen droomt, weinigen beweren dat hun dromen materialiseren en tastbare vormen van controleerbare werkelijkheden aannemen. Ze blijven voer voor interpretatie.

Doch: u bent vijf maanden op reis geweest door de VS. Vijf volle maanden. In de jaren tachtig? U volgt uw onderwerp wel heel dicht op de voet. Uw vele vervolgbezoeken laten zich echter zelden gevoelen in uw essays, het blijft te vaak een netjes samenvatten van huislectuur, wat u overigens heel vlijtig gedaan hebt. Maar een echte, doorleefde analyse van een bereisd Amerika levert dat niet op.

De bundeling was trouwens een uitstekende gelegenheid om uw ouder werk te reviseren en verbanden te leggen met hedendaagse fenomenen. Ik geef maar aan: Banksy als erfgenaam van Warhol en Haring? Of het door u al aangehaalde Cobain-essay. U behandelt zijn zelfmoord, maar zwijgt over de overrompelende impact die de grungezanger op de mainstream had; u staart zich blind op zijn dood en negeert het oeuvre dat een hele generatie kentekende. En dat terwijl Cobain perfect past in het eerder door u opgestelde archetype van (burgerlijk) rebel. Freudiaans of anti-freudiaans, het blijft een haast symptomatisch gemiste kans.

Die verbanden mis ik over het algemeen. Zelden weidt u uit over de (geo)politieke situatie van de VS, alsof culturele uitingen daar compleet los van staan, zelden koppelt u terug naar het Europese continent, zelden plaatst u uw onderwerpen in een ruimer historisch kader.

Opnieuw: in uw Lichtenstein-essay schampt u even aan de Europese grootmeesters, laat u het pointillisme à la Seurat links liggen, deels terecht, en vergeet u de comic – toch wel dé culturele belichaming van de Amerikaanse heldencultus – dieper te analyseren. Via de comic kon u dan een mooi trans-Atlantisch bruggetje maken naar stripgoeroe Alan Moore, een kunstenaar die duidelijk wél iets te vertellen heeft over de Amerikaanse en Europese geschiedenis, tot aan de recente Occupy-beweging toe. Zoveel vliegen in één klap, zoveel open doelen, en u loopt met wapperende handjes knal tegen de doelpost aan.

Doch, u gaf het al aan: u wil het over kunstenaars hebben. Hun verhouding tot de maatschappij is irrelevant. U distantieert zich nadrukkelijk van uw voorgangers Alexis de Tocqueville en Bernard-Henri Lévy. Ze hebben u niets te melden, hun imposant werk heeft u niets te bieden, van hen valt niets te leren. Zij schreven over de opkomende democratie en het sociale landschap; u houdt zich bezig met kunstenaars, muzikanten en cineasten – beiden hebben niets met elkaar te maken. Waarvan akte. Waarom u dan in al die desinteresse alsnog woorden aan beide heren wijdt, joost mag het weten.

U beweert dat ik als oud lid van de jury van de Gouden Boekenuil uit de biecht heb geklapt. Die aantijging valt bijzonder makkelijk te weerleggen. Uw naam kwam noch op de longlist en dus logischerwijs ook niet voor op de shortlist van dat jaar. Tenzij u tijdens de uitreiking een verbluffende imitatie van David Pefko, de jurywinnaar, of Stephan Enter, de publiekswinnaar, hebt neergezet, zie ik niet in hoe de jury u gehonoreerd heeft. Meer dan openbaar gemaakte feiten heb ik niet vermeld. Nergens werd de kroon ontbloot.

Toch slaat u verwoed aan het corresponderen. Dat heb ik zelf ook gedaan, ik was wel nieuwsgierig naar wat u mijn dierbare collega’s allemaal heeft wijsgemaakt. Van Elsbeth Etty kreeg ik alvast volgende vriendelijke mail terug:

‘Ik bewaar de beste herinneringen aan onze jury-bijeenkomsten en heb genoten van jouw literaire smaak en oordelen. In mijn herinneringen is nooit een onvertogen woord gevallen, we vertrouwden elkaar volledig. Dit vertrouwen werd nooit beschaamd en dit is twee jaar na dato nog altijd niet het geval.’

‘Nooit een onvertogen woord’, ‘Een vertrouwen dat nooit geschonden werd.’ Klinkt niet meteen als een schending van het juryberaad.

Ook het antwoord van Phara De Aguirre, toenmalig juryvoorzitster, wil ik u niet onthouden:

‘Jij was een voorbeeldig jurylid dat altijd met kennis van zaken en respect voor schrijvers sprak. Niks denigrerends gehoord uit jouw mond. Joost Zwagerman heeft dringend vakantie nodig.’

Argeloze juryleden misleidende mails sturen. Hun antwoorden suggestief citeren, zonder de context te vermelden – dat zijn lage, laakbare praktijken.

Maar als u het met Lou Reed doet, waarom zou u een ander sparen? Juist omdat u in dat interview de vragen weglaat, noch iets vertelt over de context, opent u opnieuw de mogelijkheid tot de door u onmogelijk geachte interpretatie. Wie weet wat hebt u die arme man voorgeschoteld? Ik heb er maar het raden naar. En als uw tekst staat en valt met een brilmontuur (neen, het was geen zonnebril, mijn fout, en ook meteen mijn oprechte excuses) dan zegt dat veel over de relevantie van het door u afgenomen vraaggesprek.

Even problematisch, gezien uw positie als bloemlezer, zijn uw povere verwijzingen naar de Vlaamse literatuur in Americana. Wanneer u Amerikaanse literaire stromingen aftoetst aan gelijkaardige bewegingen in de Nederlandse letteren raakt u aan Vlaamse zijde nauwelijks verder dan Berckmans, Claus en Brusselmans. Mag ik u er op wijzen dat het Vlaamse literaire landschap toch net iets rijker is dan twee betreurde doden en een populaire volksschrijver? (Hoe u met uw fascinatie voor popart onze meest Amerikaans geïnspireerde auteur Paul Mennes over het hoofd hebt kunnen zien, blijft nog steeds een raadsel.)

Zo kan ik nog wel een poosje verder gaan – uw bijdragen over de Amerikaanse cinema, toch één van hun grootste en invloedrijkste culturele exportproduct, beslaan hooguit 40 pagina’s, en ook over Amerika’s mooiste geschenk aan de mensheid, de jazz, rept u met geen woord – maar het zijn korte, donkere dagen waarvan ik hoop dat u ze in alle rust doorbrengt, onder het genot van een goed glas wijn en een goed boek.

Hoogachtend,

Roderik Six

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content