Niemand krijgt het gezegd. Allemaal struikelen ze over hun woorden, allemaal raken ze verstrikt in hun geheimen en emoties. In de nieuwe één-serie Den elfde van den elfde, die Alice Reijs en haar man Tom Van Dyck samen schreven, regisseerden en produceerden, vertellen blikken, onderdrukte zuchten en verschrikte ogen het verhaal. ‘Dit gaat over het universele getaffel van de mens, en de beklemming van een dorp.’

Nog voor er sprake was van een serie, was er al een dorp. Amper een straat groot, met een mastodont van een kerk op de kop, een café op de hoek en tussen kerk en café een rechte horizon met zicht op de petrochemie in de Antwerpse haven en de twee koeltorens van de kerncentrale van Doel. Ooit was Prosperpolder het nieuwste dorp van het land, nu is het een dorp op de grens van de tijd: de toekomst is wat er vroeger was. Anders dan Doel moet en zal Prosperpolder bewaard blijven, als pittoreske grenspaal tussen België en Nederland, tussen havenbedrijf en boerenbedrijf dat zich bij wijze van diversificatie op het stille toerisme heeft toegelegd, als herinnering aan de polderboer die hier ooit het gewonnen land bewerkte. Tijdens de week houdt het dorp de lippen stijf op elkaar: rolluiken gaan omlaag, gordijnen blijven gesloten. Op zondag nemen de toeristen het over.

Ik ken het dorp. Mijn grootouders hadden een boerderij in het vlakke land erachter. Mijn ouders trouwden in de buitenproportionele kerk, mijn overgrootouders liggen er op het kerkhof begraven en familiefeesten vierden we in café Den Angeluus. Het is ook dat café waar het dorpsleven in Den elfde van den elfde met het nodige gekonkel en gepruts samenvloeit. Van Dyck en Reijs ontdekten het op weg naar de vogeluitkijkpost in het Verdronken Land van Saeftinghe. ‘Wat een vreemd dorp’, dachten ze toen ze het straatje zagen, de bomen langs de straat, de huizen en die kerk. Als een verlaten filmset, waar de zilte wind aan de luiken en deuren schuurde. ‘Even hebben we er zelfs aan gedacht er een krot van een kot te kopen, om er te schrijven en Toespijs – ons productiehuis – in onder te brengen’, vertelt Van Dyck. ‘Het was een dijkwoning van twee keer niets. “Ons vader heeft hier ook altijd zitten schrijven”, zeiden de eigenaars toen het al verkocht was. Het was alsof dat dorp aan ons trok.’

Over dat ene dorp schoof het beeld van een ander dorp. Een Nederlands dorp in carnavalsstemming. ‘We reden erdoor op weg naar een grote rommelmarkt in de buurt van mijn ouders’, zegt Reijs. ‘Het was op een zondag. De straten waren verlaten, maar tussen de huizen hingen veelkleurige wimpels en aan de gevels staarden van die vreemde carnavalsmaskers ons aan. Ik vond het een mooi, beetje sinister beeld. Het bleef in mijn hoofd hangen als het perfecte kader om een verhaal in te situeren: “Zet je maskers op en verberg je kop.” Als het carnaval is, gelden er andere wetten en normen. Zeker in zo’n microgemeenschap, en ook omdat die microgemeenschap daar de rest van het jaar mee verder moet.’

REIJS BEGON TE SCHRIJVEN TOEN Van Dyck druk was met Met man en macht, de reeks over de achterkamers van de gemeentepolitiek die hij samen met Tom Lenaerts maakte. ‘Ik was werkloos en dacht: ik kan evengoed proberen zelf iets te schrijven.’ Het werd het verhaal van een familie in een klein gehucht, over hoe de kreukels, blutsen en builen van het leven altijd weer worden gladgestreken om het samenleven draaglijk te maken. ‘Een familie is een minimaatschappij waar je alle verhaallijnen in kwijt kunt.’ Tegen de dorpen in haar hoofd beukte een ander dorp aan. Het dorp waar Reijs vandaan komt en waar ze opgroeide: Haps, tussen Nijmegen en Belgische grens.

‘Het is ook zo’n dorp waar weinig gesproken wordt, waar mensen niet in volzinnen praten. Jullie denken dat dat typisch Vlaams is, maar in het zuiden van Nederland is er evenveel schijn als in een gemiddeld Vlaams dorp. In Amsterdam heerst de extraverte Nederlander, maar niet in Haps. Als kind herinner ik me de diepe stilte die er soms kon heersen. Ik kwam uit school en ik dacht: “Er is een atoombom gevallen.” Alle leven leek verdwenen. De beperktheid ervan bepaalt hoe je je als mens beweegt en gedraagt. Als er een kleurling door de straten van Haps liep, dan wist iedereen dat onmiddellijk, ook al zagen al die huizen er van op de straat verlaten uit. Op een dag kwam ik met een vriendje thuis dat half Chinees was. Iedereen in Haps had het gezien. Want ze stonden er wel, de mensen achter hun ramen. Ze keken en zagen alles. Dus ja, die omgeving, dat dorp werd al snel mee een personage.’

Van Dyck knikt. Hij las wat zijn vrouw had geschreven toen ze twijfelde of ze er eigenlijk wel mee verder wilde. ‘Ik werk niet graag alleen’, zegt Reijs. ‘En ik heb een korte aandachtsboog. Het moet snel gaan voor mij. En fictie schrijven, vordert verdomd langzaam.’

‘Zullen we het samen maken?’ Het idee kwam van Van Dyck. ‘Het was goed, al was het nog te Hollands. Een haringkraam in een dorp? Dat moest eruit.’

Hij stelde een voorwaarde: dat ze – op een paar verhaallijnen na – helemaal opnieuw zouden beginnen. Het moest hun project worden. Het eerste project ook van hun productiehuis Toespijs. De naam kwam van Reijs. Omdat toespijs brood beter maakt.

TOM VAN DYCK: We hadden een duidelijke afspraak: we moesten een idee allebei goed vinden, anders verdween het in de prullenbak.

ALICE REIJS: En we namen geen blad voor de mond. We kennen elkaar te goed om niet te zeggen wat we denken. Er zijn geen omwegen. Je zegt gewoon: ‘Het is niet goed.’

VAN DYCK: Correctie: ‘Dat is kut’, zeg jij.

REIJS: Ik bedoel: het was een normaal werkproces, waarbij je verdedigt wat je aan het schrijven bent.

VAN DYCK: Artistiek waren we daar wel aan toe. Als mens en als koppel. Vijf jaar geleden was ons dat nog niet gelukt.

AAN DE MUREN VAN HUN WERKKAMER – eerst in een atelier buitenshuis, later in hun eigen huis – hingen de foto’s van Prosperpolder als een uit de wereld geknipte fantasieplek waarin Den elfde van den elfde vormkreeg. De boerderij van varkensboer Hubert Guenings (Jan Decleir) lag om de hoek van de hoofdstraat. Zoon en buschauffeur Frank Guenings (Peter Van den Begin) woonde met vrouw Chantal (Reijs zelf) in het huis recht tegenover het café. Daarnaast lag dan weer het huis van de dokter (Peter De Graef). Het werd het verhaal van een carnavalsfamilie wier leven en geluk draait om de titel van Prins Carnaval, maar het werd vooral het verhaal van de mens die zijn pijn verbijt, verdrinkt of vermijdt. Geen komische reeks, zelfs geen tragikomische: het werd een drama.

‘Het gaat over het getaffel van de mens’, zegt Van Dyck. ‘We zijn allemaal mensen die maar wat aanmodderen en proberen en soms komt al dat proberen gigantisch strategisch over, maar ik geloof niet in die grote, uitgekiende strategieën. Ook op het allerhoogste niveau kom je vooral mensen tegen die heel erg veel moeite doen om te blijven drijven en hun hoofd boven water te houden. En dus wordt er gemanipuleerd, gelogen, bedrogen, maar vaker ongewild en uit onmacht dan doelbewust.’

Ieder personage schreven ze uit met een specifieke acteur in gedachte. Allemaal hadden die ‘ja, graag’ gezegd toen Van Dyck en Reijs een eerste keer de grote lijnen van het verhaal schetsten. Ook dat Reijs zou meespelen en Van Dyck achter de schermen zou blijven, stond van in het begin vast. ‘Ik speel graag en de aanbiedingen liggen nu eenmaal niet voor het grijpen’, zegt Reijs.

EÉN ‘ACTEUR’ BLEEF ONZEKER. Niet omdat hij niet antwoordde, wel omdat ze vergeten waren hem te vragen. Ze hadden een reeks op maat van een dorp geschreven, maar ze hadden vooralsnog niet bij dat dorp zelf aangebeld. ‘Pas op’, waarschuwde de gemeenteambtenaar in Beveren, waartoe Prosperpolder behoort, hen. ‘Poldervolk, dat zijn andere mensen.’ Hij bedoelde: je komt niet zomaar op hun erf, laat staan dat ze toelaten dat je hun huizen tijdelijk verbouwt.

Het had een scène in de reeks kunnen zijn. Hoe Reijs en Van Dyck op een namiddag alle dorpsbewoners verzamelden in het schutterslokaal en hen uitlegden dat ze hun dorp zes maanden wilden inpalmen, dat ze hen om de week per brief zouden laten weten wanneer de rolluiken omlaag moesten, de gordijnen open of dicht en de auto’s van de oprijlaan moesten verdwijnen.

VAN DYCK: Iedereen was enthousiast. En bleef dat ook. Zelfs als we in hun huis een paar extra muren optrokken en de muren van de living herschilderden. Ze waren blij dat we hun dorp kozen om het fotogenieke en het bijzondere ervan en dat we het niet wilden hebben over de bekende problematiek van het dorp. We vertellen niets over de haven. Die komt zelfs niet in beeld en de koeltorens hebben we zo veel mogelijk uit de opnames verwijderd. Het moest een dorp buiten ruimte en tijd worden.

REIJS: Al is het natuurlijk ook een winterreeks, wat behoorlijk wat moeite heeft gekost. De boom op het erf van de boerderij bleef veel te lang in blad. Eén voor één hebben we die bladeren geplukt. Het zijn details die tellen.

VAN DYCK:(grinnikt) Ik dacht dat ik een kommaneuker was, maar ik heb in mijn vrouw nog een grotere kommaneuker ontdekt. Ze is een pitbull die niet kan zeggen: ‘Het is halfzes, we doen morgen verder.’ Nee, ze gaat door tot halfelf, waarbij je mensen hoort zuchten: ‘Is die komma nog niet genoeg geneukt?’

REIJS:(schudt het hoofd) Ik was ervan overtuigd dat ik mijn werk makkelijker kon loslaten dan Tom. Ik wil dat nog altijd, ik vind het belangrijk om niet samen te vallen met je werk, maar het is me niet meer gelukt. Ik heb hem dat vroeger vaak verweten, als hij zich weer eens helemaal liet opslorpen door een project, of het nu Van vlees en bloed was of Met man en macht. Dan dacht ik: dat is allemaal wel leuk voor jou, maar helemaal niet voor je omgeving. Dat moet toch efficiënter kunnen, zei ik altijd. Ik vind nog altijd dat dat moet kunnen, maar ik weet niet goed hoe dan wel zonder aan kwaliteit in te boeten. Het is gewoon veel meer werk dan ik had verwacht. De kinderen, onze kinderen hebben er last van gehad. Dat vind ik jammer. Drie jaar zijn we ermee bezig geweest. Niet dat onze kinderen ons drie jaar hebben moeten missen, maar je aandacht is anders. Het zit zo in je hoofd, het is zo veel denkwerk. Er komt geen einde aan en het is moeilijk om het los te laten. Zelfs nu de reeks af is, droom ik er nog elke nacht van.

VAN DYCK: Onlangs hebben we samen met de acteurs en de crew de zeven afleveringen integraal bekeken. Zelfs met eten en drank erbij is dat op een dag voorbij. En daar hebben wij drie jaar aan gewerkt. Waanzinnig, niet?

REIJS: Tja, en dan hoop je dat die drie jaar niet voor niets zijn geweest, dat mensen het goed zullen vinden, mee willen gaan in het verhaal, want ja, het is een trage vertelling, met heel veel ruimte voor blikken, adempjes, reacties. Het is een acteursserie. We hebben personages gecreëerd waar acteurs, of ze nu veel of weinig tekst hebben, hun tanden in konden zetten.

Het valt me op dat de vrouwelijke personages in de reeks erg hard worstelen om iets van hun leven te maken.

REIJS: Volgens mij is dat herkenbaar voor veel mensen, en zeker voor vrouwen. Ook bij ons is dat lange tijd ‘een ding’ geweest: Tom werd ineens zo veel gevraagd en ik zat thuis. Zijn werk werd allesoverheersend en ik wilde niet enkel zijn leven leiden. Er zitten in de reeks dialogen die wij letterlijk thuis aan de keukentafel hebben gevoerd.

VAN DYCK: Deze reeks heeft me op veel vlakken de ogen geopend. Voor de buitenwereld is het blijkbaar een groot verschil dat Tom Van Dyck en Tom Lenaerts iets maken of dat Tom Van Dyck iets produceert met zijn vrouw Alice. Het is een pak evidenter om een maker te zijn dan een maakster. Wanneer we met anderen over deze reeks spraken, werd er in eerste instantie naar mij gekeken. Mij viel dat niet op, tot Alice me erop wees. ‘Mensen spreken met jou, niet met mij.’ Alice zat aan tafel en werd beschouwd als: ‘Zij zit erbij en mag meedoen.’

Of: ‘Ze mag van geluk spreken dat ze getrouwd is met Tom Van Dyck, zo kan ze ook eens een reeks maken’?

REIJS: Het is erg om te zeggen en het is schrijnend dat het nog steeds gebeurt, maar je wordt als vrouw minder makkelijk serieus genomen. Tijdens de eerste draaidagen had ik het gevoel dat ik me dubbel zo hard moest bewijzen. Tom heeft al twee reeksen gemaakt, dus dat mensen sneller zijn oordeel vragen of dat ze mijn oordeel nog eens aan het zijne aftoetsen, kan ik best begrijpen. Tom neemt ook als mens best veel plek in, maar het voelt vreemd aan om in de krant te lezen ‘Tom Van Dyck krijgt een miljoen euro van het VAF’, terwijl je samen het scenario hebt geschreven en het dossier hebt ingediend. Waar ben ik in dit verhaal? Moet ik dan heel hard gaan roepen om mijn plaats op te eisen? Op de barricade gaan staan en schreeuwen: ‘Ik hoor er ook bij’? Dat komt zielig en pathetisch over, maar ik zou het bijzonder jammer vinden mocht ik voor deze reeks niet evenveel waardering krijgen als hij. We hebben dit echt helemaal samen gemaakt.

VAN DYCK: Die houding heeft me echt verbaasd. Mensen die mij kennen, weten toch dat ik niets met Alice zou maken omdat ze mijn madame is? Daarvoor ben ik veel te koppig en te veeleisend. Mocht ik wat ze schrijft niet geweldig vinden, zou ik nooit met haar samenwerken. Dat denken is een onderschatting van ons beider talenten. Alsof ik zou zeggen: na zo veel jaar huwelijk moet ik het eens goedmaken, en daarna kan ik weer mijn goesting doen.

Alice, stel dat je de serie alleen had geschreven, zou het je dan ook gelukt zijn om hem te realiseren?

REIJS: Nee. Ten eerste omdat ik geen geld gekregen zou hebben. Wie is Alice Reijs? Ik ben geen naam. Als mensen een scenario van mij lezen, kunnen ze zich daar niets bij voorstellen. Bij Tom is dat anders – en dat is ook normaal. Mensen weten waarvoor hij staat, ze kunnen zijn beelden op papier lezen. Ten tweede – en dat is voor mij belangrijker – ik wil zoiets niet alleen doen. Drie jaar met hetzelfde bezig zijn, druist heel erg in tegen mijn natuur. Ik ben iemand van de korte boog en het snelle resultaat. Alles moet snel gaan bij mij. Ik kook snel en ik ben snel verveeld. Wat ik zelf een erg irritante karaktereigenschap vind.

VAN DYCK: Na veertig draaidagen kan Alice doodleuk zeggen: ‘Ik zou het niet erg vinden om er nu mee te stoppen.’ ‘Euh, schat, we zitten nog maar op de helft?’

REIJS: Als ik doorheb hoe iets werkt, als ik het mechanisme begrijp, dan ben ik mijn interesse kwijt en dan wil ik iets anders ontdekken.

VAN DYCK: Alice doet niet aan langetermijnplanningen. Toen we Toespijs oprichtten, was het voor haar heel duidelijk: wij bepalen het ritme, niet het bedrijf. Wij willen niet creatief moeten zijn om de lonen van vijf werknemers te betalen. Niet het productiehuis is het doel, wel de producties. Ik heb dat moeten leren. Als ik iets afgewerkt heb, wil ik aan het volgende beginnen. Dat spelen is de kern van mijn bestaan. Ik heb dat nodig om me goed te voelen en om gelukkig te zijn. Bij Alice ligt dat anders. Minstens een keer per jaar beslist ze om iets totaal anders te gaan doen, om niet meer te acteren. Ik heb dat een keer geprobeerd. Een half jaar lang heb ik cursus gevolgd om bioboer te worden. Maar ik merkte al snel: ik word nooit bioboer, ik speel dat ik er een ben. En misschien moet ik daar blij mee zijn. Zoals deze reeks maken, dat is meer dan iets doen waarmee je een inkomen verdient. Het zijn vooral uitgaven. (grijnst) Maar als ik ernaar kijk, dan moet ik huilen en lachen en dan weet ik: dit is meer dan werk, het is een persoonlijk groeiproces.

REIJS: Daarin verschillen we. Ik wil dat als werk blijven zien. Ik vind het leuk om te spelen, maar dat is niet allesbepalend. Soms denk ik: ze hebben me destijds aangenomen op de academie van Maastricht om voldoende subsidies te hebben. Ik had nog nooit geacteerd. Ja, ik vond het leuk om naar het dorpstoneel van mijn tante te kijken en ik was gek op Fame. Als ik Fame niet had gezien, was ik nooit naar een toneelschool gestapt. Op mijn beoordelingsformulier stonden allemaal minnetjes, en een plus, bij zingen. Ik wauwelde, mensen verstonden me niet. Het voordeel was: ik was kneedbaar, wendbaar, ik absorbeerde het allemaal. Daarna ben ik er gewoon in blijven hangen en zit ik er nog steeds in. Voor Tom is het zijn leven, ik wil dat mijn leven meer is dan dat. Ieder jaar opnieuw maak ik de oefening: ik ga iets anders doen. Maar ik kom nooit op iets anders. Bij alles denk ik: leuk, voor eventjes. Ik heb al eens een loopbaanonderzoek laten doen om te bepalen waar ik nu echt goed in ben. De conclusie is altijd dezelfde.

VAN DYCK: Actrice.

REIJS: Ja, dan vul je allerlei vragen in, mag je over jezelf vertellen en dan besluit die dame: ‘Je zit in het goede beroepsveld, je moet alleen leren er anders mee om te gaan.’ Daar was ik wel wat mee. Acteren heeft met ijdelheid te maken en het heeft lang geduurd om dat voor mezelf te aanvaarden. Ja, ik ben hartstikke ijdel en ja, ik wil bevestiging. Ik speel niet in mijn badkamer of voor mijn familie, ik speel om gezien en graag gezien te worden. Maar ik weiger om samen te vallen met mijn werk. Ik wil mijn identiteit niet ophangen aan die job. Ik ben ook gewoon Alice en moeder en vriendin. Als ik te lang met een ding bezig ben, dan wil ik mijn leven terug, dan wil ik naar een tuincentrum gaan en met mijn handen in de aarde wroeten. Ik heb dat nodig voor ik aan iets nieuws kan beginnen. Tom kan veel langer doorgaan.

VAN DYCK: Bij mij loopt dat meer door elkaar. Ik speel om niet mezelf te moeten zijn. Alles wat ik doe, is een manier om met de wereld om te gaan, om grip te krijgen op een leven dat je toch altijd weer ontglipt. Verandering is de enige constante in het leven. Verouderen is veranderen. Ik heb minder bewondering voor mensen die zeggen ‘ik ben wie ik ben’ dan voor mensen die van mening veranderen. De veranderlijke mens is een gelukkige mens. Het is het verschil tussen de nieuwsgierige mens en de verstarde. Van nature ben ik niet zo flexibel. Alice wel.

REIJS: Ik verander makkelijk van gedacht. Ik zeg nu ook: ‘Ik maak nooit meer een televisieserie’, maar vijf minuten later begin ik toch weer notities te nemen en ideeën te verzamelen.

EN DAN VOLGT EEN SCÈNE die je je zo kunt voorstellen aan de huiselijke keukentafel. ‘Wacht even’, zegt Reijs. Ze duwt duim en wijsvinger als een pincet op elkaar, buigt zich naar de kraag van Van Dyck.

‘Wat is er?’

‘Een pluisje.’

‘Waar?’

‘Hier.’

‘Auwch!’

‘Oeps, het was een borsthaar.’

DEN ELFDE VAN DEN ELFDE

Vanaf 3/1 elke zondag om 21.20 uur op één.

DOOR TINE HENS – FOTO’S GUY KOKKEN

Alice Reijs: ‘DE REEKS SPEELT IN DE WINTER, MAAR DE BOOM OP HET ERF VAN BOER GUENINGS BLEEF VEEL TE LANG IN BLAD. EÉN VOOR ÉÉN HEBBEN WE DIE BLADEREN GEPLUKT.’

Tom Van Dyck: ‘IK DACHT DAT IK EEN KOMMANEUKER WAS, MAAR BIJ ALICE ZUCHTTEN MENSEN ALS ZE TOT HALFELF ‘S AVONDS BLEEF DOORGAAN: IS DIE KOMMA NU NOG NIET GENOEG GENEUKT?’

Alice Reijs: ‘WE KENNEN ELKAAR TE GOED OM NIET TE ZEGGEN WAT WE DENKEN. JE ZEGT GEWOON: “HET IS NIET GOED.”‘

Tom Van Dyck: ‘CORRECTIE: “DAT IS KUT”, ZEG JIJ.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content