‘Chicago’, Bob Fosses cynische musical uit 1975 over twee mediageile vaudevillemeisjes, beleeft sinds enkele jaren een heropleving op Broadway en is nu ook eindelijk verfilmd, met supersterren als Renée Zellweger en Catherine Zeta-Jones in de hoofdrollen. Van de regisseur had u echter ongetwijfeld nog nooit gehoord. Een gesprek met Rob Marshall.

De legendarische musicalregisseur Bob Fosse (zie kaderstuk) had zo zijn eigen visie op acteurs: ‘Ik hou van aantrekkelijke mensen die er zich niet al te veel van bewust zijn dat ze aantrekkelijk zijn. Mensen die niet bang zijn om over de vloer te rollen en zichzelf compleet belachelijk te maken.’ Het minste dat je van Chicago kan zeggen, is dat supersteracteurs Renée Zellweger, Catherine Zeta-Jones en Richard Gere aan de tweede helft van die uitspraak voldoen. De grote namen werden broodnodig geacht voor een film die in het zog van Moulin Rouge het publiek verder warm moet maken voor de musical, tot voor kort een uitgestorven Amerikaans genre. De regisseur van Chicago, dat mocht dan weer wel een illustere onbekende zijn: Rob Marshall had immers nog nooit een bioscoopfilm geregisseerd toen hij van Miramax groen licht kreeg. Maar intussen is Chicago in de VS een groot succes geworden, en is de film met zijn veertien nominaties de grote favoriet voor de oscaruitreiking.

In Chicago – dat zich afspeelt in de gelijknamige stad in 1929 – droomt de opportunistische del Roxie Hart (Zellweger) van een carrière als vaudevillemeisje, zoals de arrogante Velma Kelly (Zeta-Jones) er een heeft. Het toeval wil dat beide vrouwen een moord begaan en in de cel belanden, waar ze via de gevangenismatrone Mama Morton (Queen Latifah) in contact komen met de sluwe advocaat Billy Flynn (Gere). Die maakt van Roxie een mediaster, maar Velma geeft zich niet zomaar gewonnen. Chicago werd in 1926 als toneelstuk geschreven door reporter Maurice Watkins, die het fenomeen van moordenaars-vedetten in de roaring twenties persifleerde. In 1975 bewerkten John Kander (songs) en Fred Ebb (teksten) samen met Broadwaymeester Bob Fosse het stuk tot een musical. Het werd een cynische sociale satire, vol desillusie over de entertainmentwereld, gevoed door Fosses kenmerkende woede. Die diepgang werd echter weggeblazen door de razzle dazzle van kostumering, de extraverte extravagantie van Fosse. In 1996 werd het verhaal opnieuw in een musical gegoten, met denderend succes tot gevolg: in Londen en New York wordt Chicago nu nog altijd opgevoerd. En nu is er dus een filmversie, door Marshall niet onaardig geregisseerd, waarin zowel het cynisme als de glitter van Fosses stuk aan bod komen. Al wordt de onderlaag van opportunisme, verraad en hebzucht door de vertolkingen van narcisten eersteklas Zellweger, Zeta-Jones en Gere extra ironisch.

De plannen om ‘Chicago’ te verfilmen, zijn niet van gisteren.

Rob Marshall: Miramax was al tien jaar bezig, en eigenlijk was de film al meer dan 25 jaar in the making. De oorspronkelijke productie dateert van 1975 en kort daarna waren er al plannen om de musical te verfilmen met Liza Minnelli en Goldie Hawn. Het probleem was dat er geen juiste sleutel was voor het materiaal. Het is best een ingewikkeld proces om iets compleet ’theatraals’ naar film over te zetten. Chicago werd geconcipieerd als een musicalvaudeville, de titel was trouwens Chicago: A Musical Vaudeville. Dat betekent dat alle nummers bedoeld zijn voor een toneel met een publiek. Helemaal anders dus dan in een traditionele filmmusical, waar de personages tegen elkaar zingen. De eerdere scriptversies probeerden allemaal een traditionele filmmusical te maken en elimineerden de originele vaudevillemuziekstukken. Maar wat doe je dan met de nummers? In deze film zingt er niemand tegen een ander personage. Toen ik mijn idee aan Miramax voorlegde om de liedjes te ensceneren alsof ze zich op een imaginair toneel afspelen in het hoofd van Roxie, werd dat als gedurfd beschouwd. Maar ik zei dat we juist helemaal de kaart moesten trekken van muzikale nummers op een toneel. Deze film moest een hybride worden, een soort theatre meets film.

Voor Miramax en voor jou als debuterende bioscoopfilmmaker was dat een serieus risico. Vandaar allicht

de keuze voor supersterren.

Marshall: Musicals zijn sowieso risicofilms, want niemand maakt ze nog, tenzij als animatiefilms. Mijn opdracht was van bij het begin om sterren te zoeken die dit zouden aankunnen, en om, als ik die niet zou vinden, in de theaterkringen te gaan kijken. Dubbels en dubbing voor sterren waren uit den boze. Ik wou in geen geval stand-ins. Bovendien had Richard Gere zichzelf zowat doodgewerkt om te kunnen tapdansen. Om dan zijn shots met een stand-in te gaan mixen, zou een misdaad zijn geweest. De credits zeggen heel duidelijk: ‘singing and dancing done by Mr. Gere’.

Hoe kwam u tot de huidige cast?

Marshall: De casting was niet vanzelfsprekend, want niemand doet nog musicals. Het werd dus detectivewerk, wat hier en daar een verrassing opleverde. Richard Gere, bijvoorbeeld, speelde ooit in Grease in West End, deed zelfs wat rockopera’s in de jaren zeventig. En hij is een muzikant: hij speelt alle dagen piano, trompet en gitaar. Catherine Zeta-Jones lag meer voor de hand, door haar vroegere werk in het Londense West End. Ik hoorde dat ze 42nd Street had gedaan, en Street Scene. Als kind speelde ze in Annie, Bugsy Malone, The Pajama Game en op de Olivier Awards waren haar zang en dans wonderbaarlijk. Renée was iets moeilijker

te vinden. Ik heb meer dan een dozijn steracteurs ontmoet – ik zeg niet wie – en liet ze allemaal dansen. Toen ik echter Renée een aantal pasjes zag doen, merkte ik meteen haar zin voor beweging en lijn. Toen ik ze dan ook nog hoorde zingen, met die Billie Holiday-achtige stem, was ik verkocht. Acteurs houden van uitdagingen. En dit wás iets anders: geen normale actiefilm, geen romantische komedie.

We hebben dan zes weken gerepeteerd net als bij een Broadwayshow. Ik kom uit het theater en daar draait alles om het scheppen van een company, een gezelschap, een groepsband. Met de luxe van die zes weken repetitie en intense samenwerking hadden we tegen de tijd dat we moesten filmen een sterke band gesmeed. Voor mijn eerste bioscoopfilm was dat echt wel even boffen.

Voelde u ooit Harvey Weinsteins hete adem in de nek? Of Miramax’ zucht naar oscars?

Marshall: Ik had natuurlijk de wilde verhalen over Gangs of New York gehoord en hoe Harvey Weinstein regisseurs hun films durfde af te nemen. Ik zat dus wel een beetje te wachten tot er een bom zou vallen. Maar bij mij gebeurde er niets. Hij steunde me door dik en dun, en de postproductie was als een huwelijksreis, met hier en daar een uitwisseling van ideeën en een klein compromis. Ik wist ook dat Miramax bekend stond om zijn agressieve oscarcampagnes en dat er op dat vlak wel wat druk zou zijn. Maar ik hield me er zo ver mogelijk vandaan. Over de selectie voor de Berlinale was ik daarentegen wel heel opgewonden.

De grootste naam die over je schouder meekeek, was uiteraard die van Bob Fosse.

Marshall: Fosse is altijd een formidabele mentor voor me geweest. Hij was een genie. Ik zag de oorspronkelijke producties medio jaren zeventig als adolescent en was helemaal van de kaart. Uiteraard was dit een ontzagwekkende taak, met Fosses schaduw die over de hele film, zelfs over mijn loopbaan hangt. Op het toneel, als choreograaf, trad ik ook al in zijn voetstappen: ik deed Cabaret, maar ook Damn Yankees. Toen Fosse Cabaret deed, voerde hij de originele choreo-grafie niet op. Hij moest zijn eigen weg vinden. Ik zou ook nooit aan een bleke versie van Fosse kunnen beginnen, of een bastaardversie van zijn werk maken. Daarvoor is het te mooi. Ik heb geprobeerd het toneelstuk opnieuw uit te denken, zowel in zijn geheel als in de liedjes zelf. We Both Reached For The Gun bijvoorbeeld, met de marionetten. Ik voerde de reporters op als marionetten zodat ik een heel ander nummer kon brengen. Of in Cell Block Tango, waarin de vrouwen tangodansen met hun slachtoffers. In de toneelversie wordt dat nummer gedaan door zes vrouwen op hun eentje.

Hoe verliep de overgang van Mar-shall-de-musicalregisseur-en-choreo-graaf naar Marshall-de-filmregisseur?

Marshall:Annie, gemaakt voor televisie in 1999, was mijn leerschool, en ik begon met meer vertrouwen aan deze film. Ik deed al de choreografie voor de tv-musicals Cinderella en Mrs. Santa Claus (met Angela Lansbury) en regisseerde voor het eerst zelf met Annie. Televisie blijkt een uitstekend medium om de musical opnieuw te introduceren aan een publiek. Cinderella en Annie kregen torenhoge ratings en dat gaf vertrouwen. Daarnaast hebben heel wat choreografen de stap gezet naar film: Bob Fosse, Stanley Donen, Herbert Ross. Ik denk dat het een natuurlijke stap is, want beweging maakt deel uit van ons leven. Hoe bewegingen in elkaar passen, hoe overgangen moeten gebeuren en alles naadloos van één scène naar de andere moet lopen, dat houdt ons bezig. Een choreograaf kan dus een soort van insidefeeling hebben voor film. Ik verwachtte zelf nooit films te maken, maar als ik op de set kom en een scène in elkaar steek, voel ik me heel erg op mijn gemak. Het idee om een film uit een reeks stukjes op te

bouwen, boeit me mateloos.

Zal de filmervaring voortaan ook uw werk op het toneel beïnvloeden?

Marshall: Goeie vraag. Daar heb ik nooit over nagedacht. Ik denk van wel, nu ik erbij stilsta. Theater is door de jaren heel veel meer cinematografisch geworden. Je kunt vandaag twee werelden op het toneel scheppen en heen en weer snijden, aan intercutting en cross-cutting doen. Vroeger waren er black-outs, werd het decor verplaatst, werd het licht weer aangeknipt. Hal Prince (Broadwayproducent en -regisseur wiens carrière meer dan vijftig jaar en

titels als Show Boat en West Side Story beslaat, js) speelde een enorme rol in die evolutie.

En er is natuurlijk Baz Luhrmann, die recent zelfs ‘La Bohème’ naar Broadway bracht.

Marshall: Inderdaad. Luhrmanns Moulin Rouge opende de deur voor ons, voor elke choreograaf-musicalregisseur die naar de film lonkt. Wij zaten ergens in het midden van onze productie toen de film uitkwam. Dat Moulin Rouge een groot succes werd en zelfs nog populairder werd dankzij de dvd, was dat een hele opluchting. Oef, dacht ik, nu zullen wij niet meer alle aandacht krijgen.

Door Jo Smets

‘Richard Gere heeft zich zowat doodgewerkt om te leren tapdansen. Om dan een stand-in te gebruiken, was een misdaad geweest.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content