Nadat de groep in de jaren ’90 haast wanhopig probeerde zijn tijd voor te zijn, keerde U2 op zijn jongste cd ‘All That You Can’t Leave Behind’ terug naar vroeger. En daarmee klinken de heren frisser dan ooit. Aan de vooravond van hun audiëntie in het Antwerpse Sportpaleis: een gesprek met zanger Bono (41) en gitarist The Edge (40).
U2: 5 en 6/8 in het Antwerpse Sportpaleis. Beide concerten zijn uitverkocht.
Dat U2 voor zijn optreden in België het Antwerpse Sportpaleis verkoos boven de traditionele weide van Werchter, is tekenend voor de hernieuwde ambitie van ’s werelds succesvolste rockgroep. Zo pompeus en bombastisch hun liveoptredens waren in de jaren ’90, zo zakelijk zijn de concerten van hun huidige tournee. Een evolutie die onder andere door de New York Times bejubeld werd als een bewijs van ‘onbetwiste kwaliteit en grootheid’.
Plotseling beschrijven veel critici, die jullie jarenlang onderuit hebben gehaald, jullie nu als de ‘grootste rock-‘n-rollband ter wereld’.
Paul Hewson (Bono): Zo gaat dat nu eenmaal bij ons. Het is altijd weer alles of niets.
Rock-‘n-roll is kunst, geen Formule 1. Vanwaar die brandende ambitie?
Bono: Daar zal ons Ierse minderwaardigheidscomplex, dat in totale grootheidswaan is omgeslagen, wel meespelen. Maar wie in rock-‘n-roll niet begint met de bedoeling om aan de top te spelen, die kan beter gaan pottenbakken.
En toch kunnen veel nieuwe rockbands niet met succes omgaan. Radiohead en Pulp werden in het begin de hemel ingeprezen en spelen nu underground.
Bono: Wij zijn dol op Radiohead. Thom Yorke zingt als een engel, maar waarom horen we die nooit op de radio? Ach, misschien heeft Radiohead wel gelijk. Wie heeft de hele rotzooi die samenhangt met het grote succes, eigenlijk nodig? Alleen: wie ermee tevreden is zijn leven te slijten in het getto van undergroundmuziek, die heeft misschien een prettiger leven, maar maakt de wereld tot een vervelende plaats om in te leven. Rock-‘n-roll is voor ons een vorm van massacommunicatie. En als we terugkijken, dan zijn juist al die mensen die rock zagen als een manier om zoveel mogelijk mensen te bereiken, de meest opwindende types. Elvis, die country versmolt met rhythm ’n blues. The Beatles, The Rolling Stones, The Sex Pistols, Kurt Cobain. Wat hun muziek zo vitaal maakte, was juist hun wilde verlangen om iets mee te delen. Daar kwam de kracht en de passie vandaan. Daarom klonk die muziek alsof ze letterlijk op leven en dood speelden. Het ging altijd om mensen die geen andere keuze hadden dan uit hun bed te komen, in tegenstelling dan tot degenen die liever hun kop onder de lakens staken. Of erger nog: zich gewoon onder hun bed verscholen.
Waarom zijn al die undergroundartiesten toch zo bang voor het succes? Is dat omdat een tophit in hun kring als ‘uncool’ wordt bekeken?
Dave Evans (The Edge): Dat is eigenlijk vooral een probleem van de blanke rock-‘n-roll. Zwarte artiesten snorren dolgelukkig met grote auto’s rond en proberen meteen een imperium op te bouwen: eigen kledinglabel en eigen winkels inclusief.
Bono: Het zal wel totaal gedemodeerd klinken, maar willen lukken, heeft ook met je sociale afkomst te maken. Oasis wilde nummer een worden omdat die mensen uit een werkmansbuurt in Manchester komen. Wij hadden ook niet veel keuze: Dublin is niet meteen het centrum van de wereld.
Maar je vader werkte wel bij de post. De vader van The Edge was een ingenieur. Dat lijkt niet erg op ‘werkvolk’, meer op solide middenklasse.
Bono: The Edge komt uit de middenklasse, maar onze drummer Larry en ik komen wel degelijk uit een arbeidersbuurt. Wij konden ons echt niet permitteren verlegen te zijn of zoals coole middenklassejongetjes de auto van papa total loss te rijden zonder daar wakker van te liggen, omdat papa toch betaalt.
Is er iemand bij U2 die ‘cool’ is?
Bono: Niemand. Wij zijn niet cool, wij zijn hot. We zijn toch Ieren zeker, mensen met temperament.
The Edge: Vergelijk ons maar met Italianen, al zijn we niet zo mooi gekleed. Of een beetje met Brazilianen, met dat verschil dat God ons niet het talent gaf goed te kunnen dansen.
Je ijvert nu al twee jaar in de eerste plaats voor kwijtschelding van de schulden van derdewereldlanden. Stoort het je dat veel mensen in de moderne popwereld zo’n hardnekkig politiek engagement arrogant vinden?
Bono: Op de barricaden klimmen met een zakdoek voor je gezicht heeft veel meer glamour dan met een aktetas onder je arm in Washington rondlopen. Maar dat is wel de enige manier om bij de machthebbers te geraken. Het is niet echt hip, maar een aktetas kan wel helpen.
Jullie blijven herhalen dat duizenden Afrikanen van honger en aids sterven terwijl hun regeringen elke week 200 miljoen dollar intrest op hun buitenlandse schuld afdragen. Wat hebben jullie daaraan inmiddels gedaan?
Bono: De schulden van 22 landen zijn gedeeltelijk kwijtgescholden, alles samen gaat het om 34 miljard dollar. De gevolgen ervan zijn al gedeeltelijk zichtbaar. In Oeganda gaan vandaag twee keer zoveel kinderen naar school als twee jaar geleden. In Mozambique is er per jaar 54 miljoen dollar meer voor gezondheidszorgen. Dat is niet genoeg om het verschil te maken en daarom doen we verder. Het is toch onvergeeflijk dat 25 miljoen aidslijders in Afrika geen medicijnen hebben omdat hun regeringen dat geld nodig hebben om de intresten op de schulden te betalen. Die hele zaak is zo’n enorme morele en politieke uitdaging voor de eerste wereld. Zelfs de Amerikaanse buitenlandminister Colin Powell zei me onlangs: ‘Aids in Afrika is een gevaar voor de veiligheid. Het bedreigt ook de Verenigde Staten. We moeten daar meer voor doen.’
Wat brengt iemand ertoe in deze cynische koude wereld toch zo’n engagement te vertonen?
Bono: Ons katholieke schuldgevoel? Neen: wij zijn als rock-‘n-rollers door de John-Lennonleerschool gegaan. We maken een statement en onderstrepen dat met een harde beat. We hebben altijd geloofd dat muziek de wereld kan veranderen. Minstens de wereld in de hoofden – of de slaapkamers – van de mensen. En als het lukt, verandert zelfs de sfeer en het humeur van de tijd waarin we leven. We zullen wel heel naïef geweest zijn en ons kapsel was best walgelijk, maar dankzij mensen zoals wij kon in de jaren ’80 – waar ‘greed is great’ de leuze was – toch een klimaat ontstaan voor een evenement als ‘Live Aid’.
Dat was een initiatief van Bob Geldof die later een adellijke titel kreeg.
Bono: Op het einde ja, maar in het begin wilde hij niet meewerken. Hij mopperde de hele tijd: ‘Hou op. Wij zijn rockbands, laten we lol maken. De grote ideeën zijn tijdverspilling.’ Ook Sting wou niets weten van politiek engagement.
En tenslotte speelde ‘Live Aid’ in 1985 zo’n 200 miljoen dollar bij elkaar. Jij en je vrouw Ali reisden daarop af naar Ethiopië.
Bono: En daar zagen we met eigen ogen wat ellende is. En hoe weinig zelfs 200 miljoen dollar daaraan verhelpt. Ali en ik beloofden dat we dat nooit zouden vergeten en vergaten het natuurlijk wel. Daarom is het goed dat ik nu weer iets kan doen.
Je trok rond om te lobbyen voor schuldenkwijtschelding. Daarbij ontmoette je zelfs Johannes-Paulus II, de aartsconservatieve paus. Hoe ging dat?
Bono: Goed. In de eerste plaats was ik onder de indruk van zijn schoenen: prachtige, bloedrode Gucci-slippers. Anderzijds toch niet zo ongewoon: het katholicisme met zijn wierookwalmen en zijn pronkerige gewaden is toch de glamourrock van de godsdiensten. Maar belangrijker is dat hij ook dingen zei die toch behoorlijk radicaal zijn. De paus vindt dat eigendom verantwoordelijkheid inhoudt. Voor dat soort uitspraken zou een priester in Latijns-Amerika in de jaren ’80 nog zijn doodgeschoten.
The Edge, wat vind je ervan dat jullie zanger er een paar jaar mee ophoudt en aan politiek gaat doen?
The Edge: Wat kan je zeggen als iemand niet in de studio zit, omdat hij een afspraak heeft met Bill Clinton of met de baas van de Wereldbank? Wat Bono deed, lag perfect in de lijn van de band. Achteraf bekeken, lijken politiek en muziek maken echt op elkaar: met goede argumenten, volhouden en persoonlijke contacten kan je dingen doen waarin niemand gelooft.
En het bracht nog op ook. Op de laatste cd ‘All That You Can’t Leave Behind’ klinkt U2 krachtiger, zo vol vertrouwen en gevoeliger dan ooit. Geen spoor van de onzekerheid van de afgelopen jaren, van de postmoderne ironie die de indruk gaf dat jullie je schaamden U2 te zijn.
Bono: Ik heb lang gedacht dat we in de ironie zouden blijven steken. Alles wat we in de jaren ’90 deden, leek niet serieus gemeend. Maar als je een song schrijft, kan je niet anders dan je hart volgen. Pas daarna kan je die song ironisch doen klinken. Onze gevoelens waren zo duidelijk dat we die ironie als mantel nodig hadden.
Eigenlijk verging het jullie bij jullie laatste hit ‘Beautiful Day’ zoals het zo vaak gaat bij experimenten. Eerst elfendertig nieuwe stijlen uitproberen om dan tot het besef te komen dat de originele stijl de beste is.
Bono: Toen The Edge met die gitaarrif afkwam, was ik bang omdat ik wist: dit wordt iets enorms. Dit spelen ze non-stop op de radio. En iedereen zal zeggen: ‘Ze keren terug. Terug naar de warme gevoelens.’ Maar uiteindelijk zeiden we: ‘Fuck it! Laat ons doen wat we willen.’
Heb je er ooit spijt van gehad?
Bono: Toen we al die Grammys kregen. Neen, serieus: we hebben echt met elkaar gepraat en ons afgevraagd: wat is nu het verschil met al die anderen? Wat zijn onze grondkleuren? Paars: de gitaar van The Edge. Turkoois, bordeauxrood, zwart. Dat zijn kleuren die niet samen horen te gaan, maar ze gaan wél samen. Toen we onze Best of-cd van de jaren ’80 maakten, heb ik gezegd: dat zijn allemaal stukken die ik nooit meer wil horen. Maar The Edge heeft me gedwongen om nog één keer te luisteren. En ik realiseerde me dat veel van die stukken een puur muzikale kwaliteit uitstralen, dat ze in veel gevallen zuiver vreugde uitdrukken. En dat is echt het moeilijkste. Woede, boosheid, verdriet, dat is gemakkelijk. Iedere eerstejaarsstudent schilderen weet dat je met zwart veel indruk kunt maken. Maar vreugde, dat bitterzoete lachen met tranen in de ogen, dat is het kenmerk van onze muziek als ze echt goed is.
Toen jullie tegen het einde van de jaren ’70 in Dublin samenkwamen, wilden jullie een punkband vormen. Wie waren jullie voorbeelden?
The Edge: The Ramones, een punkband uit New York. Daar waren we zo van ondersteboven dat we er, bij ons eerste televisieoptreden voor RTE in Ierland, lang ruzie over maakten welke van onze songs we zouden spelen. Toen hebben we gewoon een van de Ramones genomen en gezegd: dat is van ons.
Toch hadden jullie niets van die zelfvernietigende energie van punk. Jullie vielen niet op door drugsfuiven, door dode groupies in de badkuip. Jullie sloten vooral geen compromis als het om jullie muziek en jullie rechten erop ging. Vanwaar die rechtlijnigheid?
The Edge: Wij hadden het slechtst betaalde contract uit de hele geschiedenis getekend, enkel om de creatieve controle te behouden. Van in het begin was dat voor ons echt belangrijk: onze songs niet alleen spelen, maar ze ook in eigendom houden.
Bono: De muziekbusiness werkt met risicodragend kapitaal. De firma’s investeren in honderden bands en verdienen met misschien twee daarvan echt veel geld. Waarom liep Prince een tijdlang met het woord ‘SLAVE’ op zijn voorhoofd? Omdat hij zich een slaaf voelde. Ik heb hem er ooit over aangesproken toen ik hem ontmoette in The Kitchen, onze club in Dublin. ‘Ik ben geen eigenaar van mijn eigen songs en ik werk contracten af’, zei hij. ‘Hoe hebben jullie eigenlijk jullie vrijheid veroverd?’ En ik heb hem geantwoord dat we van bij onze start niet keken of we iets verdienden. Mijn vrouw en ik leefden toen in de opnamekamer. Tja, andere bands hebben het nog erger gehad, maar op één ding zijn we echt trots: onze platenfirma kan ons tot niets dwingen, niet bij het mixen, niet bij de keuze van de muziek, niet bij het ontwerp van de hoes. Ze mocht de opnamekamer niet eens binnen.
In 1987 waren jullie gewoon supersterren. Het album ‘The Joshua Tree’ stond over de hele wereld aan de top van hitlijsten. En omdat jullie nog een sociaal bewustzijn vertoonden, maakten jullie fans halve heiligen van jullie. Eén man durfde jullie een schop te geven: Frank Sinatra. Toen jullie een van zijn shows in Las Vegas bezochten, liet hij de schijnwerpers op jullie zetten en zei: ‘Dames en heren, dit is de Ierse band U2. Nummer een in de States, en geen cent aan kleren uitgegeven.’ Dachten jullie toen dat al die controle en muziek en politiek wel mooi waren, maar dat het tijd werd om wat hip en sexy te worden?
Bono: We begonnen te snappen dat showbusiness gewoon business is. Wij kwamen totaal verward uit de tourbus, we waren underdogs, rock-‘n-rollmuzikanten en ineens stonden we daar op een galashow met Gregory Peck en Elizabeth Taylor. We voelden ons zo rot als maar mogelijk was. Maar Frank was onvoorstelbaar vriendelijk en grootmoedig. Na de show nodigde hij ons uit in zijn kleedkamer en daar begonnen we over muziek te praten. Het viel ons op dat niemand anders met hem over muziek praatte. Frank vond dat leuk en liet Hollywood wachten. De sjiek stond voor een gesloten deur. En toen ze eindelijk binnenmochten, kwam zo’n man uit New Jersey naar ons toe en schreeuwde met zo’n dik maffia-accent: ‘Wat denken jullie wel? Willen jullie misschien dat ze later een renpaard naar jullie noemen?’
En nog later vroeg Sinatra aan Bono om samen een duet te zingen.
Bono: Ik mocht zelfs in zijn huis in Palm Springs wonen. Op een dag stond ik te kijken naar een groot geel schilderij. Het zag eruit alsof iemand een vlek op een grote kroonkurk had geschilderd. Ik zei: ‘Dat ziet eruit als jazz’ en Frank, die het geschilderd had, zei niets. Maar een paar weken later kreeg ik het schilderij thuis gestuurd: ingepakt in bruin pakpapier.
The Edge: Stom dat hij geen gitaristen kon horen of zien.
Bij het begin van de jaren ’90 hadden jullie er genoeg van om halve heiligen te zijn. Jullie trokken naar Berlijn, naar die legendarische Hansa-Studio waar David Bowie en Iggy Pop hun carrière een nieuwe wending gaven. Jullie maakten daar ‘Achtung Baby’. Waren jullie aangetrokken door het morbide imago van het Berlijn uit die jaren?
Bono: Morbide? Het was bizar. De Muur was gevallen. Alle hotels zaten vol. En dus moesten wij een huis huren. Dat was zo’n Oost-Duitse stek waar de DDR-regering indertijd staatsgasten onderbracht. Later heb ik zelfs ontdekt dat ik sliep in het bed dat Leonid Brezjnev altijd had gebruikt. Op een ochtend wordt er geklopt; ik ga naar de deur, doe open. Ik had een kater, ik was poedelnaakt en daar zie ik een hele familie staan. ‘Wat doen jullie hier?’, vraag ik. ‘Wat doe jij hier’, vraagt op zijn beurt de familievader. Ik zeg hem dat het mijn huis is. Wordt die toch woedend en zegt dat het zijn huis is. En wat bleek? Hij had gelijk, het was zijn huis geweest vóór de DDR het hem afpakte. Ik voelde me toch enigszins ontroerd en zei hem dat hij zich geen zorgen moest maken. Dat we gewoon huurders waren en dat we binnenkort zouden verdwijnen. Maar, zei ik hem: ‘Doe me een plezier en kom vanmiddag terug, zo rond een uur of drie. Want wij zijn maar net naar bed gegaan.’
U gaat blijkbaar altijd zo laat slapen. Uw manager en de bandleden maken zich zorgen omdat je stem erg schor begint te klinken en omdat je ondanks alles na de concerten blijft uitgaan tot diep in de nacht. Einde mei dreigde de hele tournee in het honderd te lopen omdat je naar Dublin vloog om de geboorte van je vierde kind bij te wonen.
Bono: Die reis was niet vermoeiend, want Universal leende me de Learjet waarmee ze normaal filmsterren rondvliegen. En die geboorte, tja, wat moet je daarover zeggen. Alles wordt dan zo onbelangrijk, want daar zit je echt bij het belangrijkste van het leven. Elke dichter, elke filmmaker of schilder moet zich op dat ogenblik een dwerg voelen. Ik in elk geval. Ik dacht: ik ben hier totaal overbodig. Ik kan de pijn van mijn vrouw niet overnemen, ik kan zelfs niemand in elkaar slaan omdat zij pijn heeft. Ik kon alleen aanwezig zijn. Toen de baby geboren was, zei Ali me ook: ‘Jongen, borstvoeding geven kan je niet. Ga maar terug aan het werk.’
Je bent rockster, vader, politicus: je agenda zit propvol. En toch heb je onlangs nog een redevoering gehouden in Harvard. Wat moest je daar?
Bono: Ik heb de studenten gezegd: iedereen die maar iets afweet van het leven beseft dat een vent als ik niet helemaal normaal kan zijn. Ik heb elke avond twintigduizend mensen nodig die me tonen dat ze van me houden. Daarom worden enkel onzekere mensen zanger en vaak hebben ze succes. Maar jullie, die hier in Harvard zitten, jullie hebben de wereld aan jullie voeten, jullie zijn de elite en jullie worden – als alles goed gaat – verschrikkelijk rijk. Dat zal allemaal moeilijk gaan en inspanning vragen. Maar het moeilijkste zal zijn om te mislukken. En als dat gebeurd is, dan zullen jullie pas weten wat het leven echt waard is.
Mislukken heeft U2 ook nog niet geleerd.
The Edge: Die kans zit er elke avond in. Er zijn altijd momenten waar we voor die twintigduizend mensen staan en denken dat we het niet meer kunnen waarmaken. Maar juist die kans op een nederlaag, die angst om af te gaan, houdt de rock-‘n-roll in leven. De energie, ervoor gaan, alles riskeren en misschien toch op je smoel gaan: dat maakt onze muziek echt.
Copyright Knack/der Spiegel. Bewerking: Misjoe Verleyen
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier