‘WIE DE OUTBACK OVERLEEFT, KAN DE WERELD AAN’

WARREN ELLIS. 'Niemand voelt nog de drang om gevaarlijk te leven.'

Nog geen half jaar nadat Grinderman de pijp aan Maarten gaf, komt violist Warren Ellis al van achter de rug van vriend en Bad Seedsbaas Nick Cave gekropen. Reden? De nieuwe plaat van zijn eigen combo Dirty Three. ‘De beste seks is die na de onthouding.’

Met Warren Ellis is het frustrerend tateren. Het is de tweede keer dat ik de sinds veertien jaar in Parijs wonende Australiër ontmoet, en alweer sakker ik achteraf tegen onschuldige medetreinreizigers dat ik met een maar half benut vragenlijstje naar huis spoor. Ellis’ palmares is dan ook heel wat: als klassiek opgeleide violist doorheen Europa gebuskt, het rocken geleerd in de ongelikte bars van het desolate Australische binnenland, door Nick Cave geïnviteerd om zich bij zijn Bad Seeds te voegen, en de vrouw van zijn leven getroffen om samen twee Fransmannetjes op de wereld te zetten. En nu is er een sterke nieuwe langspeler van het melancholische, instrumentale en vaak de improvisatie opzoekende Dirty Three, Toward The Low Sun gedoopt. Daar tater ik met hem over, alsook – omdat zoiets in de beste gesprekken voorvalt – over The Faces.

WARREN ELLIS:Such a tight sounding band! De stem van Rod Stewart heeft in de seventies een hele generatie gedefinieerd. Bovenal zagen die gasten eruit alsof ze de tijd van hun leven hadden. En dat is zeldzaam geworden, hoor.

Als ik elke avond díé songs mocht spelen en ook nog een eigen toog op het podium had staan, zou de lol ook van mijn gezicht af druipen.

ELLIS: ( Lacht) En dan te bedenken dat de meeste hedendaagse groepen niet eens meer drinken! Yoga, ja, daar zijn ze mee bezig. Ook goed, hoor. Andere tijden en zo. Maar als je een foto van U2 ziet, denk je toch niet: ‘Wauw, ik wilde dat ik in de band zat?’ Die gasten stralen entertainment uit zoals een hond die een drol legt. Alles is zo berekend. Niemand voelt nog de drang om geváárlijk te leven. Omdat dat maatschappelijk niet meer wordt geaccepteerd. Weet je, met Grinderman hebben we een hele zwik festivals gedaan. Ik weet nog dat we in een cateringtent backstage zaten, en Nick en ik keken elkaar aan: ‘What’s wrong with this picture?’ Alle bands hapten daar heel correct en beschaafd hun bord leeg. Dat was in de jaren negentig – één waas van hedonisme in mijn geheugen – wel anders. Eten? Van al de dingen waarmee je je als muzikant onledig hield, stond dat bijzonder laag op je prioriteitenlijstje. Tegenwoordig loopt iedereen op eieren: ‘Eén fout en het is met ons gedaan’, dat gejank. Jonge muzikanten zijn zich veel meer bewust van de hele business. En dan die regeltjes overal. Nergens meer mogen roken, komaan zeg.

Zelf was je al 24 toen je in een band begon te spelen. Vrij oud, eigenlijk.

ELLIS: Wel, ik ben net 47 geworden – ik ben een Valentijnskind, ja – dus 24 lijkt me nu zo jóng. Toen we met Dirty Three begonnen, hadden Jim en Mick al een hoop groepen versleten; ik had er vooral veel gezíén. We waren geen tieners die lawaai maakten in hun garage en benieuwd waren hoeveel dorpen verder we daarmee zouden geraken. Voor ons stonden ook andere dingen op het spel dan meiden versieren. Niet dat we dat niet probeerden, maar we waren oud genoeg – Jim en Mick al eind de twintig – om te beseffen dat onze kans op succes danig was afgekalfd.

Jullie leven alle drie op een ander continent: jij in Europa, Jim in Noord-Amerika en Mick in Australië. Weinig praktisch.

ELLIS: Mja. Zelfs als we in elkaars buurt zouden wonen, zouden we nooit afspreken om te repeteren. The Bad Seeds hebben dat nooit gedaan, Grinderman evenmin. Je maakt een plaat, zet een tournee op poten, en pas vijf dagen voor vertrek fluit je iedereen samen. In de hoop dat je meteen weer weet hoe dat gaat, samenspelen. En dat lukt. Het is zoals in een relatie: de beste seks is die na de onthouding.

Tussen haakjes: ik mag toch schrijven dat Grinderman voorgoed begraven is?

ELLIS: Dat zul je dan toch eerst moeten vragen aan iemand die er meer van afweet. Ik heb absoluut geen idee van wat er gaande is. Voor mij telt nu alleen de komende tournee met Dirty Three, en de filmdingen die ik op stapel heb staan.

Je bent geboren en getogen in Ballarat, Victoria. Een stad op zo’n honderd kilometer van Melbourne, maakt Google mij wijs. Viel dat een beetje mee?

ELLIS: Tot mijn vijftiende: absoluut. Als kind trok ik er samen met mijn broer al fietsend op uit, met een pak boterhammen die onze moeder ons toestopte. Gingen we vissen in de rivier of de tijd doden op de oude ijzerbelt, om pas tegen zonsondergang thuis te komen. Daar hield ik van. Ik herinner me niet dat ik me ooit heb verveeld. Voor mij waren elk boek en elke film een avontuur. Maar gaandeweg begon ik me af- gesneden te voelen van de wereld. Gelukkig had ik wel een fantastisch venster: de plaatselijke platenwinkel, waar ik alles van The Sex Pistols en John Coltrane tot Captain Beefheart heb ontdekt. Ik ken de uitbater nog altijd. His shop was the wildest place. Begin jaren negentig ben ik dan naar Melbourne verhuisd. Ik ontmoette er lui als Robert Forster van The Go-Betweens, David McComb van The Triffids en Kim Salmon van The Scientists en Beasts Of Bourbon: allemaal landgenoten die tien jaar eerder al geregeld naar Europa waren getrokken. Achteraf bekeken kan ik zeggen dat er toen een klok is beginnen te tikken. Ik had net een gitaarpick-up op mijn viool gemonteerd, en was klaar om er zelf tegenaan te gaan.

Was je niet eerst als busker door Europa getrokken?

ELLIS: De eerste pure muzikale ervaring van mijn leven. Tot dan had ik enkel in klassieke orkesten gespeeld. Niet mijn dada. Maar door de straat op te gaan, begon muziek plots te leven voor mij. Dat was essentieel, want het schudde me wakker als muzikant. En als mens, als ik zo melig mag zijn. Maar de echte vuurdoop was toch thuis: de muzikant die heelhuids uit de outback terugkomt, kan de wereld aan. Bij Dirty Three hebben we geen zanger of bassist, en ik kan je verzekeren: dat vinden ze op de buiten nogal confronterend. Ik herinner me bars waarin we voor vier man speelden: twee daarvan wilden me vermoorden, de derde lag straalbezopen op de vloer en de vierde had het misschien ook niet op ons begrepen, maar kwam voor ons op omdat hij zin had om te knokken. ( Grijnst)

Je goot ze er zelf ook niet naast vroeger. Herinner je je de eerste keer dat je bloednuchter op een podium moest stappen?

ELLIS: Oh ja. Ik maakte me zorgen: zou ik nog wel dezelfde opwinding voelen? Bij de geboorte van mijn oudste zoon had ik net hetzelfde: bang dat ik niet egoïstisch genoeg zou blijven om als artiest iets te creëren. Maar als vader realiseer je je al snel dat je niet langer het middelpunt van het universum bent. Haast even fantastisch was het om vast te stellen dat ik nuchter beter presteerde. Maar ook al was het schromelijk afgelopen: who gives a fuck anyway? Zo’n probleem valt in het niets bij iemand bij wie de kanker tiert, wel?

Zowat het laatste wat Eric Clapton tegen Stevie Ray Vaughan zei voor die zijn fatale helikopterongeluk had, was: ‘Neem jij mijn plaats maar.’ Wat is, behalve blijven leven, jouw belangrijkste carrièrezet geweest?

ELLIS: ( Ernstig) Midden jaren negentig met Dirty Three uit Australië wegtrekken. Omdat de wereld induiken iets heel anders is dan weten dat die wereld bestaat. Zo ontmoet je mensen, zet je dingen in gang, gebeurt er van alles. In diezelfde periode leerde ik Nick kennen, en dat heeft mijn leven ingrijpend veranderd. ( Plots) Zonde toch, eigenlijk.

Wat?

ELLIS: Dat Clapton zijn zitplaats wegschonk. Dear me. Dat betekent dat een hoop verschrikkelijke muziek ons bespaard had kunnen blijven. Wist je dat Malcolm Young van AC/DC op het vliegtuig had moeten zitten waarmee de helft van Lynyrd Skynyrd te pletter is gestort? Gelukkig was hij ziek. Zet je wel aan het denken, niet?

TOWARD THE LOW SUN

Op 27/2 uit bij Bella Union

DOOR KURT BLONDEEL

WARREN ELLIS

‘FANTASTISCH VOND IK HET OM VAST TE STELLEN DAT IK NUCHTER BETER PRESTEERDE. EN ZELFS ALS DAT NIET ZO WAS: WHO GIVES A FUCK?’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content