Gedaan met experimenteren, Radiohead keert met de nieuwe plaat ‘Hail to the Thief’ terug naar de roots. ‘Elektronica is leuk, maar programmeren doe je in je eentje. Als je met vijf man in een groep zit, dan wil je vooral samenspelen.’

Je zal ze maar de kost moeten geven. Al die bandjes die keer op keer hetzelfde album maken. Schrijvers die maar één boek in de pen hebben, regisseurs die monomaan meters celluloid volschieten. Artistieke recycling uit pure beperking. Radiohead is een van de grote uitzonderingen. De band uit Oxford lijkt te beschikken over een ingebouwd vernieuwingsmechanisme. ‘Herhaling’ en ’toegeving’ zijn scheldwoorden in de dictionaire van voorman Thom Yorke. De enige constante in het Radiohead-universum is de bezetting. Die is nog steeds dezelfde als achttien jaar geleden, toen vijf veertienjarige snotneuzen begonnen aan het muzikale avontuur dat eerst On A Friday heette en in 1992 onder de huidige naam debuteerde met de EP Drill.

Na de bescheiden start met Pablo Honey kozen Yorke en co op The Bends voor het experimentele pad. Dat tweede album was achteraf bezien het prototype voor OK Computer, de plaat die de band tot sterrenstatus katapulteerde. Radiohead werd subiet uitgeroepen tot sensatie van het jaar, vernieuwers van de eeuw en zelfs band van het millennium. Met de loodzware last van verwachting die toen op hun schouders rustte, lag het perfectioneren van de formule voor de hand. Maar Kid A was allesbehalve makkelijk. Het tegendraadse album vermorzelde alle genreconventies. Na het verlengstuk van Kid A, Amnesiac, houdt Radiohead anno 2003 de muziek maar weer eens onder de loep. Het zesde studioalbum Hail to the Thief grijpt terug naar het verleden, maar kijkt ook nadrukkelijk naar de toekomst. Het is een slalom tussen stemmingen en stijlen, groovy, bijtend, breekbaar en experimenteel; de vijf van Oxford weten de luisteraar weer op het verkeerde been te zetten. En toch voor zich te winnen.

Yorke en trawanten zijn inmiddels dertigers. ‘Oud’ noemen ze zichzelf. Wellicht te oud om als puisterige brulapen gitaren kapot te slaan en hotelkamers te slopen. Maar wie vreest dat de grote vernieuwers van intelligente popmuziek belegen en bezadigd zouden zijn geworden, hoeft niet bang te zijn. Hail to the Thief is een document van herijking en verrijking geworden en mag op voorhand al een van de beste albums van dit jaar genoemd worden. Creatieve motor Thom Yorke heeft een nieuwe balans gevonden tussen toegankelijkheid en experiment, doordachte vorm en rauwe emotie. En niet alleen muzikaal is Hail to the Thief relevant. De dwarsliggers van de pop schrokken er niet voor terug de halve wereld hardhandig tegen de schenen te trappen door de titel van de nieuwe plaat bekend te maken tijdens de tweede Golfoorlog. Terwijl vlagzwaaiende patriotten zich kritiekloos achter cowboy George W. Bush schaarden, herinnerde Radiohead luisteraars aan de schimmige wijze waarop de oorlogszuchtige president de verkiezingen in Florida had gestolen. Toch is de titel van het verse album volgens Yorke meer dan een politiek commentaar.

Thom Yorke: Die titel hebben we een tijdje geleden al bedacht. Sensatiezucht is niet onze stijl, maar Hail to the Thief zal in de huidige gepolariseerde wereld zeker worden opgevat als een anti-Amerikaans statement. Maar deze plaat gaat niet over George Bush. In ieder geval, niet alleen over hem. Het gaat veeleer over de tijdgeest: de groei van intolerantie, doublethink en de politieke gekte die als een ziekte om zich heen grijpt. Het lijkt erop dat we een paar jaar geleden door een periode van optimisme en hoop gingen. We werden voortdurend overstelpt met de positieve aspecten van de globalisering. Het internet zou alles zichtbaar maken, iedereen met iedereen in contact brengen. We zaten met zijn allen in een bubbel. Niemand kon nog ontsnappen, ook de leiders van onderdrukkende regimes niet. Maar toen kwam het terrorisme en werd de permanente oorlog uitgeroepen. Mensen gingen hun gebiedjes afbakenen. Kruistochten werden georganiseerd. En politici gebruikten de vooroordelen en angsten voor hun eigen gewin.

De dief uit de titel is voor mij iemand die op die manier schaamteloos gebruik maakt van mensen. En de dief is nu overal. Hij steelt de toekomst van onze kinderen, onze rechten. Hij is de icoon van de donkere tijden nu, een nieuw soort Middeleeuwen. Onze leiders zijn bezeten door duistere krachten. Ze zijn er van overtuigd dat ze het juiste doen. Ze hebben een stemmetje dat ze influistert dat ze goed bezig zijn. Maar dat stemmetje liegt. En over dat stemmetje gaat dit album.

Dus toch een politiek album?

Yorke: Niet expliciet. Maar er is uiteindelijk wel veel politieke taal mijn teksten binnengeslopen. In de voorbereiding voor dit album heb ik met bijna religieuze toewijding geluisterd naar het wereldnieuws op Radio 4: Afghanistan, de oorlog tegen de terroristen. Zes maanden lang, drie uur per dag. Die woorden zijn in mijn hoofd blijven hangen.

Het journaal als inspiratiebron. Heb je dan helemaal niet naar muziek geluisterd?

Yorke: Ik heb inderdaad bijzonder weinig muziek gehoord in de zes maanden na Amnesiac. Dat heb ik wel vaker, dan stop ik totaal met luisteren. Als ik dan weer begin, is het vaak op eigenaardige momenten. Vroeger voelde ik me slecht over die muziekloze periodes, maar ik ben er nu van overtuigd dat het wel gezond is.

Na Amnesiac verbleef ik met mijn vrouw en zoontje op het platteland. Daar ging ik vaak autoritjes maken over kleine landweggetjes. ’s Avonds, in de schemering, op de rand van de duisternis. Daar komt ook die ondertitel The Gloaming vandaan. Er hing daar een geladen sfeer, een niet-van-deze-aardbol-sfeer. En als je dan rondrijdt en het licht van je koplampen mengt zich met die droombeelden om je heen, dieren schieten voor je de weg over, dan dringt zich een enorm gevoel van verwachting op. In de auto luisterde ik naar een cd van Penderecki – die had ik gekregen van John, het celloconcerto -, de meest angstaanjagende muziek die ik ooit heb gehoord! En die ervaringen leidden me weer terug naar de muziek. Ik heb het niet echt vertaald naar de plaat, maar het was wel essentieel.

En hoe heb je de draad dan weer opgepikt?

Yorke: Het is een beetje een Radiohead-traditie dat ik voor een nieuw album wat demo’s rondstuur naar de bandleden met ruwe ideeën. In die zes maanden platteland heb ik drie cd’s gemaakt met halfafgewerkte nummers en losse eindjes. Die heb ik begin 2002 op de bus gedaan. En twee maanden later zijn we eens bij elkaar gaan zitten om te praten. We wilden allemaal snel weer een plaat maken. Maar zonder echte deadline is dat moeilijk. En dus besloten we iets geks te doen: een tour boeken voordat we ook maar een noot op papier hadden.

Dus die tour in Spanje en Portugal was een soort laboratorium voor het nieuwe album?

Yorke: Als je nieuwe nummers live speelt, dan blijkt heel snel wat werkt en wat niet. In de studio zit je geïsoleerd en kan je maar doorgaan en doorgaan. Maar als je het publiek ziet fronsen bij een volgens jou belangrijk instrumentaal stukje, dan is dat een duidelijke hint. We moesten in die tour mensen overtuigen van de kracht van het nieuwe materiaal. Tijdens de optredens dacht ik: ‘Dit is een interessant eerste stadium. Als we in de studio zitten, dan trekken we de nummers weer helemaal uit elkaar en assembleren we ze wel weer.’ Maar in de studio bleven we bijzonder dicht bij wat we live hadden gedaan. Het scheelt ook dat we deze plaat relatief snel hebben opgenomen. Zeven weken is zo’n beetje een nieuw record voor ons, zeker vergeleken met de maanden en maanden studiotijd voor OK Computer en de eeuwigheid die we over Kid A hebben gedaan. Er was amper tijd voor reflectie. En dat heeft geholpen.

‘Hail to the Thief’ klinkt inderdaad een stuk losser dan zijn voorgangers.

Yorke: In het verleden hadden we de neiging om soms te lang te sleutelen aan de muziek. Neem bijvoorbeeld No Surprises van OK Computer. Dat was een van de eerste nummers die we opnamen voor dat album. Daarna hebben we zes maanden lang tientallen alternatieve versies gemaakt. Het was obsessief. We martelden onszelf.

De nummers op dit album zijn bijna allemaal eerste takes. Het scheelt dat we eraan begonnen zonder al te veel verwachtingen. We hadden niet zoiets van ‘we moeten per se een nieuw, radicaal statement neerzetten’. We wilden het geluid krijgen van een aantal mensen in een kamer die muziek maken – inclusief de opmerkingen op de achtergrond en andere ruis. We wilden het gewoon laten gebeuren. Een paar noten oppakken, ze het liedje inslingeren en niet al te hard analyseren. Ik probeerde de muziek, de woorden, alles buiten me te laten gebeuren.

Maar ‘Hail to the Thief’ is toch doordacht. Hoe hebben jullie die losse aanpak kunnen realiseren zonder te vervallen in slordigheid?

Yorke: We hebben natuurlijk hard gerepeteerd voordat we de studio ingingen. Nogal wat tijd ging in het uitzoeken van hoe we de nummers het beste konden spelen. Toen we de studio ingingen, was het alsof we een unieke repetitie deden voor een concert dat nooit zou plaatshebben. Het ging erom daar een performance te geven, dat moment vast te leggen en er meteen weer afscheid van te nemen. Dat verschilt nogal van onze werkwijze bij Kid A en Amnesiac. Daar zat bijzonder weinig performance in de opnames en heel veel constructie. Nadat we die platen af hadden, merkten we dat we ze ook wel live konden spelen. Nou ja, het meeste dan.

Voor Hail to the Thief stonden we met z’n allen in één ruimte en Nigel (Godrich, de producent, ed) in een andere. En als Nigel zei dat het oké was, dan waren we klaar en kwamen we de volgende dag terug voor een volgende opname. Toen we er achttien jaar geleden voor kozen in een band met vijf man te zitten, was dit – het samenspelen – waar het om ging. Je beleeft er veel meer plezier aan dan aan het programmeren, wat veel meer een solo-ervaring is. Natuurlijk staat er op Hail to the Thief ook de nodige elektronica, maar het programmeren ging relatief snel. Er zit amper sequencing in. We hebben zoveel mogelijk gespeeld met conventionele instrumenten. We zijn weer terug bij dat bandjesgevoel uit het begin.

Is dat een afscheid van experimentele elektronica?

Yorke: Ik ben lang geobsedeerd geweest door elektronische muziek. En ik vind het nog steeds interessant. Maar ik heb inmiddels wel ontdekt dat als ik elektronica gebruik er een performance-element in moet zitten.

Terug naar de rockdynamiek dus. En dat terwijl je ten tijde van ‘Kid A’ beweerde dat rock saai is en eigenlijk rommelmuziek. Waar ben je nu dan mee bezig? De toekomst van het rockgeluid?

Yorke: Ja misschien. Ik vind het erg interessant te zien hoe rockmuziek momenteel een constante retrobeweging maakt. Ik snap wel waar dat vandaan komt. Maar ik heb altijd het idee gehad dat wij voorbestemd waren om als getikte buitenbeentjes dingen uit te proberen, experimenten die misschien niet meteen dat ‘yeah!’-gevoel oproepen. Die herkenbaarheid van bands en dat recyclen, die door de muziekindustrie wordt gestimuleerd, vind ik echt deprimerend. En het is beledigend als wij, thirtysomething-jongens, naar een jong publiek stappen met de boodschap ‘luister, dit is goed, dit is de muziek waar wij naar luisterden toen wij zo oud waren als jullie nu’. Dat is onzin. Maar tegelijkertijd vind ik de dancescene ook niet bijzonder opwindend. Die mist het vermogen om in je gezicht te exploderen. De soort emotie die alle goede muziek heeft.

Voor de vorige twee platen noemde je Charles Mingus en laptopmuziek als je grootste inspiratiebronnen. Vond je na je stille periode andere muziek die je op het juiste spoor zette voor ‘Hail to the Thief’?

Yorke: Ik denk dat het stoppen met muziek luisteren op zich al inspirerend werkte. De enige muziek die me aan het denken zette, waren dingen van The Beatles. Niet dat ik vond dat het nieuwe album moest klinken als The Beatles. Maar er zit een zeker simplisme in hun liedjes die me bevalt. En ik weet dat die eenvoud iets is waar wij ook goed in zijn. We hebben het alleen lange tijd niet gedaan. Het is heel direct, maar toch ook weer niet. Eigenlijk is het vreselijk ambitieus. Op die manier beïnvloedde The Beatles mijn werkwijze. Niet: we gaan I am the Walrus doen. Maar wel de ambitie om iets dergelijks neer te zetten.

Ik ben weer ambitieus. Dat was ik bij Kid A en Amnesiac helemaal niet. Het kon me geen reet schelen of iemand die platen ging beluisteren. Het verbaasde me zelfs dat de band niet helemaal uit elkaar viel en dat die platen er toch zijn gekomen. Maar nu is het anders. Van dit album wil ik dat iedereen het hoort. Niet dat ik mik op een plekje in de etalage van de platenzaak. Natuurlijk is het prettig dat we een groot label achter ons hebben staan. Maar de kritiek van de onafhankelijke elektronicascene op ons – dat we hun vondsten zouden inpikken en zij puur blijven – maakt me wel kwaad. Natuurlijk is het gevaar van concessies groot als je een platendeal hebt. Maar je krijgt ook je muziek niet bij de mensen. Je hebt nul impact want je zit in je eigen, kleine wereldje.

Je zangpartijen op ‘Hail to the Thief’ klinken bijzonder puur en direct. Op de twee voorgaande albums zat je stem bijna permanent verstopt onder een laag effecten en vervormingen. Waar komt die herwaardering van het zingen vandaan?

Yorke: Ik moet toegeven dat ik inderdaad wat verveeld zat met mijn eigen stem. Het zingen trok me niet meer zo. Maar in de aanloop naar dit album heb ik veel geluisterd naar Mahelia Jackson en ik werd geraakt door de manier waarop de menselijke stem kan worden ingezet als een soort instrument. Ik ontdekte dat ik meer met mijn stem kon dan ik dacht. Het hoefde niet het hysterisch melodrama te zijn dat het voorheen vaak was. Ik kon mijn kracht stoppen in één noot.

En dat heeft een sterk emotioneel effect. Er staan nogal wat nummers op ‘Hail to the Thief’ waar de agressie bijna over de rand borrelt. Heb je dat bewust gedaan?

Yorke: Niet echt. Aan A Wolf at the Door heb ik bijvoorbeeld lang gewerkt. En pas bij het in elkaar zetten van het album, toen ik de tekst ging uittypen, realiseerde ik me hoe sterk en agressief de beelden zijn die ik had gebruikt. Koude echtgenoten en maîtresses, schoenen met stalen neuzen in je gezicht, dat soort dingen. Nogal bitter. Maar ik kan het niet helpen. Zo kwam het naar buiten. En dan denk ik dat muziek nog niet zo’n slechte plek is om je agressie in weg te stoppen. Vaak is de woede ook gekoppeld aan andere emoties. In het openingsnummer 2+2=5 zit ook een bepaalde gelatenheid. De agressiefste songs zijn juist de rustigste. I Will klinkt als een softe ballad, maar is met gemak het kwaadste liedje dat ik ooit geschreven heb.

Toen ‘Hail to the Thief’ nog niet af was, verscheen er op het internet een deel van het album. Nu ben je zelf een groot voorstander van het web. Wat is je reactie op dat soort piraterij?

Yorke: Ik kan er niks aan doen. Maar tekenend is het wel. Muzikanten zullen in de toekomst niet meer hun geld kunnen verdienen zoals ze gewend waren. Over tien jaar zullen wij vanwege het internet geen cent meer verdienen. Maar ik maak me geen grote zorgen. En er zit ook wel een goede kant aan. Eerlijk gezegd verdienen de grote platenmaatschappijen dat ook wel. Het is de prijs voor het slechte karma die ze lange tijd hebben verspreid. Wij moeten een andere manier bedenken om ons ding te doen. Uiteindelijk zullen we er toe komen dat we direct na het afronden van een album het hele geval op het net zetten. Zijn we meteen van het probleem af. Betalen luisteraars een euro per liedje. Dat lijkt me wel een schappelijke prijs.

Door Yoichiro Yamazaki

‘In het verleden sleutelden we soms te lang aan de muziek. Deze plaat is in zeven weken opgenomen, een record. Er was amper tijd voor reflectie. En dat heeft geholpen.’

‘Ik ben weer ambitieus. Van ‘Kid A’ en ‘Amnesiac’ kon het me geen reet schelen of iemand die platen ging beluisteren. Nu is het anders. Ditmaal wil ik dat iedereen het album hoort.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content