Als broers observeerden Tom en Hans Van Dyck de ene dag vanuit een gracht de vlucht van de ijsvogel, de volgende verdienden ze in een rusthuis een Parkerpen met hun interpretatie van Gaston en Leo. Allebei besloten ze verder vooral hun goesting te doen. Tom als acteur, regisseur en man met familiebedrijf, Hans als professor natuurbehoud en gedragsecologie. ‘Uiteindelijk houden we ons allebei met dierlijk gedrag bezig.’

Weettenog?’ Het woord zal vaak vallen, hier aan de keukentafel van Tom Van Dyck. Met een brede grijns over zijn lippen gesmeerd en ogen die als kristallen achter zijn brilglazen fonkelen, kijkt Hans Van Dyck zijn broer Tom aan. ‘Weettenog dat we door het ijs zakten en niemand wist waar we waren?’ ‘Weettenog dat er roodborstjes in de badkamer rondvlogen?’ Telkens licht het gezicht van Tom op, alsof iedere ‘weettenog’ een lamp in een andere archiefkamer van zijn hersenen aanknipt. ‘Of die ene keer…’ Tom maait met zijn armen wild om zich heen en vertelt over de dag waarop ze zich ’s avonds verdekt hadden opgesteld om de steenuil op heterdaad te betrappen. Met een cassettespeler, een cassette met de roep van de steenuil op, luidsprekers en boterhammen met choco hadden ze zich ingegraven in een gracht in Grobbendonk. ‘Het was mijn taak om op het afgesproken signaal op ‘play’ te drukken’, zegt Tom met gesmoorde stem van het ingehouden lachen. ‘Alleen: ik had te ver teruggespoeld. “Nu”, fluisterde Hans. Ik duwde de toets in. De woorden ‘Athene noctua’ schalden op wetenschappelijke wijze door de lucht, gevolgd door het geroep van de uil. Het beest schoot er als een pijl vandoor, op de vlucht voor zoveel avondlijk lawaai. En ik,’ proest hij het uit, ‘ik kreeg geweldig naar mijn kloten.’

HANS VAN DYCK: Een steenuil is een zeldzame vogel.

TOM VAN DYCK: Uren hebben we in beken of in een zelfgemaakte hut gezeten met een verrekijker voor onze ogen, in de hoop op een zeldzame waarneming.

HANS: Op steekkaarten hield ik het volledige gedragspatroon van de torenvalk bij. Met stempels die ik van mijn vader had gekregen.

TOM: De hele woonkamer lag altijd vol papieren en boeken van Hans. Hij was tien jaar en zat daar te schrijven, te werken, te studeren.

HANS: Ik heb onlangs zo’n boek teruggevonden. Een gortdroog boek, zonder prentjes, over de ontwikkeling van kuiken tot kip. Echt een technisch, saai boek over kippen houden. Over broeden en rassen. Blijkbaar las ik dat.

TOM: Onze oudste broer Peter wilde zo graag dat we met hem voetbalden.

HANS: Wij konden niet voetballen.

TOM: Ik heb het wel geprobeerd. Ik mocht altijd de laatste vijf minuten van de wedstrijd het veld op, wanneer er niets meer te verliezen viel, maar ik kreeg wel gegarandeerd applaus. Dacht ik. Tot mijn vader me op een dag apart nam en zei: ‘Tom, dat applaus is voor de jongen die van het veld gaat. Niet voor jou.’

HANS: Peter was echt goed en heeft nog steeds de mentaliteit van een echte sporter. We gingen ook vaak mee naar zijn wedstrijden. Maar meestal zaten wij aan de kant van dat veld wormen te trommelen. Zo. (houdt zijn hoofd schuin en slaat met zijn handen ritmisch op de keukentafel) Als je dat op de grond doet, denken de wormen dat het regent.

TOM: Hans, we waren nerds.

HANS: We waren vooral ongelooflijk vrij. Dat was het wonderlijke en het mooie. Onze ouders wisten de helft van de tijd niet waar we uithingen. Maatschappelijk is dat niet langer verantwoord. Ik vind dat spijtig. We visten met onze blote handen kikkers en salamanders uit de beek langs een boerenveld. Het waren vormen van natuurbeleving die een beklijvende indruk op ons nalieten en die nu heel erg afgebakend en begrensd worden. Terwijl zelf ontdekken en ervaren zo belangrijk is.

Er blijft bitter weinig ongerepte natuur over en dus moet die wel beschermd worden tegen kinderen die per ongeluk dieren plat duwen, is de redenering.

HANS: Zeker. Als wetenschapper zie ik de studies voorbijkomen die niet altijd de media halen, maar waaruit we rustig kunnen afleiden dat er veel redenen zijn om ons grote zorgen te maken over de afkalvende biodiversiteit. Maar we mogen ook niet vergeten dat wij als mens deel zijn van die natuur. We zijn geen apart hokje, het is een continuüm. Zaken die we als typisch menselijk beschouwen, gaan veel verder terug en duiken ook bij dieren op. Cultuur is een natuurproduct. Dat kan soms een ongemakkelijke waarheid zijn. Het helpt wel om het perspectief open te trekken. Jared Diamond bijvoorbeeld is een bioloog, maar hij kan de opgang en ondergang van culturen beter begrijpen omdat hij de geschiedenis vanuit biologisch perspectief bekijkt.

TOM: Wij hebben daar ongemeen boeiende gesprekken over. Ondertussen staat hier anderhalve meter boeken in de kast die Hans me heeft aangeraden. Uiteindelijk zijn we op hetzelfde terrein actief. Alleen ben ik met bijzondere primaten bezig, met wat fictieve mensen in fictieve situaties zouden denken of doen.

Word je niet moedeloos van de wetenschap dat we er blijkbaar slecht voor staan?

HANS: Het verlamt me niet, nee. Het stimuleert me om het te begrijpen en ook de boer op te gaan. Letterlijk. Academisch levert me dat weinig op, maar ik vind het belangrijk om mijn verhaal te vertellen, ook buiten de torens van de universiteit. Dat is mijn koppigheid. Ook omdat ik merk dat de tijdgeest aan het kantelen is. Ik word niet langer enkel gevraagd door mensen die al overtuigd zijn. Onlangs mocht ik opdraven op een netwerkevent van serviceclub Club 51, maar ook bij kunsthuis Villanella bijvoorbeeld. En dan zie je die ogen opengaan. ‘Zo had ik het nog niet bekeken’, hoor je dan mompelen.

TOM: Hans is een ongelooflijk sterke spreker. Hij wil dingen doorgeven en doet dat met veel humor.

HANS: Ik doe ook onderzoek naar perceptie bij beestjes, hoe organismen de wereld om zich heen bekijken, voelen of begrijpen. Ik heb stilaan geleerd een publiek in te schatten.

TOM: Hij heeft dat altijd gehad. Hij was de jongste natuurgids van het land. Zestien was hij.

HANS: Zeventien.

TOM: En iedere zaterdag trok hij naar de cursus. Daar zat hij, tussen mannen van vijftig, zestig jaar die natuurgids wilden worden nu ze op pensioen waren. Hans moest dat niet worden. Hij was het al.

HANS: De oudste man in die klas is een goede vriend van mij geworden. Als je een passie deelt, dan speelt leeftijd geen rol. Het gaat om gedrevenheid.

TOM: Dat hebben we wel. Ten overvloede.

HANS: Workaholic, noemen sommigen dat.

TOM: In onze ogen werken we niet. We doen gewoon onze goesting. Als ik erover nadenk, dan deed ons vader ook gewoon zijn goesting. Bij mij is de klik gekomen toen ik weer eens aan de keukentafel tegen mijn zin mijn huiswerk zat te maken. In tegenstelling tot mijn oudere broers was ik geen goede student. Ik had een zeer beperkte concentratieboog.

HANS: Plus: je panikeerde. Als je een paar pagina’s geschiedenis moest kennen, brak jij uit in blinde paniek.

TOM: Absoluut, de hyperventilatie nabij. Het is bizar, want als je me toen een paar boeken met toneelteksten toestopte, gaf ik geen krimp.

Even terug naar de keukentafel en je weerzin voor huiswerk.

TOM: Ik zat daar en ons ma zei: ‘Manneke, ge denkt toch niet dat ge heel uw leven uw goesting gaat kunnen doen?’ Ik zie het haar nog zo zeggen en ik herinner me dat ik naar haar opkeek en dacht: ‘Eigenlijk wel. Ik denk dat ik dat ga doen.’ En kijk, ik ben bijna 42 jaar en voorlopig ben ik er redelijk goed in geslaagd. Net zoals Hans. Hij doet wat hij graag doet. Zelfontplooiing, passie, daar draait het om.

HANS: Het is wel een bizar gen. Als ik erop terugkijk, lijkt het wel alsof we nooit zomaar een beetje bezig konden zijn. We gingen er altijd honderd procent voor. Weettenog dat we die tijdschriften uitgaven?

TOM: Oh ja, wacht, hoe heetten ze weer? Natuurvaria en Stichting Natuurweelde. Dat was samen met Christophe Lambrecht, die nu op Studio Brussel presenteert. Er stonden interviews in met de lokale milieuambtenaar of met de conservator van natuurreservaat Snepkensvijver.

HANS: Of we trokken de straat op om mensen te interviewen over het milieu en de natuur. Al was dat eerder een dekmantel om als een soort Jehova’s getuigen onze eigen visie op milieu en natuur te verkondigen.

TOM: We hadden ook codenamen. Jij was dog, ik was wolhaas en Christophe was panter. Op de achterkant van de tijdschriften stond altijd iets in codetaal.

HANS: We moesten te allen tijde milieuacties kunnen ondernemen.

TOM: Zoals toen ons vader het waagde het mos op de oprit dood te sproeien. Afschuwelijk vonden we dat. En toen de buur zijn bus herbicide bovenhaalde, gingen we ook met hem in discussie. Vader schaamde zich dood.

HANS: Tegelijkertijd waren we mini-ondernemers. Dat heeft er ook altijd in gezeten. We ronselden leden – een aantal leraars voelde zich moreel verplicht om lid te worden – en we vroegen geld voor dat tijdschrift.

TOM: Vijfhonderd frank – bijna 15 euro – voor een jaarabonnement.

HANS: Nee. Dat is erover.

TOM: Hans, we vroegen echt afschuwelijk veel.

HANS: Het was dan ook proper verzorgd, nee?

TOM: O ja, we boordden de rug altijd mooi af met elektriciteitstape van ons vader zodat je de nietjes niet meer zag.

DE HOND REKT ZICH UIT EN GEEUWT. ‘Onze Barend’, zegt Tom. De nagels van het dier tikken ritmisch op de vloer wanneer het naar de keuken komt gelopen. Het huis van Tom is waar zijn familiebedrijf staat, het productiehuis Toespijs, dat hij na zijn vertrek bij Woestijnvis oprichtte en waar hij nu samen met zijn vrouw Alice Reys hun eerste gezamenlijke fictieproject afwerkt, Den elfde van den elfde. Aan de keukentafel vinden de werkvergaderingen plaats en nadat hij een keer met de trein naar de montagecel in Zaventem was gereisd, onderweg te vaak werd gevraagd om de lach van Alain Vandam na te bootsen en bijna geplet werd tussen een rugzak en de toiletdeur, heeft hij de hele cel naar zijn eigen zolder verhuisd. Hij werkt waar hij woont en woont waar hij werkt. ‘We hebben geprobeerd het te scheiden’, vertelt Tom en hij wijst over zijn schouder. ‘Iets verderop hadden we een atelier gehuurd. We hadden dat mooi ingericht, gordijnen gehangen voor de akoestiek – het moest perfect in orde zijn – en dan zaten we daar op een dag met zijn tweeën in een veel te grote ruimte. Er ging natuurlijk volk bij komen – ah ja, het was een productiehuis – maar na een tijd dachten we: wat zitten we hier te doen? Waarom splitsen we dat zo kunstmatig op? We zijn een familiebedrijf. Het loopt door elkaar. Nu zitten hier op sommige dagen overal mensen te werken. Rond de keukentafel, in de tuin, op zolder. Het is wat ik als kind ook altijd gekend heb. Ons vader was elektricien. Wij waren een familiebedrijf. De handelsreizigers in elektrische gootjes en draden aten ’s middags ook gewoon mee.’

Het nadeel daarvan is dat het nooit stopt.

HANS: Daarstraks is het woord workaholic al gevallen. Je kunt het passie noemen, maar het typeert ons allebei.

TOM: Jij bent de extreemste.

HANS: Hmm, daar moet nog eens onderzoek naar gebeuren.

TOM: Nu is het al beter, maar vroeger had je de neiging om op familiefeesten op de hoek van een tafel je laptop open te klappen en snel nog een artikel af te werken. Jij bent altijd, altijd bezig. Meestal jongleer je met zeven, acht deadlines voor artikels, heb je een congres voor te bereiden en ook nog een paar lezingen.

HANS: Het is wel een beetje waar. Dat is die gretigheid. We staan gulzig in het leven. Ik heb die honger om van alles te doen. Ik sta vroeg op, ga laat slapen. Dat is een soort rusteloosheid, terwijl ik geen nerveus persoon ben. Dat is de aard van het beestje, maar ook de manier waarop we zijn opgevoed. We moesten thuis niet komen zeuren dat we ons verveelden.

TOM: Dan zei ons moeder: ‘Ga de fietsen poetsen.’

HANS: Maar ik kan me niet herinneren dat ik me ooit verveeld heb. Er was altijd iets te onderzoeken, te ontdekken of op te zoeken. Ik heb op de middelbare school bewust geen Latijn gedaan, maar wel moderne wetenschappen, omdat ik niet al mijn tijd wilde verspillen aan schoolwerk. Ik wilde tijd om zelfstandig bij te leren in en over de natuur.

TOM: Dat onafhankelijke, dat zelfstandige, dat delen we ook. Het woord einzelgänger klinkt misschien te zwaar. Al komt het daar wel op neer: we gaan onze eigen weg.

HANS: Maar we zijn wel sympathiek gebleven.

TOM: En proper in de omgang.

HANS: Nee, maar einzelgängers kunnen toch gigantische etters zijn?

Jullie zijn de volwassenen geworden die jullie als kind al waren. Ik bedoel: jullie zijn geworden wie jullie wilden zijn. Maakt dat het leven net iets eenvoudiger?

TOM: Pas op, aanvankelijk was ik de gedroomde opvolger van mijn vader. Hans is een halve professor, die zat met zijn neus in de boeken en was 0,0 procent handige Harry. Als jij in de tuin moest werken, daar werd ons vader helemaal onnozel van.

HANS: Dat had minder met mijn onhandigheid dan met zijn ongeduld te maken.

TOM:Ruskes trekken, zo heette dat in de Kempen. Onkruid, dat waren Russen.

HANS: Nee, nee, de rus is een plant, familie van de biezen. Je hebt trekrus, pitrus. Daar komt dat van.

TOM: Och gij? In ieder geval, als Hans russen moest trekken, was hij permanent afgeleid. Hij vond alles boeiend. Een insect op een blad, een vogel die opvliegt. Mijn vader was ondernemer. Die had daar geen tijd voor. Het moest vooruitgaan.

HANS: Bij mij ging het niet vooruit. Er was te veel te zien.

TOM: Ik was de enige die op jonge leeftijd al eens met ons vader meeging naar werfvergaderingen. Ik vond dat vooral tof omdat ik mijn eigen overall had, mijn eigen helm en mijn eigen plooimeter in mijn achterzak. Dat was spelen in het echt. Overal waar we kwamen, kregen we te horen: ‘Ah, Hugo, hebt ge uwen opvolger bij?’ En dan kreeg ik een cola of een ijsje, terwijl die mannen nog eens goed aan hun sigaret trokken. Na zo’n werkdag met ons vader had ik meestal gierende buikpijn. In ieder geval: mijn vader haatte administratie en omdat ik toch niet zo’n briljant student was, vond hij er niets beters op dan mij naar de handelsschool te sturen, zodat ik zou leren boekhouden en facturen maken. Ik zat daar totaal niet op mijn plaats. Al mijn vrienden studeerden Latijn, Latijn-Grieks. Van de ene dag op de andere was ik minderwaardig. Zo grof kunnen kinderen wel zijn.

HANS: Maar zijn wraak is zoet geweest. Vanaf het moment dat hij op een podium kroop, speelde hij iedereen naar huis. Toneel was iets voor de zesdejaars, traditiegetrouw voor die van het aso, maar Tom zat nog maar in het vierde middelbaar of hij werd al gekozen voor de hoofdrol.

TOM: Al gebiedt de eerlijkheid ons te vertellen dat ook Hans geacteerd heeft. We vormden een duo, Gaston en Leo. Van een tante die kapster was, hadden we een rosse pruik gekregen. Eerst traden we gewoon thuis op, later op familiefeesten en op een dag kreeg ons moeder zelfs telefoon uit Rijkevorsel. ‘Zeg, ulle mannen, het schijnt dat die zo grappig zijn.’ Ons vader stak wat decorelementen in zijn camionette en bracht ons naar het lokaal van de plaatselijke ziekenzorg of zo. We zijn zelfs betaald geweest voor onze optredens.

HANS: Een Mars of een Milky Way.

TOM: Een schone Parker voor ons beiden.

HANS: Het hoogtepunt van onze gage.

TOM: Bij mij is de vonk toen wel overgeslagen. Ik wilde acteren. Rond mijn zestiende heeft ons vader beseft: dat wordt niets met die opvolgers. In het dorp zeiden de mensen dat ook: ‘Die wordt acteur.’ Zelfs op school waren ze ervan overtuigd. In mijn laatste jaar was ik dodelijk schoolmoe. Op mijn laatste mondelinge examens kreeg ik maximaal een vraag of twee en dan schudden die mannen me de hand en zeiden: ‘Succes met uw toneelcarrière.’

HANS: Bij mij raadde het PMS – nu heet dat CLB – me absoluut af om biologie te studeren. Ze hebben heel erg hun best gedaan om me dat uit het hoofd te praten. ‘Ze plaveien er de straten mee’, waarschuwden ze me. ‘Ga voor dokter.’ Dat was nuttige, biologische materie. ‘Dokter?’ dacht ik. ‘Daar plaveien ze toch ook de straten mee?’ Het dichtste dat ik bij dokter ben gekomen, is ‘Dokter Martel’. Weettenog?

TOM: Ja-ja-ja, dat was het radioprogramma dat we met Christophe maakten. Wij zaten in de kelder. De babyfoon stond in de keuken en zo kon ons moeder naar ons luisteren terwijl ze kookte.

HANS: Dat was Het leugenpaleis avant la lettre. Ik was dokter Martel en martelde live op de radio. Of we interviewden mensen en monteerden er andere vragen bij. Complete onzin was het. Maar wel plezant.

TOM: Toen ik op de toneelschool zat, heb ik me lang geschaamd voor al die onzin. Ik was heel erg kunst met de grote K. Ik droeg het gewicht van de wereld op mijn schouders en las te veel Jotie T’Hooft. Tegen de commercie, tegen het amusement. Ja, ik had dat heel erg.

HANS: Terwijl je nu, en dat vind ik mooi en wonderlijk, het artistieke combineert met dat ondernemerschap.

TOM: Ik lees zelfs boeken over bedrijfskunde of over hoe je de rekening-courant in je boekhouding verwerkt. Kijk, ik heb geen bedrijf als doel, maar wel als middel en ik wil weten hoe dat middel juridisch en fiscaal werkt. Niet om te groeien en het onderste uit de kan te halen. De enige groei die me interesseert, is persoonlijke groei. Hoe kan ik mij als mens verder ontwikkelen? Waar ligt mijn groeimarge en waar die van mijn medewerkers?

Waarin schuilt het geluk? In die persoonlijke groei of in de erkenning van de buitenwereld?

TOM: Mijn grootste voldoening haal ik uit – ja, uit wat?

HANS: Hij zal de vraag ontwijken.

TOM: Nee, ik moet daar even over nadenken. Die vraag houdt me echt bezig. Waaruit haal je je geluk? Een paar weken terug waren we met het gezin op vakantie in Frankrijk. Daar kan ik wakker worden van de zon op mijn gezicht. Hier sleep ik altijd een onrust met me mee. Hier word ik wakker van een interne veer die op en neer springt. ‘Komaan, het is halfzeven. De dag kan beginnen.’ Ik wil dit doen en dat beter maken. Het stopt nooit. Alice zegt dat soms: ‘Duw eens op je rem.’

HANS: Ja, maar elke dag uitslapen en wakker worden van de zon, geef toe, Tom, dat zou je snel beu worden.

TOM: Waarschijnlijk. Het is zoals bij Hugo Claus, toen ze hem vroegen: waarom is schrijven tof? Hij antwoordde: ‘Het is als de zot die voortdurend met zijn hoofd tegen de muur klopt. “Waarom doe je dat?” vragen ze hem. “Het is te plezant om ermee op te houden.”‘ Dat is het voor een deel. Waarom doe je wat je doet? Omdat het fijn is om het daarna níét te doen.

HANS: Ik verlang daar zelden naar. Naar niet doen wat ik doe. Omdat ik overal aanknopingspunten zie. Biologie gaat over het hele leven. Je kunt er niet aan ontsnappen.

ALLEEN ELVIS BLIJFT BESTAAN

Met Hans Van Dyck. Op 1/5 om 22.30 uur en op 2/5 om 18 uur op Canvas.

DOOR TINE HENS – FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE

Hans Van Dyck ‘DOKTER MARTEL, ONS RADIOPROGRAMMA, WAS HET LEUGENPALEIS AVANT LA LETTRE. IK WAS DOKTER MARTEL EN MARTELDE LIVE OP DE RADIO.’

Tom Van Dyck ‘ONS MA ZEI: MANNEKE, GE DENKT TOCH NIET DAT GE HEEL UW LEVEN UW GOESTING GAAT KUNNEN DOEN? IK KEEK OMHOOG EN DACHT: EIGENLIJK WEL.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content