‘WE HEBBEN HEEL OOSTENDE AFGEZOCHT NAAR EEN RODE APPEL’
Cast en crew van vaderlandse filmklassiekers keren terug naar de plekken waar zij destijds hun moment de gloire op pellicule vastlegden. Deze week: Harry Kümel en Pierre Drouot halen in het Thermae Palace in Oostende herinneringen op aan cultklassieker Daughters of Darkness (1971): ‘Voor ons was die film één groot spel.’
Het ontvoeringsdrama Rapt (2009), de romcom Man zkt vrouw (2007), het Isabelle Huppertvehikel Copacabana (2010), ze gebruikten allemaal het Thermae Palace als een van hun locaties. Je zou bij het Oostendse art-decohotel, samen met de voorliggende Venetiaanse en Koninklijke Gaanderijen een van de meest iconische plekken van België, ondertussen zelfs al van een cinemacliché kunnen spreken. Dat was ooit anders. ‘Daughters of Darkness was de eerste film die hier werd gedraaid’, vertelt regisseur en coscenarist Harry Kümel (73) enthousiast. ‘Ik herinnerde me het hotel uit mijn jeugdjaren. Ik bezocht Oostende vaak met mijn ouders. Het was een locatie die altijd tot mijn verbeelding was blijven spreken.’
Dat er nog nooit in het hotel was gefilmd, had twee redenen: het verregaande verval en de gigantische oppervlakte van het pand. ‘Om het hele gebouw vast te leggen, hadden we een speciale fisheye-lens nodig’, zegt producent en coscenarist Pierre Drouot. ‘Dat shot komt meermaals terug in de film – met regen, zonder regen, overdag,’s nachts.’ Voor de interiors zag men zich verplicht naar Brussel te trekken. Buiten de prachtige eetzaal met het indrukwekkende glas-in-loodraam was de binnenkant van het Thermae Palace net niet bouwvallig. ‘Toen ik daarnet de lobby binnenwandelde, kon ik mijn ogen niet geloven’, zegt Kümel als hij na al die jaren het hotel terugziet. ‘De restaurateurs hebben wonderen verricht.’
‘Waren die restauratiewerken maar vroeger gebeurd’, verzucht Drouot. De zoektocht naar een hotel in de Belgische hoofdstad liep niet van een leien dakje. Eerste keuze Hotel Métropole wilde niet. ‘Een beslissing die ze zich verschrikkelijk beklaagd hebben. Nadien zijn ze beginnen in te gaan op verzoeken van filmploegen.’ Andere hotels bleken dan weer ongeschikt. En toen stapten ze het majestueuze Hotel Astoria aan de Koningsstraat binnen. ‘De ligging van de trap was bepalend, de centrale plaats ervan in de lobby heeft iets dubbels. Is het nu een trap naar de hemel of naar de hel?’
‘ALLES BEGON TIJDENS HET FILMFESTIVAL van Antwerpen in 1969’, zo legt Drouot uit. ‘L’étreinte, mijn tweede coproductie en mijn eerste coregie met Paul Collet, werd te elfder ure uit de selectie geweerd wegens ’te erotisch’. Wij waren verbouwereerd, maar Harry – die niks met het project te maken had – was furieus.’ Kümel klopte aan bij de producenten van de andere films uit de selectie, en overtuigde hen allemaal om zich terug te trekken. Pikant detail: de gedeputeerde die L’étreinte geweerd had, werd later opgepakt voor zedenfeiten in het urinoir op de Vogelenmarkt.
Drouot, berucht om het anarchistische, zelfgefinancierde Cash? Cash! (1967), zag een samenwerking met Kümel onmiddellijk zitten. ‘Harry, maak voor mij een commerciële film in jouw stijl’, luidde zijn onsterfelijke voorstel. Kümel, die zijn bioscoopdebuut had gemaakt met het artistieke, gesubsidieerde Monsieur Hawarden (1968), sputterde tegen: ‘Films in mijn stijl zijn allesbehalve commercieel.’ Dat hij flink ongelijk zou krijgen, wist hij toen nog niet. Waarover de prent zou gaan evenmin.
Maar de inspiratie liet niet lang op zich wachten. Aan een kiosk in de buurt van het Rits viel Kümels oog op een exemplaar van het geschiedkundige magazine Historia. Onderwerp: Elisabeth Bathory, de Hongaarse gravin die in de zestiende eeuw honderden maagden gemarteld en vermoord zou hebben. Dolenthousiast keerde Kümel terug naar Drouots toenmalige woning. ‘Ik heb het!’ De producent reageerde minder lyrisch. Een kostuumdrama was veel te duur. ‘Geen probleem’, antwoordde Kümel. ‘Het verhaal speelt zich in het hier en nu af. We maken een vampier van haar.’
DRIE DAGEN EN DRIE NACHTEN ZWOEGDE het duo aan een eerste versie van het scenario. ‘We trokken ons terug in het appartement van mijn ouders’, herinnert Kümel zich. ‘We verlieten hun antieke eikenhouten tafel niet voordat we alle schunnigheden die we konden bedenken op papier hadden gezet. Seks, geweld, bloedvergieten: niets ging ons te ver.’ Niet veel later werd de productie daadwerkelijk in gang gezet. Henry Lange, een Franse producent met wie Drouot had samengewerkt ten tijde van L’étreinte, had het project voorgesteld in Cannes en verkocht in verschillende landen. ‘Lange was een van de grootste gangsters die ik ooit in het filmwereldje ben tegengekomen,’ snuift Kümel, ‘maar films verkopen kon hij als geen ander.’
Om de duistere verleidingsdans tussen een bloedzuigende gravin, haar hulpje en een pasgetrouwd koppel verder uit te werken deed men een beroep op Jean Ferry, de gevierde Franse scenarist die al met cinemagrootheden als Clouzot, Buñuel en Franju had samengewerkt en op dat moment bezig was aan Kümels droomproject Malpertuis. ‘Ik was enorm zenuwachtig toen we hem onze schrijfsels opstuurden’, bekent de cineast. ‘Een magisch-realistische klassieker van Jean Ray bewerken is één ding, een trashy vampierenfilm van dialogen voorzien iets helemaal anders.’ Enkele dagen later volgde een telegram: ‘Quelle libération!’ De grote Ferry zag het ogenschijnlijke B-project als een artistieke bevrijding.
De casting verliep moeizamer. Kümel had zijn zinnen gezet op Malcolm McDowell. De rijzende ster van Gouden Palmwinnaar If… (1968) met het deels engelachtige, deels duivelse voorkomen zou subliem geweest zijn als de gespleten Stefan. Tijdens een ontmoeting in Londen noemde de Britse acteur het scenario echter ‘a piece of crap’ en slingerde hij het naar Kümels hoofd. ‘Onbegrijpelijk. Vooral omdat hij enkele jaren later in het verschrikkelijke Caligula (1979) meespeelde.’ Voor de rol van Stefans dommige echtgenote Valerie wilde de filmmaker een beroep doen op Franse popsensatie Sylvie Vartan. Maar ook dat mocht niet zijn.
Omdat het ondertussen om een Belgisch-Frans-Duits-Amerikaans-Canadese coproductie ging, zagen Kümel en Drouot zich verplicht met mindere talenten in zee te gaan. Amerikaans tv-acteur John Karlen scoorde de rol van Stefan. ‘Toen hij uit het vliegtuig stapte, schrok ik me een ongeluk’, aldus Kümel. ‘Men had ons een onschuldig ogende jongeman beloofd, maar voor ons stond een slome veertiger.’ Ook over Danielle Ouimet, de Canadese softpornoster die uiteindelijk Valerie speelde, was de regisseur allesbehalve tevreden: ‘Ze was werkelijk verschrikkelijk. Een deel van haar dialogen heb ik tijdens de montage zelfs weggewerkt.’
Op vampierenvlak zat het hen beter mee. Andrea Rau, een Duitse actrice die Kümel ‘ontdekt’ had in een erotische film, bleek perfect als protogoth Ilona, Bathory’s alsmaar wanhopiger hulpje. Pièce de résistance was de casting van Delphine Seyrig als de bloeddorstige gravin. ‘De Nicole Kidman van haar tijd’, pronkt Kümel. ‘Seyrig behoorde op dat moment tot de absolute top van de Franse film- en theaterwereld’, licht Drouot toe. ‘Een ster van haar kaliber in zoiets trashy laten meespelen: dat kon alleen maar vonken geven. Haar toezegging was voor ons een absolute voorwaarde.’
Onder invloed van haar toenmalige wederhelft Alain Resnais hapte Seyrig toe. De meestercineast met wie ze de arthouseklassieker L’Année dernière à Marienbad (1961) had gedraaid, bleek een rabiate striplezer die Daughters of Darkness als superieure pulp beschouwde. Eenmaal in België gaf de actrice zich volledig. In het Brusselse filmmuseum liet ze zich inspireren door Marlene Dietrichs levendige vertolking in Ernst Lubitsch’ dramady Angel (1937). De talrijke blondeersessies ruïneerden haar lokken, maar morren deed ze nooit. En naast een begeesterde actrice bleek ze ook nog eens een doortastende zakenvrouw. ‘Delphine is een van de weinigen die geld hebben losgekregen van de gehaaide Lange’, lacht Drouot. ‘Na de opnames van de Franse dubbing hield ze banden bij totdat ze haar volledige gage ontvangen had.’
DE SHOOT WAS NIET VAN DE MAKKELIJKSTE, voornamelijk door geld- en tijdsgebrek. Kümel had alle shots zorgvuldig gepland, maar besefte al snel dat hij moest roeien met de riemen die hij had. Ook van Drouots wilde plannen om te gaan dansen tussen de opnames – die in theorie tijdens zonsondergang en tijdens zonsopgang zouden plaatshebben – kwam niets in huis. Gelukkig konden ze een beroep doen op hun eigen vindingrijkheid en die van de crew. Om een seksscène in een wagon-lit geloofwaardiger te maken, deed Kümel een beroep op de Kamasutra. Toen bleek dat badkamertegeltjes niet alleen de cast maar ook de crew weerspiegelden, trokken de Nederlandse cameraman Eduard van der Enden en co. zwarte ninja-achtige pakken aan.
Op de set botste het meermaals tussen regisseur en producent. Drouot herinnert zich een woede-uitbarsting van Kümel omdat hij ontevreden was over de kleur van een appel. ‘We hebben heel Oostende op stelten gezet op zoek naar een rood exemplaar. Toen bleek dat we alleen maar groene appels konden vinden, ontplofte Harry. Eigenlijk weet ik nog altijd niet waarom.’ ‘Simpel: omdat groen het rood-wit-zwartkleurenschema van de film verstoord zou hebben’, repliceert Kümel en hij haalt zelf een ander incident aan: ‘Ik had om ouderwetse bolvormige hotelsleutelhangers gevraagd. Die leken op tranen en pasten dus perfect bij de tristesse van de film. Tijdens de opnames moest ik het echter met lelijke triplex plaatjes doen. Vandaar dat ik het shot tijdens de montage aan een verschrikkelijk geluid heb gekoppeld.’
EEN ENTHOUSIASTE RECENSIE IN THE NEW York Times en volle zalen in de Big Apple en Parijs bleken het begin van een wereldwijd succesverhaal, dat tot op vandaag voortduurt. Samen met C’est arrivé près de chez vous (1992) en Rabid Grannies (1988) voert Daughters of Darkness het lijstje met de in het buitenland bekendste Belgische films aan. In de Verenigde Staten en Duitsland is de cultklassieker op blu-ray beschikbaar, Frankrijk en Engeland volgen de komende maanden. In eigen land is de grote erkenning echter altijd uitgebleven. Kümel laat het niet aan zijn hart komen: ‘Het is maar België.’ Ook Drouot relativeert: ‘Voor ons was de film één groot spel, een pervertering van het genre. Dat de film er ooit is gekomen, is een wonder op zich.’
Nadien gingen de filmmakers elk hun eigen weg. Kümel draaide tal van films. Hoogtepunt: het in Cannes geselecteerde Malpertuis (1971) met Orson Welles én Sylvie Vartan in belangrijke rollen. Drouot regisseerde enkele titels, maar blonk vooral uit als producent, onder andere van Jaco Van Dormaels Toto le héros (1991). De laatste jaren kruisen hun paden opnieuw, maar ditmaal in minder vriendschappelijke omstandigheden: Drouot is sinds 2006 intendant van het Vlaams Audiovisueel Fonds, het instituut dat de projecten die Kümel na zijn laatste bioscoopfilm Eline Vere (1991) indiende stuk voor stuk afkeurde.
Van een vete lijkt echter geen sprake. Met Drouot persoonlijk heeft Kümel geen problemen, met de instelling die hij leidt des te meer: ‘Bij het VAF gaat het van kwaad tot erger. Ze hebben de generatie filmmakers waar ik toe behoor willens en wetensgeslachtofferd, lijken alleen maar geïnteresseerd in naturalistische variaties op BV-roddelverhalen en maken producenten tot subsidiejunkies. Drouot houdt het breed glimlachend op een diplomatisch ‘geen commentaar’. Maar één ding lijdt geen twijfel: van Kümel hebben ze bij het VAF het laatste nog niet gehoord: ‘Misschien word ik wel even oud als Manoel de Oliveira. Die Portugese cineast is er ondertussen 105 en maakt nog steeds films. Ik heb dus nog veel tijd.’
DOOR STEVEN TUFFIN – FOTO’S KRIS DEWITTE
Harry Kümel
‘HET SCENARIO IS
GESCHREVEN IN
HET APPARTEMENT
VAN MIJN OUDERS.
WE ZIJN GEBLEVEN
TOT WE ALLE
SCHUNNIGHEDEN
DIE WE KONDEN
BEDENKEN OP PAPIER
HADDEN GEZET.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier