Stellen de tv-series waar we jaren geleden verslaafd aan waren vandaag nog iets voor? Zeven ervaringsdeskundigen leggen een zomer lang zeven titels van toen op de testbank. Deze week: Happy Days.
In de late jaren zeventig waren we (bijna) vijftien, de perfecte leeftijd voor Happy Days. Dat jongensfeuilleton toont de familie Cunningham – en vooral de vrienden (en would-be vriendinnetjes) van Richie, de voorbeeldigste aller zonen. Ze hadden het geluk dat hun ouders, gemeenzaam ‘mister C.’ en ‘misses C.’ genoemd, een stuk moderner waren dan ze eruitzagen. Meteen het eerste cliché dat Happy Days doorbrak: wie een komisch verhaal over de puberende jeugd wil schrijven, hoeft er niet de meest godvrezende, benepen, aartsconservatieve vader en moeder bij te verzinnen. Vooral mister C. maakte het ook voor ouders verteerbaar: hij volgde de strapatsen van zijn zoon vanuit zijn ooghoek, en op het einde van de aflevering moest Richie, eigenlijk een brave jongen met redelijk slechte vrienden, meestal toegeven dat vader zo dom nog niet was.
Op het eerste gezicht vertelde Happy Days het publiek van de jaren zeventig de belevenissen van een gezin uit de Amerikaanse middenklasse in de jaren vijftig. Maar eigenlijk draaide de storyline om het universele, en daarom zo herkenbare verhaal van opgroeiende jongens. Die naar meisjes kijken, aan meisjes denken, van meisjes dromen, in de klas zitten met die meisjes, en na aarzeling, overleg en aanmoediging met hen proberen te flirten, te zoenen, en liefst nog méér natuurlijk. De plot van Happy Days was het lot van schoolgaande puberende adolescenten, van de VS tot in België. Wij allen waren een beetje Richie Cunningham, wij voelden ons brothers in crime van de klungelende Potsie en de wel erg onfortuinlijke Ralph Malph.
Vanaf het moment dat de tune van Happy Days weerklonk – in het begin Bill Haleys Rock around the Clock, nadien de fameuze eigen titelsong – hing er dus elektriciteit in de lucht. Het was een goedkope sitcom waarvan het hele plaatje klopte. Dat begon met het decor, en bij uitbreiding de setting van de reeks. Zeker in de eerste seizoenen (zoals zo vaak: ook de beste) speelde de actie zich af op een uiterst beperkt aantal locaties – en de decors daarvoor zijn zichtbaar studiodecors. We leerden de woning van de Cunninghams kennen, of toch de keuken, de living en Ritchies slaapkamer. Voor wat meer actie werd verhuisd naar Arnold’s, een pizza-en-hamburgertent/dancing/café, en de parking ervoor. Daar ontmoetten de gozers elkaar, ze smeedden plannen, telden wat overbleef van hun geld, en scanden de meiden. Af en toe trokken ze naar de drive-in, waar men onder het voorwendsel van een film een beetje discreet kon zijn. Tachtig procent van Happy Days speelt zich in dat micro-universum af. Dat klinkt benepen, maar het was ook zo in het echte leven van het jonge publiek van die reeks. Het eerste seizoen van Happy Days dateert van 1974. Dat is dus de prehistorie. Pre-pc. Pre-internet. Pre-gsm en smartphone. Pre-sociale netwerken. De algemene regel was: men leefde waar men woonde. Men was bevriend met de jongens uit de buurt, men joeg achter de meisjes van de school. In dat suburbia speelt Happy Days zich af: een overal herkenbaar maar uiteindelijk tamelijk besloten middenklassemilieu. Niet de hogere of de lagere middenklasse, maar de midden-middenklasse. Zeer herkenbaar voor het breedst mogelijke kijkerspubliek.
Dan de tijd: de elf seizoenen van Happy Days omspannen een periode van de fifties tot de vroege sixties. Dus jaren voor de moord op Kennedy, en vóór de Vietnamoorlog, of toch de Amerikaanse betrokkenheid daarin. Amerikaanse filmmakers in de jaren zeventig grepen graag terug naar het paradise lost van nog maar één generatie eerder. In 1973 had de piepjonge George Lucas al American Graffiti gedraaid, een nog altijd erg innemende film over opgroeiende Amerikaanse jongeren in de vroege jaren zestig. Die prent werd gewaardeerd als ‘een ontroerend beeld van het laatste onbevangen tijdperk van Amerika’. En wat klinkt onbevangener dan ‘happy days’? In die zin was de serie vrolijk escapisme, een vlucht uit het leven van de seventies, dat decennium waarin de droom van golden sixties een glitterende illusie bleek, en de werkelijkheid steeds nadrukkelijk opschoof naar de grauwe hardheid van de eighties.
Het openingsbeeld van American Graffiti is trouwens merkwaardig. Terwijl de soundtrack aanzwelt – Rock around the Clock – zoomt het in op een jongen die op vrienden (en vriendinnen) wacht op de parking van een pizza-en-hamburgertent. Het is de jonge acteur Ron Howard, die een jaar later in Happy Days Richie zal spelen. En er zijn nog wel meer overlappingen met iconen van de jeugdcultuur uit die tijd. In 1978 trekt Grease bomvolle zalen. De musical is gesitueerd in een highschool in de late fifties, en focust op Olivia Newton-Johns verliefdheid voor John Travolta. Grease was voor meisjes wat Happy Days was voor jongens: een spiegel van de romantische verliefdheid van bakvissen. En dus was John Travolta zeer gelijkend op The Fonz: zelfde jaren, zelfde haarsnit, maar zoveel softer.
Wie The Fonz is? Vóór seizoen één drie afleveringen ver was, was het de Happy Days-scenaristen al duidelijk dat één nevenpersonage zichzelf onweerstaanbaar naar het voorplan drong. Een beetje een nietsnut, een zittenblijver die zijn school niet had afgemaakt, de genaamde Arthur Fonzarelli. Fonzarelli werd ‘The Fonz’: Richie en zijn gabbers keken mateloos naar hem op, net als de Belgische vijftienjarigen die voor de buis gekluisterd zaten. The Fonz was een ware held, en Henry Winkler speelde de rol van zijn leven: hij wás The Fonz. Bij het herbekijken van Happy Days viel het op hoe klein van gestalte Winkler wel is – ondanks zijn boots met hakjes tronen de andere acteurs boven hem uit. En toch hoeft hij maar één stap bij Arnold’s binnen te zetten of zijn personage vult de ruimte, en dwingt de rest van de aanwezigen in een bijrol. Mister C. heeft misschien het gelijk aan zijn kant, maar Fonzie zorgt ervoor dat de jonge jaren van de Richies en Ralph Malphs voldoende rock-‘n-roll bevatten om met enige zwier aan het echte leven te kunnen beginnen.
The Fonz was meer dan de zoveelste antiheld. Zijn onconventionele optreden, zijn lokale sterrenstatus ondanks zijn manke schoolcarrière, zijn succes, zelfs zijn gezag-met-een-vingerknip bij al wat mooi en vrouwelijk was, sprak ons vijftienjarigen enorm aan. Vooral omdat Happy Days werd uitgezonden op woensdagavond. En omdat donderdag per definitie zo’n dag is waarop in elke middelbare school leraars van mening zijn dat ze ongeremd kunnen overhoren, werden wij geacht nog vóór de voetbaltraining huiswerk te maken en lessen te leren. De vrije woensdagmiddag beginnen met een paar uur studeren? Dat zag je van hier. Happy Days had dus iets van een guilty pleasure: in de ongemakkelijke wetenschap dat de kans groot was dat het de volgende schooldag weer onvoldoende zou zijn, zagen we op de valreep The Fonz in actie: grappig, dominant, en o zo cool. Wat konden die leraars ons nog? En toeval of niet, maar in de late jaren zeventig was er een hele generatie Vlaamse schoolgaande jeugd die The Fonz voortdurend imiteerde. Als we iets goeds hadden gedaan of iets grappigs gezegd, staken we onze duimen naar voren, en fier gaven we ons het compliment waarmee Fonzie zichzelf bedacht: ‘Hey.’ Om ons een houding te geven, liepen we graag met de duimen in de broekzakken, net als The Fonz – ik doe dat soms nog. Ook in het echte leven bood Happy Days ons de ontsnappingsroute tegen aangeboren verlegenheid, of wat onwennigheid in de sociale omgang.
Happy Days was niet alleen de cultreeks van een paar generaties pubers, het werd ook een icoon van de populaire Amerikaanse cultuur. De leren jekker van The Fonz heeft zijn plaats gekregen in het Smithsonian American Art Museum. In 1984 waren de Happy Days voorgoed voorbij. Er kwamen weliswaar een paar spin-offs, waaronder het vreselijke (maar razend populaire) Mork & Mindy – Mork (jawel, de jonge Robin Williams) was als ruimtewezen in één Happy Days-aflevering opgedoken.
Het echte leven van Ron Howard, aka Richie Cunningham, volgde naadloos dat van zijn personage. In het laatste seizoen trouwt Richie met zijn eeuwige liefde en verhuist hij als scenarist naar Hollywood. Dat deed ook Howard: hij werd een verdienstelijke regisseur (Apollo 13), won zelfs een Oscar (A Beautiful Mind), waardoor hij kaskrakers kon verfilmen (The Da Vinci Code, Angels & Demons). En ondanks dat Hollywoodsucces hield zijn huwelijk stand, en kregen hij en zijn vrouw drie dochters en één zoon. Waarbij de tweede voornaam van hun kroost telkens verwees naar de plaats waar ze zijn verwekt: Bryce Dallas (de stad), Jocelyn Carlyle, Paige Carlyle (het hotel in New York), en Reed Cross. Volgens Howard ‘naar een straat in Londen, want ‘Volvo’ past niet echt als tweede naam’. Een paar seizoenen Happy days, brandstof voor een heel leven.
En voor meer dan één generatie. Goed, dat vader nog altijd moest grinniken – en heel soms hard lachen – bij het kijken van de dvd’s, het zal wel jeugdsentiment zijn. Dat mijn kinderen vroegen ‘Kijken we vanavond al naar de volgende afleveringen?’ is een ander verhaal. Ze zijn 16, 14 en bijna 11. Ook hun happy days komen eraan.
VOLGENDE WEEK BUITEN DE ZONE
DOOR WALTER PAULI
OM ONS EEN HOUDING TE GEVEN, LIEPEN WE GRAAG MET DE DUIMEN IN DE BROEKZAKKEN, NET ALS THE FONZ – IK DOE DAT SOMS NOG.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier