‘WAREN WE NU 18, DAN ZATEN WE IN EEN BUSJE DOOR AMERIKA TE TOEREN’

In het land van de rijzende zon schreef Arsenal een nieuwe plaat en een film bij elkaar, die straks samensmelten in een voorstelling. Een gesamtkunstwerk? De band vergelijkt beide releases liever met een gin-tonic. ‘Ze kunnen perfect zonder elkaar, maar samen zijn ze nog lekkerder.’

Een Japanse dj verlaat zijn geboortedorpje voor de grootstad Tokio. Hij wil er zijn muziekcarrière lanceren. Maar hij maakt de verkeerde keuzes en ziet zijn droom in duigen vallen. Bovendien achtervolgt de dood van zijn geliefde hem overal. Elke dag ziet hij haar geest verdrinken, terwijl hij door het raam van zijn woning uitkijkt op de skyline van Tokio. En dan komt de zon op.

Dit is niet de plot van een nieuwe Murakami-roman, wel een verhaal dat Hendrik Willemyns (rechts op de foto) van Arsenal en Johnny Whitney van posthardcoreband The Blood Brothers hebben geschreven. Het is het scenario van een film – opgenomen in Tokio met een Japanse regisseur en eind dit jaar te zien op het Filmfestival van Gent, op Canvas en tijdens de liveshows van Arsenal -, maar even goed de koepel boven de vijfde Arsenal-plaat, Furu. ‘De titel is Japans voor ‘vallen’ en ‘een minnaar afwijzen’. Hij is vooral van toepassing op de film,’ legt Willemyns uit, ‘maar ook voor de plaat hebben we dat verhaal als vertrekpunt genomen. De griezelige stemmetjes in de intro van openingsnummer Temul (Lie Low), de albumhoes waarop John Roan en ik onder water zitten, de analoge klank van de plaat: het is er allemaal van afgeleid.’ Maar Furu laat zich dus ook los van de film beluisteren. ‘Vergelijk het met een gin-tonic: beide drankjes kunnen perfect zonder elkaar, maar samen zijn ze nog lekkerder.’

Waarom is Japan het decor geworden voor dit project?

HENDRIK WILLEMYNS: Er heerst daar een clash tussen traditie en moderniteit die wij heel interessant vinden. Dat uit zich onder meer in de Japanse literatuur: Yukio Mishima vond dat Japan terug moet naar het verleden, Haruki Murakami wil net het omgekeerde. Die tweestrijd zit ook in onze film vervat. Er zijn twee meisjes die inwerken op het hoofdpersonage, van wie het ene een onverantwoordelijke losbol uit de grote, moderne stad is en het andere een heel verantwoordelijk type uit een traditioneel Japans dorp. Met de shishi-odori brengen we ook een folkloristische dans in beeld die nog altijd ongemeen cool is. Mannen verkleed als monsterachtige herten: héél stoer, en bij mijn weten nog nooit gebruikt in een film. Andere Japanse elementen die aan bod komen: de rijzende zon, een tsunami en de Japanse taal, die dan weer goed in het plaatje van Arsenal past.

Paper Trails, het boekenprogramma dat jullie voor Canvas hebben gemaakt, bevatte ook al een aflevering die aan het Japan van Murakami gewijd was.

WILLEMYNS: Klopt. Eigenlijk zie ik Furu – de film – als een soort fictieve Paper Trails, maar dan over muziek. Bovendien gaat de voorstelling waar we op het einde van het jaar mee gaan toeren Dance Dance Dance heten, naar een boek van Murakami.

Dat wordt een Arsenal-concert met beelden uit de film op de achtergrond?

WILLEMYNS: Nee, het wordt een echte symbiose, waarbij filmbeelden en live-elementen afwisselend op de voorgrond treden. Canvas zal een verkorte versie van de film vertonen – ik mik daarvoor op een goeie 35 à 40 minuten -, tijdens die shows krijg je de lange versie, van ongeveer 70 minuten, te zien. Er zullen bestaande Arsenal-songs in zitten, maar we gaan er komende zomer ook geheel nieuwe muziek voor schrijven.

JOHN ROAN: Het project Dance Dance Dance is dus de optelsom van de film en de muziek van Arsenal.

Het scenario van de film is bedacht door Hendrik en Johnny Whitney. Wat was jouw aandeel in het filmproject, John?

ROAN: Klein tot onbestaande. Ik heb het script wel gelezen en goedgekeurd en het hele opnameproces van dichtbij gevolgd, maar verder is film een business waar ik nauwelijks iets van ken.

WILLEMYNS: Je moet wel weten: zo belangrijk als mijn functie is in alles wat visueel is, zo belangrijk is de rol van John op het podium. Een Arsenal-concert is zijn show, niet de mijne. Ik sta vanachter in het donker weg te kwijnen. (lacht)

ROAN: Opnameploegen zijn mijn ding gewoon niet. Ik heb er bewust afstand van genomen.

WILLEMYNS: Ik snap dat, maar voor fictie heb je nu eenmaal zo’n crew nodig. In dit geval telde die twaalf à dertien man. Ik wilde de film aanvankelijk zelf regisseren, maar ondervond al snel dat het nagenoeg onmogelijk is om degelijke Japanse acteurs te vinden als je niet van daar afkomstig bent, de taal niet perfect beheerst en geen credentials kunt voorleggen. Daarom hebben we Ken Ochiai de regie in handen gegeven, een Japanner van rond de dertig die in LA woont en even vloeiend Engels als Japans spreekt. Ik heb zijn naam gevonden op een website, die hem een van de beste opkomende regisseurs uit Japan noemde. Ochiai heeft een hele rits kortfilms en enkele langspelers gemaakt, en in zijn prijzenkast staat onder meer een award van de Directors Guild of America. Voor we aan onze samenwerking begonnen, heb ik een week met hem opgetrokken in Japan. Het klikte heel goed tussen ons.

Ook voor de plaat hebben jullie – alweer – een internationale ploeg samengesteld, met de Britse Wave Machines-frontman Tim Bruzon, de Ierse singer-songwriter Gavin Friday, de Amerikaanse rapper Doseone en de Deense zangeres Lydmor. Waar heb je hen leren kennen?

ROAN: Via YouTube. Dat is een nieuw medium, je gaat er nog van horen. (lacht)

WILLEMYNS: Hoe zouden wij ooit bij iemand als Lydmor terechtgekomen zijn zonder internet? Als wij even vastzitten, luisteren we altijd naar nieuwe en oude muziek op YouTube. Ontdekken we stemmen die kunnen matchen met Arsenal, dan mailen we hen. In het beste geval happen ze toe en sturen we hen een instrumental op, die zij vervolgens volzingen en terugsturen.

Zijn, net als op de vorige plaat, weer van de partij: Shawn Smith van Brad en Pigeonhed en Johnny Whitney van The Blood Brothers. Met hen hebben jullie een uitzonderlijk goeie band?

WILLEMYNS: Niet speciaal. We hadden gewoon het gevoel dat onze samenwerking nog niet ten einde was. Omdat Johnny Whitney zo aanwezig was op de vorige plaat, zou ik het raar hebben gevonden als hij niet op Furu had meegezongen. Hij is bovendien een geniale songschrijver.

ROAN: En wat Shawn Smith betreft, zijn stem past gewoon heel goed bij ons geluid. Hij is de Horace Andy van Arsenal. (lacht)

Is er een bepaalde zanger of zangeres die jullie al jaren tevergeefs proberen te strikken?

WILLEMYNS: Greg Sage van The Wipers, een punk- en new-wavegroep die vooral in de jaren tachtig actief was. Die band had echt legendarisch kunnen zijn, want Nirvana dweepte er heel hard mee: Cobain en co. speelden Wipers-covers en droegen er T-shirts van. Maar Sage raakte op een gegeven moment gedegouteerd van de muziekindustrie en schermt zich al jaren als een kluizenaar af van de buitenwereld. Een paar jaar geleden hebben we zijn entourage braafjes per e-mail gevraagd of hij met ons zou willen werken. ‘We geven het door, maar reken er niet op’, luidde het antwoord toen. Voor deze plaat heb ik het opnieuw geprobeerd, en ben ik voor een directere aanpak gegaan. Ik heb zo’n belachelijk hoog bedrag geboden dat John zei: ‘Mij goed, maar je betaalt het uit je eigen zak!’ It was an offer he couldn’t refuse, en tóch is het weer mislukt. (lacht)

Jullie zijn inmiddels meer dan tien jaar actief. Hoe kijken jullie terug op het parcours dat Arsenal heeft afgelegd?

WILLEMYNS: Ik heb onlangs nog eens naar onze eerste ep geluisterd, uit 1999: wat een verschil met de groep die we nu zijn, bijna niet te vatten. In tegenstelling tot de Japanse dj in onze film hebben wij in onze carrière wél de juiste keuzes gemaakt. (lacht) Sommige beslissingen waren slim, andere gebaseerd op toeval. Onze doorbraak hebben we aan de Braziliaan Mario Vitalino Dos Santos te danken, die de gaststem voor onze eerste single A volta heeft gedaan. Ik heb hem heel toevallig leren kennen. Hij moest bij mijn buurvrouw zijn, passeerde langs mijn deur en zag dat ik een eigen studio had. ‘Ik maak ook muziek en heb wat nummers liggen die ik zou willen opnemen. Kan dat bij u?’ vroeg hij. Het zag er een toffe gast uit, dus zei ik: ‘Oké, ça va.’ Uiteindelijk hebben we hem ook voor Arsenal ingeschakeld. Omdat zo’n vreemde stem ons wel beviel, zijn we ons beginnen in te werken in wereldmuziek, een genre dat ons voordien helemaal niet interesseerde. Was Mario er niet geweest, dan zou Arsenal wellicht een veel klassiekere danceact zijn geworden, die volgens mij ook sneller weer zou zijn weggeëbd.

Het blijft onverklaarbaar dat Arsenal ondanks die on-Belgische sound toch vooral in eigen land succesvol is.

WILLEMYNS: Het is dan ook een ongewone set-up: twee gasten met een rare groepsnaam maken muziek met gastzangers uit verschillende landen, maar live worden die nummers gebracht door een van die twee gasten én loopt er een griet naast die niet op hun platen te horen is. In België zegt iedereen: tuurlijk, da’s Arsenal! Maar dat in het buitenland uitgelegd krijgen, is een heel ander verhaal.

ROAN: Ons buitenlands avontuur is: op pad gaan met een camera om verhalen te maken – of het nu een documentaire over Mario Vitalino Dos Santos in Brazilië is of een fictief verhaal over een gevallen muzikant in Japan. Dat vinden wij veel interessanter dan optreden in het buitenland.

WILLEMYNS: Pas op: wij spelen wel in het buitenland, maar oogsten er gewoon minder succes dan hier. Onze muziek is eventjes in Amerika gedraaid geweest. Waren we nu nog 18, dan hadden we wellicht een busje gehuurd om er te gaan toeren. Daar hebben we geen zin meer in. Wij zijn tevreden met wat we hier hebben opgebouwd. België is ons platform, maar we importeren er wél muziek van over de hele wereld naar.

FURU

Verschijnt op 4/4 bij Sony Music.

Arsenal speelt op 19/4 in de Lotto Arena in Antwerpen. arsenal-music.com

DOOR MICHAEL ILEGEMS

HENDRIK WILLEMYNS ‘IN TEGENSTELLING TOT DE JAPANSE DJ IN ONZE FILM FURU HEBBEN WIJ IN ONZE CARRIÈRE WÉL DE JUISTE KEUZES GEMAAKT. SOMMIGE WAREN SLIM, ANDERE WAREN GEWOON TOEVAL.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content