VOUS N’AVEZ PAS ENCORE VU RESNAIS
Alain Resnais’ laatste wapenfeit heet Vous n’avez encore rien vu, maar zijn imposante oeuvre spreekt dat radicaal tegen. Een gesprek met de filmgigant – net 90 – die de cinema en zichzelf meermaals heruitvond. ‘Mijn dokter zei dat ik nooit mijn twintigste zou halen.’
Alain Resnais? Is dat niet die oude, Franse regisseur van cultureel correcte klassiekers als Hiroshima mon amour en L’Année dernière a Marienbad? Die intellectueel met zijn complexe en artificiële verhalen over tijd, ruimte en herinnering? Dat icoon van de Haute Nouvelle Vague dat samenwerkte met Marguerite Duras, Alain Robbe-Grillet, Alan Ayckbourn en andere literatoren met hoofdletter L?
C’est bien lui, mesdames et messieurs, maar vergeet niet dat Resnais tegelijk ook die vormvernieuwer is die altijd gretig inspiratie haalde uit strips, soaps, boulevardkomedies, Hollywoodmusicals en andere populaire kunstvormen. Dat hij in zijn cryptische constructies nooit om een spelletje of een knipoog verlegen zat. En dat hij op zijn negentigste nog altijd meer zin voor avontuur etaleert dan het gros van al die collega’s die onderhand zijn kleinkinderen zouden kunnen zijn.
Die artistieke schizofrenie, die de fragiele apothekerszoon, oorlogsveteraan en gerateerde acteur ondertussen al zes decennia achtervolgt, ontdek je ook in Vous n’avez encore rien vu, als we Resnais mogen geloven zijn allerlaatste film. Dat theatrale adieu is gebaseerd op twee toneelstukken van de beroemde schrijver Jean Anouilh, die daarvoor op zijn beurt de Griekse tragedie Eurydice bewerkte – met alle gezap tussen verschillende speelniveaus van dien. Maar met zijn raamverhaal over een troep bevriende acteurs – zowel Resnais’ echtgenote Sabine Azéma als zijn fetisjspelers Lambert Wilson, Pierre Arditi, Mathieu Amalric en Michel Piccoli tekenen present – die samenkomt om de laatste wens in te willigen van een pas overleden regisseur, druipt de speelse melancholie er weer eens in dikke geuten van af.
‘Het klinkt ingewikkeld, maar eigenlijk is het erg simpel’, verzekert Resnais, die met zijn guitige ogen en blitse designerjasje nog altijd iets jongensachtigs heeft. ‘Het gaat om oudere acteurs die zichzelf spelen – Arditi, Piccoli en noem maar op – en reageren op een toneelstuk dat ze in het verleden zelf hebben opgevoerd maar dat nu gespeeld wordt door jongeren. Het is een dramatisch spel tussen twee verschillende interpretaties van Eurydice gespeeld door twee verschillende generaties. Het leek me amusant en tegelijk riskant om eens iets dergelijks uit te proberen.’
De overleden regisseur die zijn ensemble postuum toespreekt, wordt vertolkt door Denis Podalydès. Is hij je alter ego?
ALAIN RESNAIS:C’est surtout mon ami. (lacht) Ik vroeg Denis om voor de shoot enkele sleutelscènes uit Eurydice te spelen en op te nemen met de jonge acteurs van het Théâtre de la Colombe, maar zonder die aan mij of de anderen te tonen. Pas in de montagekamer zag ik wat hij ervan gemaakt had. Het idee was om zijn versie te confronteren met mijn versie, om als het ware een vreemde film te integreren in die van mij. Het opzet is een knipoog naar de mythe van Orpheus en Eurydice. Ook hier gaat het om een zanger – of een regisseur, zo je wilt – die vanuit de onderwereld met het rijk der levenden communiceert, die het verleden aan het heden tracht te koppelen maar niet mag omkijken naar dat verleden.
De film is in die zin een speelse dodenbrief. Houdt de dood je vaker bezig dan vroeger?
RESNAIS: (ironisch) Er zijn de voorbije zesduizend jaar miljoenen boeken en gedichten geschreven over de dood en ik heb niet de tijd om die allemaal door te nemen. Ik zie ook niet in wat ik aan die gigantische bibliotheek zou kunnen toevoegen. Van zodra je geboren bent, weet je dat je zult sterven. Daar moet je niet dramatisch over doen. Wat me meer interesseert, is de liefde die we ervaren tussen dat begin- en eindpunt, die reeks chemische processen die ervoor zorgt dat we verliefd, jaloers of suïcidaal worden.
Is die nuchtere kijk het resultaat van het feit dat je als kind een zwakke gezondheid had en vaak ziek te bed lag?
RESNAIS: Ik praat niet graag over mijn privéleven, mais bon: ik veronderstel dat het geen geheim is dat ik als kind een zware astmalijder was en elke dag serieuze aanvallen had. Toen ik voor de zoveelste keer nauwelijks overeind kwam – ik was toen een jaar of tien – sprak onze huisdokter een zin uit die voor mij historisch is geworden. ‘Je zult nooit meer opstaan’, zei hij. ‘En je zult nooit twintig worden of de volwassen leeftijd bereiken.’ Dat zou me toen enorm verontrust moeten hebben, maar de man stond in mijn familie bekend als een notoir zwartkijker en ik heb zijn pessimisme bijgevolg nooit gedeeld. Onbewust hebben zijn uitspraken me wellicht wel aangespoord om mijn vel zo duur mogelijk te verkopen en mijn leven zo creatief mogelijk in te vullen. Als kind groeide ik op in Bretagne, waar het klimaat erg vochtig was. Toen mijn ouders me op mijn veertiende naar Parijs stuurden, werden de astma-aanvallen alsmaar minder en kon ik alsnog op een normale manier naar school gaan. Was die genezing te danken aan mijn nieuwe stedelijke omgeving of aan het feit dat ik door die verhuis mijn ouders niet langer dagelijks moest zien ruziemaken? Wie zal het zeggen?
Al je films sinds Mélo uit 1986 zijn toneelbewerkingen, of verwijzen expliciet naar het theater. Dat is opvallend voor iemand die altijd met beeldtaal heeft geëxperimenteerd.
RESNAIS: Als kind hield ik nochtans niet van theater. Ik hield van strips, detectives en sciencefiction. Mijn eerste amateurfilmpjes, die ik maakte met de 8 mm-camera die ik van mijn ouders cadeau had gekregen, waren eigen versies van Fantômas of andere avonturenverhalen. Pas toen ik vanuit mijn Bretoens provincienest in Parijs arriveerde, ging het doek voor mij open. C’etait un coup de foudre définitif. Ik zag alle stukken met grote acteurs als George Pitoëff en Sacha Guitry en was verrukt toen ik hoorde dat ook een filmgigant als Orson Welles gek op hen was. Zij hebben me de voorliefde voor het artificiële bijgebracht, voor Maurice Chevalier, Yves Montand en Charles Trenet, voor variété, show en spektakel. Dat betekent niet dat al mijn films per se theatraal of gekunsteld moeten zijn.
Met Hiroshima mon amour en L’Année dernière à Marienbad heb je nochtans twee van de meest complexe en artificiële filmklassiekers op je naam staan.
RESNAIS: Toen Marienbad uitkwam, zei een bioscoopuitbater uit Marseille me: ‘U maakt de cinema kapot met al uw poespas. U beseft toch dat – indien alle films zo zouden zijn – er straks geen kat meer in de zaal zit.’ Ik stelde hem gerust en zei: ‘Monsieur, ik kan u garanderen dat er weinig films als Marienbad zullen zijn.’ Ik heb gelijk gekregen. (lacht)
Is regisseren makkelijker geworden met de jaren?
RESNAIS: Elke film is telkens weer een beetje debuteren – zelfs op mijn leeftijd – maar laat ons zeggen dat ik efficiënter ben geworden. In mijn eerste films zaten meestal tien overbodige minuten. Omdat ik elke shot vanuit verschillende hoeken wilde uitproberen. Nu is alles gestoryboard en zit de montage vooraf al in mijn hoofd. Dat bespaart me heel wat discussies en laat me toe om op de set spontaan veranderingen aan te brengen. Ook het spreekritme is essentieel geworden. Je moet de film voor je zien zelfs als enkel de klankband afgespeeld wordt. Dat zijn de enige keukenrecepten die ik heb.
Je wilde aanvankelijk acteur worden, maar werd uiteindelijk monteur en daarna regisseur.
RESNAIS: (knikt) Ik hou zielsveel van acteurs. Van hun persoonlijkheden, intelligentie en generositeit. Ik ben strikt katholiek opgevoed – op een college waar het elk voor zich was. Toen ik op de acteerschool kwam, ging een wereld van vrijheid en creativiteit voor me open. En daar heb ik altijd deel van willen uitmaken. Er zijn mensen die beweren dat acteurs egoïsten en narcisten zijn, maar die vind je in elk milieu.
Slotvraag: op de titelrol staat altijd ‘réalisé par Alain Resnais’ maar nooit ‘un film d’Alain Resnais’. Ben je zo bescheiden of geloof je niet in de auteurstheorie?
RESNAIS: Daar is een simpele uitleg voor. Als ik de dialogen zelf zou schrijven, zelf acteren, de camera hanteren, de muziek componeren en decors ontwerpen, zou er staan: un film d’Alain Resnais. Helaas heb ik niet zoveel talent. Ik ben hooguit diegene die al de creatieve mensen bijeenbrengt en wat instructies geeft. Voor mij is regisseren gewoon een job. Al de rest is pretentie.
VOUS N’AVEZ ENCORE RIEN VU
Vanaf 26/9 in de bioscoop.
DOOR DAVE MESTDACH
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier