‘Vakantie? Nooit. Ik ben bang om stil te vallen’

© FOTO'S ATHOS BUREZ

De wereld is klein geworden: het is een dot van een cliché, maar nergens krijgt het zoveel betekenis als in de slaapkamer van illustrator Brecht Vandenbroucke. Drie meter bij vijf is die ruimte in Borgerhout, maar hij tekent er voor de hele wereld, van The New York Times tot Le Monde Diplomatique.

‘Finish him!’ Terwijl Sub-Zero weerloos op zijn benen staat te wankelen, klaar voor de fatale laatste klap, duwt Vandenbroucke een toetsencombinatie in op de controller van zijn Mega Drive. Omlaag, naar voren, naar achteren, naar achteren, high kick. Het scherm wordt donkerder, terwijl Liu Kang in een groene draak verandert die in één hap de romp van Sub-Zero opslokt. ‘Liu Kang wins!’ buldert de basstem, in bebloede letters spat ‘Fatality’ van het scherm.

De slaapkamer van Brecht Vandenbroucke is een heiligdom voor wie zijn jeugd in de late jaren tachtig en vroege jaren negentig heeft beleefd – het soort mensen dat het overbodig vindt om te vermelden dat Liu Kang en Sub-Zero personages zijn uit de game Mortal Kombat. In het midden van de kamer staat een kleine tv, met daarnaast een Nintendo Entertainment System, een Super Nintendo en een Sega Mega Drive, van de eerste generatie mainstreamconsoles; het schap ernaast herbergt klassieke gametitels als Super Mario Bros., Sonic the Hedgehog en Street Fighter II. Het rek dat het slaapgedeelte van de werkruimte scheidt, is volgestouwd met speelgoed en poppetjes. Skeletor uit Masters of the Universe. Een pluchen Gizmo uit Gremlins. De Granny Gross Ghost uit Ghostbusters – met openklapbare onderkaak. Het is een bombardement van beelden uit een ver verleden.

‘Ze staan hier niet uit nostalgie’, zegt Vandenbroucke. ‘Ik ben niet het soort man dat Kinderen voor kinderen opzoekt op YouTube en meejengelt met Op een onbewoond eiland. Het is studiemateriaal. Voorwerpen die ik mooi vind en in mijn tekeningen wil gebruiken. Om de zoveel tijd vervang ik de spullen rondom mij. Kijk hier anders eens naar, dan zul je beter begrijpen wat ik bedoel.’

Vandenbroucke legt een stapel A3’s van goed tien centimeter dik op tafel. Het is een bundel van zijn recentste tekeningen, schilderijen eigenlijk: Vandenbroucke werkt in acryl, dat makkelijker overschilderbaar is en zich zo beter leent voor zijn collagestijl. Bovenaan op de stapel ligt een tekening uit White Cube, zijn debuutstrip, die volgend jaar uit zou moeten komen. Ze toont Ryu, de karateka uit Street Fighter, als een kolossale sculptuur, die door museumbezoekers bewonderd wordt. Bij elke pagina die Vandenbroucke omdraait, valt een nieuwe figuur uit het speelgoedrek te herkennen. Een groen spook uit Ghostbusters zit verscholen in The Deal, een van zijn vrije werken. Een pluchen tijger naast zijn bed is getransformeerd tot een vervaarlijk monster in Robert Nothing, nog een strip waaraan hij werkt. Het speelgoed rondom ons is meer dan tot postuurkes verheven plastic: het is inspiratie die hij in zijn tekeningen verwerkt.

Niet dat het werk van Vandenbroucke een verhipsterde eightiesfascinatie uitstraalt. Dat zou zijn veelzijdigheid te kort doen. De eighties zijn maar een stukje van zijn universum. De boerka’s die hij in Borgerhout ziet passeren, de like-knop die hij op Facebook zo vaak aanklikt, de kleren van Walter Van Beirendonck in de etalage waar hij langsloopt: Vandenbroucke probeert op speelse, humoristische wijze zijn hele omgeving te vatten in kleurrijke, absurde collages – een mix van alledaagse anekdotes, media, kunstgeschiedenis, technologie en nostalgie. Het is wat van hem de interessantste van de nieuwe generatie illustratoren maakt: dat hij zo nadrukkelijk zijn eigen ding doet.

‘Het is een manier om alles een plaats te geven’, zegt Vandenbroucke. ‘Ik vind het leven heel bevreemdend, haast surreëel. We worden overspoeld door beelden en ervaringen. Mijn tekeningen zijn een manier om die chaos te ordenen.

‘Ik wil werk maken dat in de werkelijkheid staat. Werk van nú. De laatste jaren heb ik veel grafiek gezien die nadrukkelijk retro wilde zijn. Ik heb daar een hekel aan. Ik snap het ook niet waarom je dat zou doen. Ik wil niets tekenen dat dertig jaar geleden ook al getekend had kunnen worden. Je leeft als artiest in een bepaalde tijd. Dan is het ook belangrijk dat die tijd in je werk weerspiegeld wordt.’

Wat typeert het nu in de ogen van een tekenaar?

BRECHT VANDENBROUCKE: De beeldcultuur is compleet veranderd, om maar één ding te noemen. De snelheid waarmee beelden zich verspreiden, is enorm toegenomen. Toen Hergé Kuifje tekende, moest hij een heel archief aanleggen. Wilde hij iets over de Inca’s maken, dan moest hij bibliotheken bezoeken, boeken en magazines kopen,foto’s verzamelen van hoe de Inca’s eruitzagen. Nu geef ik alleen ‘Inca’s’ in op Google en ik heb miljoenen beelden. Van schaarste in beelden zijn we naar een overvloed gegaan.

Ik denk dat die willekeurigheid van beelden in mijn tekeningen zit. Als ik een piano ingeef in Google Afbeeldingen, krijg je niet één piano, maar duizenden: vleugelpiano’s, concertpiano’s, maar ook keyboards en keytars. De randomness van de dingen, dat fascineert me. Je zoekt geen beelden meer, je vindt ze.

Raak je daar ook niet afgebot door, die eindeloze stroom van beelden?

VANDENBROUCKE: Ik probeer altijd als een kind te blijven kijken. Als je als kind iets nieuws ziet, ben je daar ontvankelijk voor. Die blik van verwondering, daarmee probeer ik naar de wereld te kijken. Alsof je alles voor de eerste keer ziet. Vandaar ook al dat speelgoed hier. Ik wil met die blik van toen naar mijn omgeving kijken.

Waar zit de schoonheid in pakweg Sonic the Hedgehog?

VANDENBROUCKE: Het is een abstracte vorm, maar toch heel herkenbaar. Die figuurtjes zijn wiskundig geordend in pixels, maar ze zijn tegelijk een spel van licht en schaduw. Eigenlijk is dat niet zo verschillend van pointillisme, als je ze uit hun context trekt.

De technologie van toen liet ook niet toe dat ze er anders uitzagen. De wereld kan er niet realistisch uitzien in acht bit. Tegenwoordig kunnen ze fotorealistische games maken, maar net daardoor zijn ze voor mij veel minder interessant. Super Mario en Sonic zijn ondertussen dan wel voorbijgestreefde figuren, hun esthetiek blijft toch overeind. Een figuur als Lara Croft heeft dat ook. Toen ik jong was en Tomb Raider uitkwam, was ze haast een sekssymbool – ik weet nog goed dat er cheats bestonden om haar naakt te laten rondlopen. (lacht) Maar eigenlijk was dat een heel blokkerig figuur met een raarbakkes. Voor mij heeft dat een zekere eerlijkheid. Het is onaf, maar net daardoor schoon.

Die figuren hebben ook een zekere surrealistische kwaliteit. Sonic, dat was een blauwe egel met rode loopschoenen. Wie bedenkt zoiets? Teenage Mutant Ninja Turtles had dat ook: gemuteerde tienerschildpadninja’s, alle vier genoemd naar een renaissancekunstenaar, die verzot waren op pizza. Haast niemand lijkt op te merken hoe volstrekt absurd dat is. (lacht) Ik hou van die dingen waarvan je niet snapt hoe ze in elkaar zitten.

OP HET SCHERM WORDT NU OOK REPTILE genadeloos afgemaakt door Liu Kang. ‘Weet je hoe ze die tekeningen gemaakt hebben? vraagt Vandenbroucke. ‘Ze hebben acteurs naar de studio laten komen, opgekleed als de personages, foto’s getrokken van elke stamp, mep of sprong en élke foto met de hand omgezet in pixels. Behoorlijk geniaal, naar mijn bescheiden mening.’

Vandenbroucke is gefascineerd door technologie. Hij is de laatste generatie die nog een jeugd heeft gehad zonder het internet. De laatste generatie die zich herinnert hoe een inbelmodem klinkt. Hij weet, kortom, welke impact technologie op een leven kan hebben.

Dat besef is ook nergens zo nadrukkelijk als in zijn slaapkamer. Nauwelijks vijftien vierkante meter, maar in contact met de hele wereld. Het wereldwijde web laat hem toe de hele wereld binnen te halen op zijn computerscherm, maar het geeft hem vooral ook de kans om zijn eigen werk aan de hele wereld tonen. Hij illustreerde voor The New York Times, Les Inrockuptibles en Le Monde Diplomatique zonder één artdirector van gezicht te kennen. Hij publiceerde in Taschens Illustration Now en in Nobrow – natte dromen van illustratoren – door enkel wat hogeresolutie beelden door te sturen. Hij stelde tentoon in Londen, in Frankrijk en in Nederland dankzij de tekeningen die hij op Flickr had staan. Binnenkort begint hij aan de hoes van de nieuwe plaat van de Amerikaanse band The Polyphonic Spree, en een Chinese fabrikant van lucifers heeft zich gemeld om een stekkendoosje te ontwerpen.

Hoe komt een krant als The New York Times bij jou terecht?

VANDENBROUCKE: Om eerlijk te zijn, ik heb geen flauw idee. Ik heb het nooit gevraagd. Ik ging ervan uit dat ze me ergens op het web zijn tegengekomen.

Ik heb nooit met een map tekeningen onder de arm de deuren van redacties en uitgeverijen platgelopen; ik heb nooit mijn portfolio doorgemaild om naar werk te hengelen. Toen ik afstudeerde, wist ik: niemand zit op mij te wachten. En dat was oké zo. Ik ben mijn eigen ding beginnen te doen. Zines in elkaar steken zonder bemoeienissen van een uitgeverij. De tekeningen maken die ik wílde maken en ze op Flickr zetten voor wie ze wilde zien. Ik deed alles op mijn eigen drive. En blijkbaar kan het zo ook.

HIJ DRUKT OP DE PAUZEKNOP VAN DE GAMECONSOLE om zijn computer erbij te halen. Hij opent zijn Flickr-account en toont Check-In, een werk waarop een figuur dwars door alle linten, gespannen om de herkenbare wachtrij op de luchthaven te vormen, heen loopt. Het is de typische humor van Vandenbroucke: een licht absurde kijk op het moderne leven, pienter zonder pointe. ‘This is how I check in’, heeft iemand in de commentaren geschreven. Ernaast staat het aantal mensen dat de tekening bekeken heeft. De teller staat op 156.000. ‘Het was een van de zovele tekeningen die ik online had gezet’, zegt Vandenbroucke. ‘Tot iemand ze op Reddit zette, een socialenieuwssite, en de gebruikers ervan ze op de voorpagina van de site stemden. Sindsdien is het aantal views ontploft.’

VANDENBROUCKE: Het internet is een godsgeschenk voor de do it yourself-beweging. Websites als Pinterest, Ffffound of zelfs gewoon Facebook hebben het potentiële publiek van je werk exponentieel doen toenemen. Mijn zines vroeger – zonder afbreuk te doen aan de charme ervan – hadden een oplage van 120 exemplaren. Dat is van een andere orde dan 150.000. Je maakt je werk niet meer voor je vrienden, familie en wat gelijkgestemde zielen: je maakt het voor de hele wereld.

Mijn MacBook staat altijd naast me op mijn tekentafel als ik schilder. Ik hou hem bewust in de buurt: het is een motivatie. Alle beelden die ooit gemaakt zijn, zullen sowieso op het web belanden, daarvan ben ik overtuigd. Alles wat ik dus maak, zal daar ooit terechtkomen. Voor mij is dat een stimulans: mensen gaan zíén wat ik teken. Het blijft niet binnen deze vier muren. Uiteindelijk is dat waar je als artiest altijd naar streeft: dat zoveel mogelijk mensen je werk zien.

Maakt het web je tekeningen ook niet vluchtiger? Even scrollen, liken en weer vergeten?

VANDENBROUCKE: Vluchtiger? Net niet. Als ik iets voor The New York Times of Humo maak, ligt het na een week al bij het oud papier. Maar mijn online werk van jaren geleden wordt nu nog altijd getumblr’d. Pas nog zag ik een tekening van drie jaar geleden op een blog becommentarieerd worden. Dan denk ik: zijn ze daar nog altijd mee bezig? (lacht)

Het is iets wat in de loop van Generatie Nu, deze portrettenreeks in Knack Focus, meer en meer opvalt: zowat iedereen lijkt internationaal te kijken. België is geen referentie meer.

VANDENBROUCKE: Dat is logisch. De wereld is klein geworden, zoals je zegt. Het heeft geen nut om je tot Vlaanderen te beperken. Ik heb dat bewust nooit willen doen. Al van in het begin heb ik nauwelijks tekstballonnen in mijn tekeningen gebruikt: taal mag geen barrière zijn voor iemand in Frankrijk of Amerika om mijn tekeningen te begrijpen.

Zit er nog iets Belgisch in je werk?

VANDENBROUCKE: De Belgische strip, bedoel je? Als kind heb ik veel Nero en Urbanus gelezen, maar ik denk niet dat dat veel sporen heeft achtergelaten. Mijn referentiekader is vooral internationaal. Ik hou heel erg van wat Atak maakt. Een Duitser, maar hij heeft ook les gegeven aan Sint-Lucas. Hij is de reden dat ik met acryl ben beginnen te werken: ik wilde kunnen schilderen zoals hij kon schilderen. De boeken van Blexbolex vind ik ook prachtig – hij heeft een paar jaar geleden nog de Prijs voor het Mooiste Boek ter Wereld gekregen voor L’Imagier des gens. En qua humor zal ik zeker beïnvloed zijn door mensen als David Shrigley en Glen Baxter: intelligente, licht absurde tekeningen. Humor wordt altijd wat opzijgeschoven in de kunstwereld, maar ik vind het net essentieel. Het verzacht.

Ik zie ook veel Jacques Tati in je tekeningen. Toeval?

VANDENBROUCKE: Zeker niet. Tati is een grote invloed. Playtime moet een van mijn favoriete films zijn. Ik hou van de manier waarop zijn personage naar zijn tijd kijkt. Er zit een fantastische scène in Playtime, waarin hij de auto’s op een dichtgeslibde rotonde laat rondrijden op de tonen van van die typische carrouselmuziek. Tati was omgeven door een modernistische wereld die hij niet begreep, maar het beangstigde hem niet. Hij gebruikte het net om de absurditeit ervan in de verf te zetten. Ik denk dat ik dat op mijn manier ook probeer te doen.

ONDERTUSSEN HEEFT HIJ DE CASSETTE VAN DONKEY Kong Country in de Super Nintendo geschoven. ‘Copyright 1994’, verschijnt onderaan op het titelscherm. ‘Het beste spel dat ooit gemaakt is’, zegt hij. De rest van het gesprek verloopt terwijl Donkey en Diddy hun bananenvoorraad proberen te heroveren op de Kremlings.

‘Eigenlijk ben ik helemaal geen gamer’, zegt hij. ‘Ik heb nooit veel spelletjes gespeeld. Ik heb vooral veel spelletjes gekeken. Mijn broers waren veel beter. Ik was vooral de toeschouwer terwijl zij gameden. Ik vond games vooral mooi. Het was ergens ook een poort naar de buitenwereld. Mijn beeld van hoe pakweg New York eruitzag, werd volledig bepaald door de Turtles.’

Ik hoor vaag een West-Vlaamse tongval doorschemeren.

VANDENBROUCKE: Ik kom uit Alveringem, ergens in de Westhoek, niet ver van Veurne. Een typisch West-Vlaams dorp met een kerktoren, een kerkhof en een bakker. Ik woonde op een boerderij – mijn vader is een boer.

Ergens geboren worden, is een geografische toevalligheid, maar het betekent wel iets. Alles in Alveringem moest met de auto gebeuren, er kwamen niet zoveel mensen langs op onze boerderij, internet had ik pas op mijn achttiende. Ik heb een vrij geïsoleerde jeugd gehad. Het maakte dat ik als kind altijd aan te tekenen was. Tussen mijn zesde en mijn twaalfde heb ik een stuk of twintig strips getekend – mijn eigen verhalen van de Turtles en Batman voornamelijk. Ik had mijn eigen maandblad, mijn eigen uitgeverij.

Sommige kinderen hebben een imaginair vriendje, andere een imaginaire uitgeverij.

VANDENBROUCKE:(lacht) Het was wel afzien, hoor. Ik weet nog dat ik altijd aan het stressen was om mijn deadlines te halen.

Wanneer wist je dat het meer was dan een fantasiewereld?

VANDENBROUCKE: Eigenlijk altijd al. Ik heb nooit iets anders overwogen. Mijn middelbaar heb ik gevolgd in de kunstschool in Ieper. Ik stond elke dag om tien voor zes op om om acht uur op school te zijn. Het was het enige wat ik wilde doen. Er was nooit een andere optie. Ik wilde niet in Alveringem blijven, ik wilde strips tekenen.

Toen ik vijftien was, is mijn moeder gestorven. Ze kreeg een hersenvliesontsteking en lag een tijd in coma. Toen ze aan het revalideren was, heeft ze thuis een hersenbloeding gekregen en is ze gestorven. (zwijgt) Dat heeft de dingen wel in een ander perspectief geplaatst. ‘Doe maar gewoon’, dat was West-Vlaanderen. Daar heb ik nooit tegen gekund. Waarom zou ik gewoon doen? Waarom zou ik braaf en saai zijn? Dat was een belofte die ik aan mezelf heb gemaakt: dat ik nooit gewoon zou zijn. Ik wil risico’s nemen.

Hard werken, dat andere West-Vlaamse cliché, heb je wel overgenomen. Iedereen die ik over jou sprak, zei hetzelfde: je moet Brecht weglokken van zijn tekentafel om hem de deur uit te krijgen.

VANDENBROUCKE: Daar ben ik niet aan ontsnapt, nee. (lacht) Er is geen tijd om te luieriken. Ik sta op en teken tot ik ga slapen. Elke dag opnieuw. Ik ga nooit op vakantie – ik zie mezelf niet op een strand liggen en niks doen. Ik ben bang om stil te vallen. Het moet altijd vooruit. Ik wil heel veel maken en heel veel vertellen. Er is gewoon niet veel tijd in een mensenleven.

Ik ben veel met de dood bezig. Ik heb ook iets aan mijn hart. Een soort hartritmestoornissen. Als ik werk, merk ik er niets van. Maar als ik ’s avonds in bed lig en niets doe, begin ik erop te letten. Het is een soort waarschuwing voor mij dat het elk moment gedaan kan zijn. Er is niet veel tijd, dus moet je het maximum eruit halen. Het moet vooruit. Het moet áltijd vooruit.

VOLGENDE WEEK

Schrijver Maarten Inghels

DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ

‘IK HEB EEN HEKEL AAN GRAFIEK DIE NADRUKKELIJK RETRO WIL ZIJN. IK WIL NIETS TEKENEN DAT DERTIG JAAR GELEDEN AL GETEKEND HAD KUNNEN WORDEN.’ ‘IK HEB NOOIT MET MIJN PORTFOLIO REDACTIES EN UITGEVERIJEN AFGEDWEILD. TOEN IK AFSTUDEERDE, WIST IK: NIEMAND ZIT OP MIJ TE WACHTEN. EN DAT WAS OKÉ ZO.’ ”DOE MAAR GEWOON’, DAT WAS WEST-VLAANDEREN. WAAROM ZOU IK? IK HEB MEZELF BELOOFD DAT IK NOOIT GEWOON ZOU ZIJN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content