Met de claustrofobische psychothriller ‘Bug’ leverde William Friedkin zijn beste film in jaren af, ook al kwam die bij ons niet in de zalen en wordt hij rechtstreeks in de dvd-rekken gedropt. Focus ging zich in naam van heel België excuseren bij de maker van klassiekers als ‘The French Connection’ en ‘The Exorcist’, tevens de meest onderschatte telg van de New Hollywoodgeneratie.

Door Dave Mestdach – Foto Piet Goethals

Stellen dat Bug Friedkins beste film in jaren is, zal bij velen cynisch gegniffel ontlokken. Want laten we wel wezen: met hetreactionaire oorlogsdrama Rules of Engagement (2000) en de tamme chase movie The Hunted (2003) legde William Friedkin de lat het voorbije decennium niet bepaald hoog. Maar als we zeggen dat Bug – een vlammende, van politieke paranoia doortrokken toneelverfilming – zonder blozen naast zijn beste werk kan staan, begint het u wellicht te dagen over wat voor topklasse we het hebben. Op Friedkins cv staan klassiekers als The French Connection (1971), The Exorcist (1973), Sorcerer (1977), Cruising (1980) en To Live and Die in LA (1985), of genoeg titels om hem tot de meest invloedrijke regisseurs van de New Hollywoodgeneratie (zie ook: Scorsese, De Palma, Coppola) te rekenen.

In Bug koppelt Friedkin – 73 inmiddels – psychologische huiver aan morele corruptie met een verstikkend huis clos over twee vereenzaamde zielen die mekaar vinden in een sjofel motel langs een highway in Oklahoma: Agnes (Ashley Judd), die het verlies van haar kind tevergeefs tracht weg te spoelen met sloten sterkedrank, en Peter (Michael Shannon), een Irakveteraan die gelooft dat Uncle Sam medische experimenten op hem heeft uitgevoerd en in zijn lichaam allerlei beestjes heeft ingeplant.

De titel van deze troebele trip richting waanzin – gebaseerd op het toneelstuk van Tracy Letts – slaat dan ook niet alleen op de afluisterapparatuur die de twee in hun motelkamer menen te ontwaren, maar ook op het al dan niet ingebeelde ongedierte dat overal rond krioelt. En vooral: op de verziekte toestand van hedendaags Amerika, dat in Friedkins radicale visie tot een paranoïde broeinest voor parasieten blijkt gemuteerd. Stof genoeg kortom voor een gesprek met de onvatbare New Hollywoodveteraan die, in tegenstelling tot veel van zijn generatiegenoten, nog lang niet aan de Hollywoodmoloch uitgeleverd lijkt.

U noemt ‘Bug’ de akeligste film uit uw carrière. En dat voor de maker van ‘The Exorcist’.

William Friedkin: Misschien dat ik meer mensen angst heb aangejaagd met The Exorcist maar qua realistische, psychologische terreur is Bug veel akeliger. Het gaat tenslotte over de wereld van nu en de staat van paranoia waar veel Amerikanen in leven. The Exorcist daarentegen is gebaseerd op een waar- gebeurd verhaal uit 1949.

Waargebeurd?

Friedkin: Wel… Misschien dat ik er wat extra erwtensoep aan toegevoegd heb, maar veel feiten zijn blijkbaar echt gebeurd. (lacht)

Is het dan zo erg gesteld met Amerika vandaag?

Friedkin: Absoluut. Angst en terreur zijn de middelen waarmee CNN en Fox News hun reclameblokken verkopen. Veel van wat Irakveteraan Peter zegt in Bug, klopt, ook al is het de logica van een waanzinnige. Het Amerikaanse leger heeft de voorbije decennia de meest groteske experimenten uitgevoerd. Zo hebben ze soldaten geïnfecteerd met syfilis om geneesmiddelen te testen en sommige wetenschappers menen zelfs dat het aidsvirus oorspronkelijk uit een militair lab komt. Heel wat mensen geloven ook dat de regering-Bush achter de aanslagen van 9/11 steekt. Er is een samenzweringscultus ontstaan die nog nauwelijks te ontkrachten valt omdat zoveel onwaarschijnlijke geruchten op waarheid blijken te berusten.

In die zin gaat ‘Bug’ dus ook over de Irakoorlog?

Friedkin:(knikt) Over de waanzin die tot die oorlog heeft geleid. Voor de openingsscènes van The Exorcist heb ik indertijd drie maanden in Noord-Irak gewerkt en daar de Iraki’s leren kennen als een warm en democratisch volk. Ik weet wel dat minderheden er geen stem hadden en dat je een eenpartijsysteem geen echte democratie kunt noemen, maar zolang je geen politiek dissident was, kon je er je boterham verdienen en hoefde je niet voor je leven te vrezen. Nu zijn er twee miljoen Iraki’s op de vlucht en God weet hoeveel anderen vermoord. Het is een gekkenhuis geworden en geen mens die nog weet hoe het opnieuw gezond te maken.

Vroeger kreeg u wel eens het verwijt een rechts en conservatief filmmaker te zijn, zeker ten tijde van ‘Cruising’, dat voor exploitatief en homofoob werd aangezien, en recenter naar aanleiding van ‘Rules of Engagement’, dat door sommigen pro-Amerikaanse propaganda werd genoemd.

Friedkin: Ik ben noch links noch rechts. Ik stem voor wie ik competent acht en zie momenteel geen enkele valabele kandidaat. Men heeft trouwens altijd al de meest tegenstrijdige dingen over mij beweerd. Voor de een was ik een anarchist; voor de ander een fascist. Dat bewijst dat mijn films tenminste ergens over gaan en dat ik mijn personages, die inderdaad niet altijd voorbeeldige helden zijn, altijd au sérieux genomen heb. Ik maak liever oprechte en realistische films dan simplistische pamfletten. Kijk naar de hetze rond Cruising indertijd. De meeste homo’s hadden geen enkel probleem met die film en vonden zelfs dat ik een accuraat beeld schetste van de gaycultuur. Alleen was het zedenklimaat toen veel strenger en durfden veel homo’s nog niet uit de kast te komen, waardoor veel mensen de film schokkend en not done vonden.

U weet ook telkens het beste te halen uit uw acteurs, ook al bleek niet iedereen opgezet met uw methodes. Wijlen Roy Scheider, met wie u ‘The French Connection’ en ‘Sorcerer’ draaide, vergeleek u zelfs met Hitler.

Friedkin:(onverstoorbaar) Ik heb Roy in geen jaren meer gesproken en laat die commentaar dan ook volledig voor zijn rekening. Doorgaans heb ik een goeie band met mijn acteurs, maar je moet wel weten hoe je ze moet sturen. Iemand als Tommy Lee Jones bijvoorbeeld moet je gewoon kort briefen en zijn eigen ruimte laten, terwijl een Benicio del Toro behoefte heeft aan lange gesprekken over plot en personage. Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is.

Hoewel u tot de New Hollywoodgeneratie behoort en klassiekers als ‘The French Connection’ en ‘The Exorcist’ hebt gemaakt, heeft u nooit het statuut verworven van Scorsese, De Palma of Coppola. Stoort u dat?

Friedkin:(haalt schouders op) Mensen denken nu eenmaal in hokjes en hiërarchieën. Ik heb nooit zonder werk gezeten, dus zul je me nooit over een gebrek aan erkenning horen klagen. Misschien komt het omdat ik veelzijdiger ben. Ik heb me alvast nooit op één genre vastgepind zoals Scorsese met de gangsterfilm of De Palma met de thriller. Mogelijk is daaruit de idee voortgevloeid dat ik geen vaste thema’s heb en dus geen echte ‘auteur’ ben. Als je mijn oeuvre overschouwt, zul je echter vaststellen dat ik voortdurend terugkeer naar de schemerzone tussen goed en kwaad, tussen politieman en crimineel. En naar onze innerlijke demonen die het dunne laagje beschaving zo kunnen wegspoelen. In het begin van mijn carrière was ik me daar niet van bewust, maar ik merk dat die thema’s telkens spontaan opduiken, ongeacht het materiaal of het genre.

Van uw generatie is Scorsese de enige die nog meetelt in Hollywood, waar studio’s opnieuw veel meer macht hebben dan in de seventies. Is New Hollywood mislukt?

Friedkin: Misschien wel als je het commercieel bekijkt. Maar zeker niet kwalitatief. We hebben toch een aardig palmares bijeen gefilmd. Plus: je moet je niet per se laten muilkorven. Als Marty epische films wil maken die 100 miljoen dollar kosten, dan is het logisch dat hij geen final cut krijgt en de producenten meer macht geeft. Maar er is ook een andere weg. Ik heb Bug voor amper 4 miljoen gemaakt in nauwelijks 20 draaidagen en er komt geen enkel CG-shot in voor, waardoor ik me volledig op het materiaal kon concentreren. Niemand is dan ook komen zeuren over dat donkere, bijna surrealistische einde of over de gewaagde politieke subtekst. Ik heb gewoon een film gemaakt waarmee ik iets zinnigs vertel over hedendaags Amerika en waarmee ik weer aanknoop met mijn werk uit de jaren zestig. Toen heb ik met Harold Pinters The Birthday Party (1968) en Mart Crowleys The Boys in the Band (1970) ook twee toneelverfilmingen gemaakt die zich op één enkele locatie afspelen. Dat terugkeren naar de experimentele roots zie ik trouwens ook bij De Palma en Coppola. Wellicht is het deels uit noodzaak – omdat ze geen budget meer vinden voor een groot Hollywoodproject – maar het betekent tenminste dat ze nog altijd niet leeggefilmd zijn. Ik zou mijn generatie dan ook nog niet meteen afschrijven. Jonge filmmakers kunnen nog altijd iets van ons leren.

De tijd nemen om scènes op te bouwen en shots lang genoeg laten duren om nuances te reveleren bijvoorbeeld.

Friedkin: Precies! Da’s iets waar ik in Bug hard op hamer. Veel films van tegenwoordig zijn zo snel geschoten en gemonteerd dat de beelden alle impact verliezen, hoe spectaculair ze ook mogen zijn. Als die auto-achtervolging uit The French Connection je nog altijd kippenvel bezorgt, dan komt dat omdat je ziet wat er gebeurt, omdat je meeleeft met het personage en omdat het montageritme op je normale observatiegewoontes is afgesteld. Het heeft met andere woorden een graad van realisme. En dat hebben veel van die CG-films niet meer. Vandaar dat ik de jongste jaren vooral weer naar Europese films kijk. Naar Michael Haneke bijvoorbeeld wiens La pianiste en Caché ik geweldig vind. Da’s tenminste nog zorgvuldig opgebouwde, volledig op de personages geconcentreerde cinema.

Zou u ooit nog een blockbuster willen regisseren mocht men u daartoe de kans geven?

Friedkin: Ik wil nog graag één grote publieksfilm maken, maar op mijn 73e maak ik me geen illusies meer. Zeker niet binnen het huidige klimaat. Het zou immers een film voor volwassenen moeten zijn en niet zo’n onnozele comicverfilming waar alle studio’s tegenwoordig geil van lopen. Ik heb mijn hele carrière films gemaakt die op personages dreven en dat ga ik nu niet meer veranderen.

Hoe is het ooit zo fout kunnen lopen met Hollywood?

Friedkin: Door de studio’s in handen te geven van marketeers. De klassieke filmmogols wisten tenminste nog iets van film af en respecteerden de makers. Nu tellen alleen nog de knikkers. Onder het oude studiosysteem hadden regisseurs als John Ford, John Huston of Raoul Walsh zeker zoveel creatieve vrijheid als wij in de jaren zeventig. Het kwam er gewoon op aan één film voor de centen te maken en daarna één voor de kunst. Hoe verklaar je anders dat er binnen de grote Hollywoodstudio’s donkere en gewelddadige prestigefilms als Treasure of the Sierra Madre konden worden gemaakt? Tegenwoordig is zoiets onmogelijk. Coppola zou een duur en riskant project als Apocalypse Now nooit meer mogen maken. Alles wordt afgestemd op de grootste gemene deler omdat de aandeelhouders hun geld zo snel mogelijk willen terugverdienen, ook al kijken die aandeelhouders zelf liever naar 12 Angry Men dan naar Spider-Man 7. Het zijn cynische tijden voor creatieve filmmakers, maar zoals ik zeg: je hoeft je er niet per se bij neer te leggen. Je kunt goedkopere films maken of digitaal werken. Of je kunt andere media verkennen zoals de opera, wat ik de jongste jaren dan ook vaak heb gedaan. Ik heb opera’s van Verdi en Bartok geregisseerd en straks trek ik naar München voor Salomé van Richard Strauss. Om de gefrustreerde ouwe zeur uit te hangen heb ik écht geen tijd. (lacht)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content