TRON
Eén film kan een jarenlang zorgvuldig opgebouwde reputatie om zeep helpen, maar sommige van die destijds verguisde prenten worden jaren later toch nog klassiekers. Zeven weken lang rehabiliteren wij parels van de pellicule. – ‘Mijn film kwam niet in aanmerking voor de Oscar voor beste special effects, omdat ik computers gebruikt had.’ Om maar te zeggen: Tron kwam nét dat tikje te vroeg.
Het was het jaar waarin Steven Spielberg kassarecords brak met E.T., de Commodore 64 de bestverkopende thuiscomputer ooit werd en de eerste commerciële compact discs werden gelanceerd. 1982 was ook het jaar waarin Disney groots uitpakte met Tron, een sciencefictionfilm over een computerprogrammeur/gamedesigner (Jeff Bridges) die bij het hacken van een computer in het systeem wordt gezogen. Tron moest de slabakkende Disney Studios als productiehuis opnieuw bovenaan op de Hollywoodkaart prikken en de jonge regisseur Steven Lisberger lanceren als de nieuwe George Lucas.
Het zag er ook uitstekend uit voor de jonge whizzkid. Eind jaren zeventig verhuisde hij met zijn goed lopende Lisberger Studios – die commercials, titelsequensen en animatiefilms maakten – van Boston naar de Amerikaanse westkust, waar zijn team onder andere de backlightingtechniek ontwikkelde die Trons flitsende look zou bepalen: door zwart-witbeelden voor een lichtbron met gekleurde gels te plaatsen, kon je een neoneffect creëren. Om die later vaak gekopieerde techniek te promoten, maakten de Lisberger Studios een kort filmpje waarin een eerste versie van het personage Tron – kort voor elektron – te zien was.
Het lichtgevende mannetje liet Lisberger niet los en toen hij het computerspel Pong – de niet zo bijster spannende avonturen van twee verticale streepjes en een balletje – ontdekte, zag hij daarin de ideale arena voor zijn digitale strijder. Samen met zijn zakenpartner Donald Kushner ontwikkelde hij een verhaal, tekende hij storyboards uit en begon hij sample footage op te nemen voor de langspeelfilm die ze intussen in gedachten hadden.
Beiden waren gefascineerd door de mogelijkheden van computeranimatie, die toen nog in de kinderschoenen stond, maar ze beseften al snel dat ze de klus niet alleen konden klaren. Daarom boden ze hun project aan bij de grote Hollywoodstudio’s, maar noch Warner Bros., noch MGM, noch Columbia zag heil in lichtgevende strijders die lichtgevende frisbees door cyberspace gooien. Uiteindelijk belandden Lisberger en Kushner bij Disney, waar hen verrassend genoeg wél een warm onthaal wachtte.
‘ONZE EIGEN STAR WARS’
Ook toen bestond Hollywoods doelpubliek al voornamelijk uit tieners, maar die was het in ijltempo aan computerspelletjes aan het verliezen. Films als Star Wars hadden nochtans bewezen dat Tinseltowns meest gewilde kijkers voor sommige titels wel de arcadehallen – jawel, games werden toen nog op grote videokasten gespeeld – verlieten. Bovendien zocht Disney al jaren naar een formule om zijn truttige kinderimago af te schudden en dat tienerpubliek naar zich toe te trekken. Tron leek dus veelbelovend: een film over games met een innoverende esthetiek op basis van baanbrekende computereffecten, dat móést Disney hebben.
Begin jaren tachtig had Disney bovendien nog maar een marktaandeel van 3 à 4 procent. De laatste echt grote hit van het huis was The Love Bug, met Herbie, de schattige VW Kever, en die dateerde alweer uit 1968. Anno 1982 haalde Disney meer inkomsten uit pretparken dan uit films, maar een onderzoek naar het imago van het bedrijf toonde aan dat de meeste mensen het Huis van de Muis toch voornamelijk met filmproductie associeerden, ook al was die aan het falen. Het Disney-label op een film plakken betekende, na de libertijnse jaren zeventig, zo veel als de film veroordelen tot matige of slechte resultaten aan de kassa. En vooral: tot het afschrikken van zelfbewuste tieners.
Alles werd op Tron gezet om de tieners te recupereren – wat in 1979 overigens nog royaal mislukt was met de scififilm The Black Hole. Geld was er dankzij de pretparken genoeg en dat werd rijkelijk gespendeerd aan dure effecten en een intense promocampagne. Dat Disney er echt in geloofde, bewees vicedirecteur marketing Bob King, die al vooraf in The New York Times jubelend verkondigde: ‘Tron wordt onze eigen Star Wars!’
Alles samen zou Disney bijna 20 miljoen dollar in de productie pompen – ter vergelijking: de eerste Star Wars had amper 11 miljoen gekost. De film en de afgeleide merchandising konden makkelijk 400 miljoen opbrengen, zo rekenden de marketingjongens uit. In een vlaag van hoogmoed nodigde Disney daarom enkele financiële analisten uit op de persvisies, onder wie ene Theodore James Jr., die na afloop zijn klanten meteen aanraadde om hun Disney-aandelen te verkopen. Aangezien ze dat advies ook prompt volgden, was Disney al 4 dollar per aandeel gezakt nog voor Tron op een bioscoopscherm was verschenen – nog vóór het publiek kennis had gemaakt met lichtgevende strijders die lichtgevende frisbees door cyberspace gooien.
Dat publiek zag in elk geval het licht niet: de boxofficeteller bleef steken op 30 miljoen dollar en al kwamen Disney en Lisberger daarmee uit de productiekosten, in Hollywood – waar money talks and bullshit walks – staat niet aan de verwachtingen voldoen gelijk aan falen, waarop Lisberger, veel illusies maar weinig dollars rijker, weer kon beschikken.
DIE SCHATTIGE ALIEN
Wat was er precies fout gegaan? Jaren later lichtte Lisberger een tipje van de sluier: ‘Tron kwam uit op hetzelfde moment als die film met die schattige alien en alle andere films van dat jaar werden als een mislukking beschouwd.’ Als het videospelletjes spelende publiek was komen kijken naar een film over hun favoriete bezigheid, had Tron een hit kunnen worden. Maar de gamers gaven niet thuis. Niet omdat ze in de arcadehallen of achter hun Atari bleven plakken, wel omdat ze massaal naar E.T. en Star Trek II: The Wrath of Khan gingen kijken. Beide films hadden minder gekost dan Tron, maar brachten wel de verhoopte miljoenen op. Vooral het succes van E.T. kwam bij Disney hard aan, zeker toen het vakblad Variety nog zout in de wonde strooide door Spielbergs familiale sf-fabel te omschrijven als ‘de beste Disneyfilm die Disney nooit heeft gemaakt’. Spielberg maakte voor Universal een ‘Disney’ en brak records aan de kassa. Disney maakte een ‘universele’ film en werd daarop afgerekend. Janet Maslin van The New York Times omschreef het zo: ‘Hoewel zeer indrukwekkend is dit misschien niet de film voor wie vandaag nog niet met zijn Atari gespeeld heeft.’
Tron werd ook grotendeels genegeerd door de Academy. Bij de Oscars kreeg de film weliswaar enkele ’troostnominaties’, voor beste kostuumontwerp en beste geluidsmontage, maar hij kon die niet verzilveren. In de categorie special effects werd Tron zelfs compleet genegeerd omdat, aldus Lisberger, ‘de Academy het gebruik van computers als valsspelen beschouwde’ – we kid you not. Computergegenereerde beelden zouden bij het grote publiek pas echt doorbreken eind jaren tachtig, begin jaren negentig met films als The Abyss en Terminator 2 en Jurassic Park, die wel allemaal een Oscar voor visuele effecten in de wacht sleepten.
Disney kwam de klap te boven, maar Lisberger zag zich veroordeeld tot het draaien van (niet onterecht) vergeten B-films – of kunt u zich Hot Pursuit (1987) of Slipstream (1989) herinneren? Naar verluidt is de man die Daft Punk inspireerde en Pixaroprichter John Lasseter de digitale weg wees naast schrijver van onverfilmde scenario’s vandaag ook een verdienstelijk houtbewerker.
‘Ik zit er niet echt mee dat ik niet gekregen heb wat ik wilde’, biechtte Lisberger enkele jaren geleden op. ‘Dat ik geen James Cameron ben, geen George Lucas, geen 100 miljoen dollar heb. Ik ben blij dat ik leef. Ik dacht dat de wereld daar toen klaar voor was, maar zoals het nu hip is om een laptop te bezitten, was het toen hip om neerbuigend te doen over technologie en te zeggen dat je nooit een computer zou kopen.’
De tragiek van Tron was inderdaad dat de film zijn tijd te ver vooruit was. Lisberger kwam aandraven met bits, bytes en matrixcodes toen de eerste Macintosh nog op de markt moest komen, Windows nog in de maak was en Steve Jobs en Bill Gates nog jonge, relatief onbekende geeks waren. Maar ook praktisch gezien kwam Tron te vroeg. Een jaartje te vroeg om op Disneys Touchstone uit te komen (het nieuwe label waarop het bedrijf ‘on-Disney-achtige’ producties zoals Splash en Who Framed Roger Rabbit zou parkeren). En minstens vijf jaar te vroeg om mee te kunnen surfen op de doorbraak van cgi, waar John Lasseter en zijn Pixarfabriek later wel van profiteerde. Zelfs voor de gamers kwam de film te vroeg: Tron, de game, kwam pas na de bioscooprelease op de markt. Ook designlegende Syd Mead, die de lichtmotors in Tron ontwierp en ook aan films als Blade Runner en Aliens meewerkte, zei later hoe grappig hij het vond dat de film over hard drives, computerdata en RAM-geheugen ging toen niemand nog wist wat die dingen waren.
THE MATRIX
De tijd die Tron in 1982 te ver vooruit was, is er nadien razendsnel gekomen. En zo werd Lisbergers toekomstvisioen een cultklassieker. De eerste herontdekkers waren computernerds die er verwijzingen naar programmeertalen en andere inside jokes in terugvonden. Vanaf de jaren negentig kwamen daar de nostalgiejunks bij. De technotovenaars van Daft Punk hielden er hun robotpakjes aan over en Tron dook op in The Simpsons, Family Guy én South Park. Het visuele cachet van de film – de zwarte achtergronden, geometrische vormen en neonkleuren – is nog steeds uniek. En het is de ideale hallucinogene filmtrip voor een nieuwe generatie, in die zin een waardige opvolger van Kubricks 2001: A Space Odyssey. Bovendien stelt Lisbergers film al vragen over internet, cyberspace, virtual reality, hacking en artificiële intelligentie, thema’s die ons vandaag meer aangaan dan in 1982 en waar The Matrix zeventien jaar later wel geweldig mee scoorde.
Voor Lisberger was het allemaal too little, too late: tegen dat Tron een cultfilm was, was hij allang uitgerangeerd. In plaats van de geschiedenis in gebeamd te worden als een van de topregisseurs van New Hollywood werd hij de man die 28 jaar lang zes verschillende Disney-directies aan de mouw zou trekken voor een sequel. In 2010 kwam die er uiteindelijk toch, onder de titel Tron:Legacy. Alleen werd een nieuwe cyberhipster – Joseph Kosinski – als regisseur ingehuurd en moest de Tronfather zich tevredenstellen met een achtergrondrol als producent en adviseur.
Voor die sequel werden opnieuw kosten noch moeite gespaard. Opnieuw moest een ‘assertieve’ promocampagne het jonge volkje warm maken voor de film. Opnieuw waren de reacties verdeeld, met lof voor de look en het geluid (Daft Punk schreef de soundtrack) en kritiek op de gebrekkige verhaallijnen. Opnieuw waren de resultaten aan de kassa niet slecht maar onder de verwachtingen. En opnieuw was dat onterecht, want hoewel Tron: Legacy nooit zo leuk wordt als het origineel en voor geen byte serieus te nemen valt, is het twee uur lang foute pret. Die muziek! Die effecten! Dat spannende latex rond de billen van Olivia Wilde! Dat digitaal bewerkte hoofd van Jeff Bridges!
Doe uzelf daarom een plezier en kijk (opnieuw) naar Tron. En als u dan toch bezig bent, jaag er dan meteen ook Legacy door. Voor u het weet, is dat ook een cultklassieker en kunt u zeggen dat u er vanaf het begin, of toch maar met enige delay bij was. Lisberger, de cyberprofeet die houtbewerker werd, zal er u dankbaar om zijn.
VOLGENDE WEEK PLAYTIME
DOOR SAM DE WILDE
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier