Tilda Swinton

Io sono l'amore. Tussen Luchino Visconti en The Bold and The Beautiful.

Van arthousemuze tot Oscarwinnares of van hippiegoeroe tot Italiaanse aristocrate? Er zijn maar weinig actrices zo veelzijdig als Tilda Swinton (49), straks te zien in de succulente soap Io sono l’amore. Een gesprek over sensuele cinema, kwaadaardige kapitalisten en culinaire erotiek. ‘Wat zou ik in Hollywood moeten gaan doen?’

ijna vijftig is Tilda Swinton intussen, en terwijl de meeste actrices op die leeftijd tot bijrollen zijn veroordeeld, lijkt ze populairder dan ooit. Een normale carrière heeft de Britse actrice nooit gehad, laat staan dat ze die ambieerde. Tot haar dertigste hing ze immers liever rond in kringen van performancekunstenaars en anarchisten, om van daaruit door beeldenstormer Derek Jarman tot dien fetisjactrice te worden gepromoveerd.

Geen vuurrood haar op haar hoofd dat er dan ook aan zal hebben gedacht dat ze twintig jaar later in een Hollywoodblockbuster zou opdraven of met een Oscar zou worden gehonoreerd. En toch werd de Academy Award haar in 2008 in handen gestopt, en wel voor haar opgemerkte bijrol naast George Clooney in de advocatenthriller Michael Clayton.

Sindsdien heeft Swinton – die in 1992 doorbrak met de kostuumfabel Orlando – de prestigeprojecten voor het uitkiezen. Door geld of status laat de gediplomeerde sociologe zich daarbij niet leiden. Haar voorkeur gaat uit naar regisseurs met een uitgesproken visie en een oog voor sterke vrouwenrollen.

Zo iemand is de Italiaan Luca Guadagnino (40), met wie Swinton zopas het upperclassdrama Io sono l’amore maakte. Guadagnino en Swinton ontmoetten elkaar voor eerst medio jaren 90, toen Swinton in het arthousecircuit al een stevige reputatie had en Guadagnino pas van de schoolbanken kwam. Toevallig was hun kennismaking niet: de jonge regisseur had de actrice verschillende brieven gestuurd met de vraag of ze niet samen met hem William S. Burroughs’ The Penny Arcade Peep Show wilde verfilmen.

Hoewel dat project nooit van de grond kwam, was Swinton wel gecharmeerd door de jongeman. Intussen staan er al drie films op hun gemeenschappelijke palmares: in 1999 draaiden ze het artistiekerige moordmysterie The Protagonists, in 2002 de interviewfilm The Love Factory en nu is er dus Io sono l’amore, oftewel I Am Love.

Swinton hijst zich voor die laatste film in het designpakje van Emma Recchi, de ongelukkige echtgenote van een rijke Milanese erfgenaam. Als die de oude pater familias dient op te volgen als textielmagnaat, lopen de spanningen in de majestueuze villa hoog op. De enige die er ijzig koel bij blijft, is Emma. Zij blijkt meer geïnteresseerd in Antonio, de charmante, maar arme vriend van haar pas verloofde zoon, dan in het kapitaal dat haar in de schoot zal vallen. De getalenteerde jonge kok lepelt haar niet alleen allerlei culinaire hoogstandjes in, hij schenkt haar ook de aandacht die ze van haar man in geen jaren gekregen heeft.

Geen wonder dat de twee een affaire beginnen, waarna Guadagnino zijn melodrama zwierig laat zwalpen tussen kunst en kitsch – oftewel tussen Luchino Visconti en The Bold and The Beautiful.

‘Het is misschien wat over the top‘, geeft Swinton toe. ‘Maar dat vind ik net goed. Het is een film die tenminste nog romantisch en ambitieus durft te zijn. Elk shot is prachtig gecomponeerd, de muziek is opzwepend, de decors zijn wondermooi en iedereen loopt erbij alsof hij van de catwalk komt. Het is een moderne tragedie over overspel, eenzaamheid en hebzucht, met cinefiele knipogen, stijlvolle kostuums, een stukje politieke satire en zelfs een portie culinaire erotiek. Nu er in de cinema nog nauwelijks risico’s genomen worden en alles in platte formules gegoten wordt, mag het al eens iets meer zijn.’

De film is naar verluidt al tien jaar in de maak.

Tilda Swinton: Klopt. Maar dat geldt voor bijna alle projecten die van de norm afwijken. Ik heb zopas de opnames van We Need to Talk About Kevin van Lynne Ramsay achter de rug en aan die film was ook al vijf jaar gewerkt. Ik ken Luca al twintig jaar en nadat we samen The Protagonists hadden gemaakt, wilden we iets doen rond emotionaliteit in de cinema. Ik noem het ‘sense-sationalism’, niet te verwarren met ‘sensationalism’, of sensatiezucht. Neem de films van Alfred Hitchcock, Douglas Sirk of Luchino Visconti: allemaal hebben die iets emotioneel gezwollens. Het is cinema die je wil vervoeren en je zinnen wil prikkelen. Luca en ik vonden dat er tegenwoordig te weinig van die films worden gemaakt. Vandaar dat we een klassiek verhaal hebben verzonnen met als rode draad een romantische revolutie binnen een rijke familie waarin liefde maar een vies woord is.

Jullie wilden dus een hommage brengen aan de klassieke familie-epen van Luchino Visconti?

Swinton: Niet onmiddellijk, maar als je een film maakt over de tragedies binnen een Italiaanse aristocratische familie en je hebt die meesterwerken gezien, dan is het onmogelijk om er niet door beïnvloed te worden. Tuurlijk zitten er allusies in, maar het is geen holle postmoderne hommage of samplecinema à la Quentin Tarantino. We willen met de cinemataal van die oude meesters iets hedendaags doen. Ons doel is een veeleer beeldend dan literair verhaal. Het is zoals Hitchcock zei: ‘In cinema is het de camera die vertelt. Niet de acteur.’ In die zin is het meer een neomodernistische dan een postmoderne film, al wil ik niet te veel dure woorden gebruiken. Anders denken de mensen nog dat het een moeilijke conceptfilm is, terwijl het om een toegankelijk, mooi en ontroerend liefdesverhaal gaat. In Engeland doet hij het commercieel alvast prima, zeker voor een film in het Italiaans. Hopelijk volgt ook de rest van Europa.

Je bent de dochter van een Australische majoor-generaal en een Britse aristocrate, dus: je was vertrouwd met het milieu van Emma Recchi.

Swinton: Goh, er zijn maar weinig gelijkenissen tussen de familie Recchi en de familie Swinton. (Lacht) Ik kom uit de verpauperde plattelandsadel, met veel grond, maar weinig geld. De Recchi’s zijn als textielmagnaten steenrijk geworden door tijdens het fascisme Joodse arbeiders uit te buiten. Het interessante aan sociale klassen is dat ze verschillen van land tot land. Je kunt de Schotse hogere klasse dus niet met de Italiaanse vergelijken.

Daarnet zei je dat er ook een stukje politieke satire in de film zit. Is de almachtige patriarch van de Recchiclan gemodelleerd op Silvio Berlusconi?

Swinton: Als je een verhaal over Italiaanse nouveaux riches brengt, is het onvermijdelijk dat je aan Berlusconi denkt. Al was het maar omdat hij in Italië alomtegenwoordig is – jammer genoeg. Opnieuw gaat het niet om een directe verwijzing, maar de manier waarop de Recchi’s hun macht verdelen en consolideren vertoont inderdaad gelijkenissen met het businessimperium van Berlusconi. De film speelt zich wel af rond de millenniumwissel, toen veel van die rijke families hun kapitaal verloren, terwijl Berlusconi’s macht nog steeds overeind staat. Dit gezegd zijnde is het natuurlijk geen documentaire, maar een familiaal liefdessprookje met kwaadaardige kapitalisten in plaats van boze heksen. (Lacht)

Je spreekt Italiaans en Russisch in de film, zoals je eerder Hongaars sprak in Béla Tarrs ‘The Man from London’ (2007). Hard op geoefend?

Swinton: Dat Hongaars werd door iemand anders ingesproken, moet ik eerlijk bekennen. Ik kan niet eens ‘goedendag’ zeggen. (Lacht) Ik spreek inmiddels wel een woordje Italiaans, en een mondje Russisch kende ik al van toen ik daar Orlando heb gedraaid in het begin van de jaren 90. Vooral Amerikanen vinden het geweldig als je als actrice een andere taal spreekt, maar voor ons Europeanen is dat natuurlijk een stuk minder exotisch. Als ik als Britse in een Amerikaanse film meedoe en een Amerikaans personage speel, spreek ik tenslotte ook niet mijn moedertaal.

Over Amerika gesproken: ondanks je Oscar voor ‘Michael Clayton’ blijf je vooral voor kleine Europese arthousefilms opteren.

Swinton: Ik vind het fantastisch dat ik mijn eigen koers kan varen. Nooit heb ik trouwens in termen van carrièreplanning gedacht – ik laat me leiden door mijn nieuwsgierigheid. Mijn leven speelt zich bovendien in Europa af: mijn vrienden en familie wonen hier, net als de interessantste regisseurs. Wat zou ik in Hollywood gaan uitvreten? Ik ben blij dat ik ginds met topregisseurs als Tony Gilroy, Spike Jonze, David Fincher en de Coenbroers heb kunnen werken, maar ik denk er niet aan om te verhuizen. Mijn twee kinderen zie ik ook liever in Schotland opgroeien (samen met haar man – schilder John Byrne – en kinderen woont ze in het idyllische Nairn in de Highlands, nvdr). Je moet Hollywood ook niet romantiseren. Een filmset ziet er overal ter wereld hetzelfde uit, alleen is de catering in Europa iets beter. Het enige wat er aan mijn leven veranderd is sinds ik een Oscar heb gewonnen is dat mensen me nu dikwijls vragen of mijn leven veranderd is sinds ik een Oscar heb gewonnen. (Lacht)

Io sono l’amore

Vanaf 29/9 in de bioscoop

Door Dave Mestdach

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content