‘Ik wil niet saai zijn. En ik wil niet dat mijn films saai zijn.’ Dat tweede mag hij binnen enkele maanden bewijzen, wanneer hij D’Ardennen draait met Matthias Schoenaerts en Jeroen Perceval, zowat het meest geanticipeerde debuut sinds Rundskop. En over dat eerste moet hij zich geen zorgen maken: Robin Pront is geschift. ‘En toen stonden Ronaldinho en ik te voetballen in het hotel van Taxi Driver.’ Dat soort geschiftheid.

‘Hallo?’

‘Hey. Robin Pront hier.’

Sambaritme op de achtergrond aan de andere kant van de lijn.

‘Dag Robin.’

‘Zeg, ik belde eens om te vragen. Dat interview, wanneer dacht jij dat te doen?’

Stemmen in de verte in een taal die verdacht veel op Portugees lijkt.

‘Ergens de komende week. Maakt niet zoveel uit. Waarom?’

‘Ja, dat gaat misschien een probleem zijn. Het ding is: ik zit nog in Brazilië.’

‘Jij ging toch alleen België-Rusland kijken en terugvliegen?’

‘Ja, dat was het plan. Maar, euh, het is anders uitgedraaid. Ik zat na de match op de bus terug naar de luchthaven. En dan ben ik er weer afgestapt. Ik had toch meer zin om te blijven nu ik hier was. En dus sta ik hier in Rio de Janeiro.’

‘Rio de Janeiro.’

‘Rio de Janeiro. Maar geen zorgen: ik kom terug als we eruit liggen. Normaal is dat tegen Argentinië. Allez, als ik genoeg geld bijeen krijg voor de terugvlucht. Ik zit hier zonder een rotte frank en die vluchten kosten duizend achthonderd euro.’

‘Rio de Janeiro.’

‘Rio de Janeiro, ja. Maar dat los ik wel op. Ik hou je op de hoogte.’

Ik zeg niet dat ik onverdeeld blij was toen Gonzalo Higuaín Argentinië op één-nul voor bracht. Ik zeg alleen dat ik ook een zekere opluchting voelde.

Robin Pront is namelijk het soort man dat dingen overkomt. Bij wie een drieëndertig uur durende heen-en-weervlucht om één match te gaan kijken kan uitdraaien op een tweeënhalf week durend geïmproviseerd avontuur in Brazilië. Wat dan leidt tot een slecht gekadreerde selfie met Eden Hazard. Een halve handdruk met koning Filip. Een nacht wakker liggen in het hotel terwijl een bus zingende Argentijnse supporters met rubberen kogels beschoten wordt door de Braziliaanse politie. Een diner met de bonzen van de Belgische voetbalbond. Een virale infectie in een Braziliaans ziekenhuis waarbij hij enkel middels Google Translate kan communiceren met de niet-Engelssprekende dokters. Een exit uit datzelfde Braziliaanse ziekenhuis als de dokters op Google Translate intikken dat ze hem twee dagen willen houden voor laboratoriumtests.

Dat soort dingen dus.

Jazeker, ze waren entertainend, zijn Facebookstatussen, maar ook enigszins verontrustend. Pas helemaal zeker dat hij terug is – en leeft – ben ik dan ook pas als hij me twee weken later binnenlaat in zijn appartementsgebouw op het Antwerpse Zuid. Hij ziet er anders uit dan hij aan de telefoon klinkt. Achter de onbehouwen, nadrukkelijk Antwerpse hooliganstem blijkt een jonge gast in Rumble Fish T-shirt schuil te gaan met de looks en de charme van iemand die eerder voor de camera lijkt thuis te horen dan erachter.

‘Toch geld gevonden voor de terugreis?’, vraag ik, terwijl we de trap oplopen.

‘Ik ben kunnen meevliegen met de militaire vlucht van Elio Di Rupo’, zegt hij.

‘Ik begin de indruk te krijgen dat ik me over dat soort verhalen niet moet verbazen.’

‘Mja. Veel chance gehad, wel.’

Drie trappen hoger stap ik na hem zijn appartement binnen. Veel licht. Houten vloeren. Nogal loftachtig – het soort appartement waar je vanuit de living in de keuken kunt binnenkijken.

‘Staat je diepvries al lang open?’

‘Godverdomme.’

Terwijl hij met een meterslange strook keukenrol een plas smeltwater probeert te deppen, kijk ik rond. Het huis van een cinefiel. Ingekaderde affiches van Taxi Driver en The Texas Chainsaw Massacre in de eetplaats. Stills uit Casablanca, Manhattan en Citizen Kane aan de muren van de living. Het enige wat uit de toon valt, is een metersgroot canvas boven de zetel van een houten loopbrug. Ikeakunst.

‘Schoon is dat niet, hé’, roept hij vanuit de keuken, als hij me ziet kijken. ‘Maar er zit een verhaal achter. Een jaar geleden ben ik naar New York geweest om de set van The Drop, de nieuwe film van Michaël Roskam, te bezoeken. Ik had maar een hotel geboekt voor een week, maar ik ben toch langer gebleven. Noomi Rapace heeft me dan aangeboden om vier dagen in haar appartement te logeren. Wel, boven de zetel waarin ik sliep, hing dat canvas. Een schone tijd, vandaar dat ik het zelf gekocht heb.’

‘Noomi Rapace.’

‘Noomi Rapace.’

Zoals gezegd: Robin Pront maakt veel mee.

En niet alleen op reis. Het is misschien wel zijn strafste stoot: na zijn twee kortfilms Plan B en Injury Time – opgefokte Antwerpse misdaadcinema, ergens in de lijn van Trainspotting en Snatch – strikte hij de regie van D’Ardennen, zijn eerste langspeler. Volgens de berichtgeving gebeurde dat op voorspraak van Michaël Roskam, die de film oorspronkelijk zou draaien, en Matthias Schoenaerts, die samen met Jeroen Perceval de hoofdrol speelt. Stevige geloofsbrieven voor een regisseur van vijfentwintig, de leeftijd waarop de gemiddelde filmschoolalumnus ergens te lande een callcenter bemant. Het maakte van Pront in één persbericht de meest geanticipeerde debutant sinds Roskam zelf.

Hoe overkomt je zoiets?

ROBIN PRONT: Dat weet ik ook niet meer exact. Ik heb twee kortfilms gedraaid met Jeroen Perceval. Hij had me verteld over een verhaal dat hij in zijn hoofd had. Een goed verhaal, in de lijn van mijn kortfilms, maar het was bedoeld voor Michaël – de film die hij na Rundskop zou maken. Door omstandigheden die iedereen ondertussen kent is dat anders gelopen. Maar hoe ik dan de regisseur ben geworden van dat project? Heb ik me aangeboden? Hebben zij mij gevraagd? Dat ben ik vergeten. Het is ook al wel even geleden.

Van december 2012 om precies te zijn. Je doet er wel lang over.

PRONT: Dat is een beetje het probleem van de film. Ik doe er namelijk helemaal niet lang over. D’Ardennen is aangekondigd toen we ontwikkelingssteun van het Vlaams Audiovisueel Fonds kregen. Ik denk niet dat er een Vlaamse debuutfilm ooit vroeger is aangekondigd. En het is fijn dat er interesse is, maar er zit ook wel een flink nadeel aan. Al twee jaar lang kan ik niet buitenkomen zonder dat iedereen die ik tegenkom vraagt hoe het met mijn film zit.

Net wat ik wilde vragen: hoe zit het met je film?

PRONT: Hij komt eraan. Matthias Schoenaerts heeft zich definitief verbonden aan het project. Ofwel beginnen we dit najaar te draaien, ofwel begin 2015. Maar hij komt er dus zeker. Het scenario is nu zogoed als af. Het gaat over twee aan lagerwal geraakte broers. Na een mislukte homejacking belandt een van hen in de gevangenis, de andere broer komt ermee weg. Wanneer de ene weer vrijkomt, probeert hij zijn leven opnieuw op de rails te krijgen. En vooral: zijn vriendin terug te krijgen. Alleen weet hij niet dat zijn broer daar ondertussen mee is gaan lopen.

Vanop een afstand leek het wel alsof je aan het choken was. Jonge regisseur mag zijn debuutfilm maken, en blijft dan twee jaar eenzaam aan het scenario sleutelen.

PRONT: Dat is dus niet het geval. Toen de film aangekondigd werd, wist ik dat ik nog zeker anderhalf jaar nodig zou hebben. Ik heb me nooit zorgen gemaakt. Nu, wat wel is: ik ben geen veelfilmer. Ik heb moeite om dingen af te maken. Ik kan dat alleen maar als ik het gevoel heb dat het echt goed zal worden. Waardoor ik soms blokkeer en niks doe. Vroeger had ik daar veel last van. Ondertussen heb ik geleerd: perfectie is niet alleen iets wat je bereikt door er alles aan te doen. Het is ook gewoon lightning in a bottle.

Lightning in a bottle?

PRONT: Dat zeggen ze toch zo? Chance hebben dat alles op zijn plaats valt?

Is het ook niet lef? Niet alles overkomt jou. Schoenaerts strik je toch niet zomaar voor je kortfilm?

PRONT: Dat was vooral onbezonnenheid. Op een of ander weekend in het derde jaar filmschool had ik het scenario van Plan B geschreven. In alle euforie heb ik zodra het af was naar Matthias gebeld. ‘Hallo, ik ben Robin Pront, een student aan de filmschool. Ik heb net een scenario geschreven en ik zou willen dat je daarin meespeelt.’ Waarop hij antwoordt: ‘Weet jij hoe laat het is?’ ‘Euh, nee.’ ‘Het is halftwaalf. Op een zondag.’ Hij kon uiteindelijk niet meedoen, maar hij heeft me wel Jeroen Perceval getipt. En toen Matthias het resultaat zag, heeft hij toegezegd voor mijn volgendekortfilm. Maar dat pakt dan wel goed uit, ja. Misschien is dat wel hoe ik bij D’Ardennen ben aanbeland. Een combinatie van chance, lef en onbezonnenheid.

Dat, en talent. Wat iedereen weet die de kortfilms in kwestie gezien heeft – meteen ook de voornaamste reden waarom mensen als Michaël Roskam, Marc Didden, Erik Van Looy en Matthias Schoenaerts hem naar voren schuiven. De eerste, Plan B (2008) ging over twee Antwerpse cokeverslaafden die proberen geld te verzamelen om hun schuld in te lossen bij een Albanese dealer. De tweede, Injury Time (2010), over drie hooligans die wraak willen nemen op een bende Walen nadat een van hen is afgetuigd. Verhalen uit de onderbuik van de samenleving, gebracht met een dosis zwarte humor en een opgefokte visuele stijl. Een soort cinema die we in de Vlaamse film nog niet hebben gezien. Een eigen universum creëren: weinig kortfilmers die daarin slagen.

Het grappige is: als hij voor je zit, klopt het. De energetische montage en schokkerige hand-held camera passen bij zijn hevige motoriek. De Antwerpse dialogen kunnen even goed uit zijn mond komen. En mocht hij een cokeverslaafde hooligan zijn, dan zouden dit de verhalen zijn die hem zouden overkomen.

‘Heb je mij nu net een cokeverslaafde hooligan genoemd?’

‘Ik zei: mocht je een cokeverslaafde hooligan zijn.’

‘Ah oké. Dan is het goed.’

PRONT: Ik weet ook niet waarom me dat zo aantrekt. Ik hou gewoon van dat soort personages. Zoals je zegt: de onderbuik van de samenleving. Ik weet niet of ik films kan maken over dokters en advocaten – of er zou toch een serieuze hoek af moeten zijn. Mannen die achter hun machomasker teergevoelige zielen zijn en dat nooit zullen toegeven, die interesseren me meer. Nu, visueel wordt D’Ardennen wel iets anders. Ik heb geen zin om die gast van die opgefokte Antwerpse filmpjes te worden. Met de langspeler wil ik iets nieuws opzoeken. Iets broeierigs, dreigends. Het moet een soort tijdbom worden. Iets wat we in Vlaanderen nog niet gezien hebben. For better or for worse.

Je lijkt wel nadrukkelijk Amerikaans in je aanpak. Iets wat we bij Vlaamse filmers niet zo vaak zien.

PRONT: Dat is wel zo. One Flew Over The Cuckoo’s Nest. Boogie Nights. Goodfellas. Dat is de cinema waar ik van hou. Tarkovski, daar doe je me geen plezier mee. Ik heb zijn films gezien, dat kun je me niet verwijten. Maar ze doen me weinig. Ideeëncinema noem ik dat. Geniaal in zijn genre, maar ik heb er niks mee. Te afstandelijk. Het heeft ook met mijn filmopvoeding te maken. Ik ben niet opgegroeid met grote cinema. Mijn vader was een vrachtwagenchauffeur voor grote filmmaatschappijen als Warner Bros. De hoogdagen van de VHS-cassette. Onze volledige kelder lag vol tapes. Zonder covers: gewoon een wit hoesje met de naam van de film op geschreven.

Van de camion gevallen?

PRONT: Zoiets, ja. (lachje) Ik denk dat die voor het personeel bedoeld waren. Soit, ik heb als kind ongelooflijk veel schijtfilms gezien. Masters of the Universe met Dolph Lundgren in een heel kort shortje: zeker vijftig keer gezien. American Samurai met Michael Dudikoff: veertig keer. Het laagste van het laagste qua cinefiel gehalte. Ik ben helemaal onderaan begonnen en heb me zo naar boven gewerkt. Ik heb ondertussen zowat alles gezien wat er te zien valt: ik ben als een filmverslaafde Sint-Lukas binnengestapt. Ik heb als kind met al mijn zakgeld dvd’s verzameld. Ik heb al jaren een abonnement op de cinema. Maar op de een of andere manier gaan die eerste films niet uit je systeem. Film moet voor mij in de eerste plaats een vorm van entertainment zijn – en dan heb ik het niet over Transformers. Geboeid zijn, dat vind ik belangrijk. Er mogen saaie stukken in een film zitten – saaiheid kan een tempo zijn. Maar het mag niet overheersen. Dat hangt ook wel een beetje samen met wie ik ben. Ik ben heel bang om mensen te vervelen. Ik wil niet saai zijn. En ik wil niet dat mijn films saai zijn. Het moet vooruitgaan.

Ik hoorde dat je elke avond voor je moet draaien bij wijze van ritueel Goodfellas opzet. Is dat het ijkpunt?

PRONT: Het is niet alleen Goodfellas, het kan ook een andere Scorsese zijn. Maar Goodfellas is wel een fantastische masterclass. De eerste veertig minuten van de film zijn technisch perfect. Alleen al hoe hij iedereen introduceert in het lange openingsshot. ‘I’m gonna go get the papers. Get the papers.’ De details zijn ook ongelooflijk. Eén ding dat ik altijd onthoud is de beschrijving van hoe de maffiabazen pasta maakten in de gevangenis. ‘He used a razor and sliced it so thin it would liquefy in the pan with a little oil.’ Echt een stom detail, maar dat soort dingen kan een film maken. Nu ik erover nadenk: ook dat heb ik uit mijn jeugd. Er zaten ook veel gangsterfilms tussen die witte hoezen in de kelder. Raging Bull. Casino. Andere mensen groeien op met Spielberg, ik groeide op met Scorsese.

Wat Scorsese heeft met rock-‘n-roll, heb jij met voetbal: in al je verhalen zit wel een monoloog over Patrick Goots of een verdwaalde hooligan.

PRONT: Dat is mijn andere verslaving: voetbal. Een soort ontstresser. Ik ben supporter van Antwerp – zij het niet zo maniakaal als Erik Van Looy. Maar vooral: ik heb een vreemde drang naar voetbalkennis. Weetjes. Mijn lief wordt daar soms zot van: ik zit constant vijf websites met voetbalnieuws in het oog te houden. Welke speler waar gespeeld heeft en wie zijn makelaar is: ik moet dat weten. Geen idee waarom.

‘Wie is de makelaar van Neymar?’

‘Wagner Ribeiro.’

‘Zlatan Ibrahimovic?’

‘Mino Raiola. Ik zeg het: het is iets raars.’

Hij laat de sleutelbos op de grond vallen waar hij al een half interview non-stop mee aan het spelen is. De tweede keer dat ze tegen de grond gaan. Daarvoor heeft hij veertig minuten met zijn aansteker zitten spelen. Drie keer laten vallen.

‘Je kunt je wel een beetje voorstellen hoe mijn dates vroeger waren’, zegt hij terwijl hij de sleutelbos opnieuw opraapt.

‘Hoezo?’

‘Je moet je voorstellen dat je op date met mij gaat en dat dit is wat je voor je krijgt. Een gast die constant dingen laat vallen. Glazen omstoot. De hele tijd om zich heen tuurt.’

‘Je hebt ook wel een vreemde motoriek.’

‘Hoezo?’

‘Is dat normaal hoe je nu zit?’

Hij kijkt naar zichzelf en stelt vast dat hij één arm over de ene stoel heeft hangen, de tweede over een andere, één been op tafel heeft liggen en zijn andere been achter een stoelpoot heeft gedraaid.

‘Ah dit. Niet kunnen stilzitten. Nog zoiets.’

Ik ben geen dokter, maar ik zou zeggen dat je wel een aantal symptomen van ADHD vertoont.

PRONT: Dat is het verbazende: ik heb me ooit laten testen en ik bleek het niet te hebben. Miraculeus. Want inderdaad, ik vertoon wel wat karakteristieken. Ik ben ook heel snel dingen beu: met mij op café gaan, wil zeggen dat je van het ene café naar het andere moet, altijd op zoek naar iets beters. Nee, ik vermoed dat die dokter die mij toen onderzocht heeft ondertussen is ontslagen. (lacht)

Ik ken wel geen beroep waarvoor je meer geduld moet hebben dan filmmaker.

PRONT: Dat ontdek ik nu ook. Sinds Injury Time heb ik alleen maar achter mijn bureau gezeten. Ik denk dat ik ondertussen duizend pagina’s heb geschreven voor D’Ardennen. Wel, dat is pagina per pagina. Bladzijde schrijven, sigaretje roken, voetbalnieuws zoeken, voetbalnieuws refreshen. Ik ben niet gemaakt om te schrijven. Heel de tijd hoor ik zo’n innerlijke stem die zegt: ‘Dit is jouw limiet. Je bent te stom om iets beters te kunnen schrijven’. Voortdurend uitgekafferd worden door jezelf, dat is best vermoeiend. Maar het moet. ‘Plezant’ is dus niet het woord dat ik zou gebruiken om mijn job op dit moment te omschrijven. Alles gaat zo ongelooflijk traag. Voor iemand die niet kan wachten is dat een verschrikking. Ik loop tegen de muren op. Ik kan niet wachten tot ik kan draaien.

Ik wil je niet ontgoochelen, maar filmen zelf is, zo wil het cliché, vooral wachten.

PRONT: Maar dat is een ander soort wachten. Op een filmset heb ik zo’n stress dat ik dan net op adem kan komen.

Ik vraag me al de hele tijd af hoe jij op een set kunt functioneren. Ben jij een andere man tijdens het draaien?

PRONT: Dat zeggen mensen wel eens. Ik kan heel gefocust zijn als het mij interesseert. En film is een van de weinige dingen waarbij dat lukt.

Is film een remedie?

PRONT: Een remedie?

Ik dacht: ik probeer ook eens een diepgaandere vraag.

PRONT: Goh, die zelfanalyse, ik doe daar allemaal niet meer aan mee. Ik word daar toch alleen maar zot van. Nu, ik zou niet weten wat ik anders moest doen, mocht ik geen regisseur zijn. Als ik iets niet graag doe, loopt alles in het honderd. Op alle vakantiejobs die ik ooit gedaan heb, ben ik ontslagen. Ik stond na een tijd zelfs op de zwarte lijst van het uitzendbureau. In een kunststoffabriek heb ik eens de duurste diamantboor die ze hadden gebroken omdat ik tijdens de uitleg niet had opgelet. Ter plekke ontslagen met één knik van de grote baas. Of ik trap het zelf af. Ik heb hier ergens een loonbrief liggen voor 42 minuten: de tijd die ik het heb volgehouden in een patéfabriek. Ik haat paté. Dat soort dingen heb ik dus voor als het me niet interesseert. Dus: of het een remedie is, zou ik niet weten. Maar het is wel het enige waar ik me op kan focussen. Nee, na profvoetballer is filmregisseur een goede tweede.

‘Heb je genoeg?’, vraagt hij als ik de dictafoon weer afzet.

‘Absoluut. Je bent een man van verhalen.’

‘Heb ik mijn beste verhaal al verteld?’

‘Je beste verhaal?’

‘Het heeft niks met film te maken, maar dat was mijn eerste trip alleen naar New York toen ik achttien was. Terwijl ik op straat liep in Manhattan, reed de spelersbus van Barcelona mij voorbij. Je moet weten: 2006 was het hoogtepunt van mijn voetbalverslaving. Ik was hevig supporter van het Barcelona van Ronaldinho – die dag had ik zelfs een mottig T-shirt met de kop van Ronaldinho aan. Ik begon dus onmiddellijk als een zot achter die bus aan te lopen – mijn persoonlijke record op de drie kilometer – tot hij stopte aan het St. Regis Hotel. Tevens het hotel uit de eindscène van Taxi Driver, maar dit terzijde. De hele dag heb ik geprobeerd in dat hotel binnen te geraken: zonder succes. Net als ik het wilde aftrappen, kwam uit het gebouw aan de andere kant van de straat een vrouw buitengestapt. Ze vroeg me waarom ik daar al de hele dag stond. Ik legde haar uit wat voetbal is. Uit het niks zei ze: ‘Volg mij maar.’ ‘Hoeveel kost een kamer hier?’, vroeg ze aan de balie. ‘1200 dollar.’ Waarop ze haar Visakaartbovenhaalde, een kamer boekte en mij de sleutel gaf. ‘Here, go and have fun.’

Ik stapte als een koning dat hotel binnen. Ik zweer het: vijf minuten later kwamen alle spelers van Barcelona voorbij. Iedereen gedroeg zich professioneel, behalve Ronaldinho, die dat mottige T-shirt van mij zag en dat werkelijk waar het prachtigste T-shirt vond dat hij ooit gezien had. Voor ik het wist, begon hij te jongleren met de bal die ik wou laten tekenen en gaf hij passes over en weer naar mij. Ronaldinho en ik, aan het voetballen in de gang van het hotel van Taxi Driver.’

‘Goed verhaal.’

‘Het is nog niet gedaan. Ondertussen was het de Barcelona-fans buiten ter ore gekomen dat er één gast binnen was geraakt. Ik ben dan een lucratief zaakje begonnen in het verhandelen van gesigneerde Ronaldinho-shirts voor 150 dollar. Ronaldinho vond dat hilarisch. Die zat aan de bar en liet mij shirt na shirt brengen en signeerde alles. 1500 dollar verdiend die avond. Dat was de eerste keer in mijn leven dat ik dacht: hoe kan dit mij nu overkomen?’

‘En niet de laatste.’

‘Dat is iets raars, ja. Ik ben altijd aan het stressen over de dingen. Ik zie altijd doembeelden opduiken. Maar uiteindelijk komt het altijd goed.’

‘Ook met de film?’

‘Ook met de film.’

VOLGENDE WEEK: NAOMI VELISSARIOU

DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ

ROBIN PRONT: ‘IK BEN GEEN VEELFILMER. IK KAN ALLEEN MAAR DINGEN AFMAKEN ALS IK HET GEVOEL HEB DAT HET ECHT GOED ZAL WORDEN.’

ROBIN PRONT: ‘IK HEB ME OOIT OP ADHD LATEN TESTEN, EN IK BLEEK HET NIET TE HEBBEN. IK VERMOED DAT DIE DOKTER ONDERTUSSEN IS ONTSLAGEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content