TAKING BACK SUNDAY

© © NATALIEESCOBEDO

Je dweept nooit harder met groepen en platen dan in je jeugd. Maar is de muziek van de helden van toen mee oud geworden met de luisteraar? Katrin Swartenbroux haalt oude wonden open met Taking Back Sunday.

Alles is intenser op je zestiende. Woensdagnamiddagen, acneaanvallen, verliefdheden, de inspanning van de vaatwasser uit te laden… het leven tout court, quoi. Pubers zijn dan ook een dankbare afzetmarkt voor melodieën die gebroken harten lijmen en voor krachtige anthems over ‘vrij zijn’ en ‘de wereld zien’. Voor sommige snotneuzen mag het echter net iets rauwer, net iets ruwer, net iets rancuneuzer. Oh jawel, ik was er ‘zo eentje’.

Ondanks verwoede pogingen van mijn ouders om mijn muzikale bagage zo kwalitatief mogelijk te maken (de Stones in de auto, Vivaldi of Charlie Parker tijdens het eten en Duyster op zondag) voelde ik me het eerste deel van mijn jeugd behoorlijk toonloos. Ik kon niet terecht bij mijn Ketchup Song’ende klasgenoten en zelfs in de Afrekening-cultuur van de scouts kon ik mijn draai niet vinden. Mia had immers nooit afgezien, terwijl ik het gewicht van de wereld op mijn schouders alsmaar voelde toenemen.

Als gedoodverfd buitenbeentje had ik amper het zelfvertrouwen om over mijn gevoelens te praten, maar ik had wel een MySpace-pagina en een Napster-account waar ik hele avonden wegvingerde op zoek naar zielsverwanten of een song die perfect verwoordde wat ik meemaakte. Bands als The Get Up Kids, Jimmy Eat World en Texas Is the Reason deden een wereld voor mij opengaan, maar waren al geclaimd door mensen die vijf jaar ouder waren dan ik. Alles wat ik voelde, was oud nieuws voor hen, en ik weigerde mijn leven op te hangen aan tweedehandsemoties.

Tot ik ergens in 2002 Cute without the E uit mijn computerboxen liet schallen. Die eerste single van de toen nog relatief nieuwe band Taking Back Sunday begon met een schreeuw, op de hielen gezeten door een denderende riff die het bloed in mijn aderen vooruitstuwde. Ik ben de hele nacht opgebleven om naar het bijbehorende album Tell All Your Friends te luisteren, en deed de volgende nacht precies hetzelfde. Het giftige sarcasme van de lyrics voelde gevaarlijker dan de diepe grunts van metalcore, de melodieuze gitaarpartijen (de intro van You Know How I Do!) waren aanstekelijker dan eender welke popsong en de unieke conversationele zanglijnen maakten van iedere song een verhaal dat ik uitgehongerd verslond. So obviously desperate, so desperately obvious. Ik heb geen extra paragraaf nodig om te benadrukken dat het liefde op het eerste gezicht was.

FAN ZIJN WAS IN DIE PERIODE EEN FULLTIMEBEZIGHEID. Messageboards en muziekfora (een beetje het Twitter van de naughty noughties) gaven jongeren de kans om zich relatief kosteloos en vol overgave op hun obsessie te storten. Ik spendeerde het leeuwendeel van mijn huiswerktijd aan het beluisteren van bootlegs en het digitaal mijmeren over de betekenis van hun liedjesteksten – ‘I’d apologize for bleeding on your shirt’ laat immers veel ruimte voor interpretatie, jongelui. In de volle hevigheid van het informatietijdperk verslonden mijn forumgenoten en ik iedere snipper die er over de band te vinden was, probeerden we samen de geruchten over een split te ontkrachten en hoopten we vurig op een optreden in de Benelux.

Waar jonge meisjes vandaag op de Instagrams van Ian Thomas commenten of ze ‘asjeblieft op zijn gezicht mogen zitten’ was mijn relatie met de jongens van Taking Back Sunday eerder spiritueel. Ik was zeker niet blind voor de suggestieve heupbewegingen van microfoonzwaaiende frontman Adam Lazzara, maar er verder over nadenken zou haast incest zijn. Jarenlang vormden de band en een aantal gezichtsloze schermnamen mijn familie, mijn vriendenkring en mijn hobby. Het deed me oprecht pijn als ze ruzie met elkaar maakten (en toen enkele bandleden de groep verlieten) en ik kende iedere aanleiding voor elke song die ze ooit in productie hadden gebracht.

Eigenlijk was ik bijzonder bevoorrecht om jong te zijn in het post-Nirvanatijdperk, toen platenmaatschappijen geleerd hadden om als haviken de alternatieve scene in de gaten te houden en jonge snaken met gitaren hoopvol contracten onder de neus schoven. Thursday, Chiodos, The Starting Line, Funeral Diner, Say Anything, We Came as Romans… Met behulp van websites als Last.fm slokte ik maandelijks nieuwe ladingen muziek naar binnen, vaak van bedenkelijke kwaliteit, terwijl ik het zeurende gevoel van een indigestie probeerde te negeren. Toen Taking Back Sunday voor hun derde album Louder Now (2006) plots de overstap maakte van het familiaire Victory Records naar platengigant Warner was het duidelijk dat de tijden veranderd waren. Plots werd mijn leven bij elkaar geschreeuwd in een uitzending van Jimmy Kimmel, lagen mijn intiemste gevoelens te grabbel bij de Free Record Shop en in een mum van tijd leek het alsof iedere winkel in de Kammenstraat mijn kleerkast had leeggeroofd. ‘Emo’ was een massaproduct geworden, waar zelfs de grondleggers van het genre zich nog mee weigerden te associëren.

Emo heeft immers niet altijd die denigrerende bijsmaak gehad. Als we Andy Greenwalds muziekbijbel Nothing Feels Good: Punk Rock, Teenagers, and Emo mogen geloven (en dat mogen we) werd ‘emo’ voor het eerst met muziek gelinkt rond het jaar 1985, toen Rites of Spring en Gray Matter zich losscheurden van de traditionele hardcorepunkscene met lyrics die meer vanuit zichzelf dan vanuit maatschappijkritiek vertrokken. Hun succes lag aan de basis van een enorme posthardcorebeweging waarin bands als Sunny Day Real Estate en Jawbreaker gingen experimenteren en het resultaat ter perse brachten via een heleboel lokale platenlabels. Die creatieve periode leverde zodanig veel verschillende stijlen op dat de discussies over de juiste benamingen alleen al zo’n 20 procent van het hele internet in beslag nemen. Waar de meesten het ondertussen wel over eens zijn, is dat ‘emo’ niet zozeer afkomstig is van ‘emotional’, maar eerder van ‘emotive’, wat wil zeggen dat die muziek ongelofelijk veel emoties bij het publiek losmaakte, zij het naïeve opgewondenheid, verblindende woede of intense weemoed. Voor mij stond ‘emo’ dus veeleer voor een manier van muziek benaderen dan een muziekgenre op zich, maar kom niet klagen als het verkondigen van die theorie u aan een festivaltoog een bloedneus oplevert.

ONDANKS ALLE MISVERSTANDEN WAS HET voor mijn omgeving ongetwijfeld een hele opluchting toen de term gemeengoed werd in de gemiddelde Vlaamse provinciestad. Eindelijk konden ze een etiket kleven op dat nukkige kind dat achter hen aan slenterde in de Delhaize. ‘Let maar niet op haar, ze is… emo. Ja, blijkbaar kun je daar op die leeftijd niet aan ontsnappen.’

Heel wat jongens en meisjes zagen deze muziekvorm plots als het ideale excuus voor ruzies met hun vader of om zich als een volstrekte miet te gedragen, terwijl onheilspellende krantenberichten scholen en opvoeders waarschuwden voor de suïcidale gevoelens waaraan tieners ten prooi zouden vallen als ze naar die duivelsmuziek luisterden. Toegegeven, mijn innerlijke aandachtshoer (lees: poseur) flirtte graag met die clichés. Wie écht alleen gelaten wil worden, verft haar haar immers niet in twee kleuren, verbergt haar polsen niet suggestief onder een bende armbandjes en stift geen ’thisiswhatlivinglikethisdoes’ op haar decolleté bij gebrek aan moed voor een echte tattoo. Niet enkel mijn lichaamsdelen moesten eraan geloven, ook mijn slaapkamermuren stonden zodanig volgekrabbeld met wanhopige teksten dat mijn ouders nog steeds een tikje nerveus worden wanneer ze me zien rondlopen met een aardappelmesje.

Ja, ik was wat men noemde ‘een probleempuber’, al weet ik niet hoeveel schuld mijn muziekkeuze daaraan heeft. Mijn familie heeft in ieder geval zodanig veel grijze haren aan mij overgehouden dat ik nu poedelnaakt en onder invloed van mescaline op de Meir moet staan dansen met brandende caviahoofden rond mijn middel geknoopt eer ze ooit hun mening ‘dat ik het er al bij al nog goed heb afgebracht’ zullen herzien. Bovendien hebben ze gelijk gekregen toen ze zeiden dat het allemaal maar een fase was. Feit: niets stemt ouders milder dan de vrijgeleide om op ieder moment de I told you so-kaart te kunnen trekken.

Mijn Finding Emo-periode zorgt af en toe nog voor wat hilariteit op café, maar de kleren, de slogans en de donkere gedachten zijn samen met de rest van mijn tienerjaren in een container gehengst. De muziek is gebleven, al heeft een deel van mijn muziekbibliotheek schijfruimte moeten vrijmaken voor The Walking Dead (de serie, niet een andere obscure band). Achteraf bekeken, ben je wel écht fan van een groep als je maar vijftig procent van hun werk weet te smaken?

Hoewel de eerste drie platen nog regelmatig de revue passeren en ik dan nog steeds opgewonden heen en weer stuiter tussen emotie en nostalgie, hebben latere albums als New Again (2009) en Taking Back Sunday (2011) hier nooit veel losgemaakt. Ook hun meest recente Happiness is… (2014) klonk me pathetischer, dramatischer en amateuristischer in de oren dan ik van Taking Back Sunday gewoon ben. Of het de bandleden zijn die te oud zijn geworden, of ikzelf, wil ik heel erg graag in het midden laten.

VOOR MIJN OMGEVING WAS HET ONGETWIJFELD EEN HELE OPLUCHTING TOEN DE TERM EMO GEMEENGOED WERD. EINDELIJK KONDEN ZE EEN ETIKET KLEVEN OP DAT NUKKIGE KIND DAT ACHTER HEN AAN SLENTERDE IN DE DELHAIZE. ‘LET MAAR NIET OP HAAR, ZE IS EMO.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content