‘De directeur van een grote Belgische krant vroeg me ooit: ‘Waarom is Asterix zo lelijk? Kom toch wat meer buiten, dan zal je zien dat de wereld vol mooie mensen loopt.” In de herfst van zijn carrière haalt striptekenaar Albert Uderzo uitgebreid herinneringen op aan meer dan vier decennia onoverwinnelijke Galliërs. ‘Heb je die pornobewerkingen ooit gezien? Onwaarschijnlijk waarvoor een menhir zoal kan dienen. Arme Cleopatra!’ Plus: een hele hoop dingen die u nog niét wist over Asterix, én drie plaatjes uit album 33 dat op 14 oktober in de winkelrekken wordt verwacht.

EXTRA OP WWW.FOCUSKNACK.BE : DRIE BOEKEN OVER ASTERIX BESPROKEN

Sommige dingen zeggen veel meer dan verkoopcijfers, hoe indrukwekkend die ook mogen zijn. Je zou kunnen zeggen: Asterix heeft wereldwijd ruim een kwart miljard strips verkocht, voldoende om rug aan rug de volledige evenaar te bedekken. Maar je zou ook kunnen zeggen: twee op drie West-Europeanen hebben ooit een avontuur van Asterix gelezen, zodat hij hier nog steeds populairder is dan Kuifje, Mickey Mouse, Donald Duck en een stuk of wat andere tekenfilm- en strippersonages samen. Elk jaar worden tientallen boeken en studies over Asterix geschrevenen, op internet is hij te zien in hilarische pornofilmpjes – hij heeft er de snor voor, inderdaad – en volgens een recente poll is hij voor de Fransen nog steeds ‘een even groot monument als de Eiffeltoren.’ Sterker nog, de eerste Franse satelliet werd ‘Astérix’ gedoopt en er is zelfs een hardnekkig gerucht dat Generaal De Gaulle zijn ministers ooit aansprak met namen uit de strip: van Obélix over Idéfix tot Pompidix – de latere Président Pompidou. Ook niet mis: in 1986 tekende Uderzo in opdracht van de Franse overheid het kortverhaal ‘Olympisch Lutetia’, in een poging om het Internationaal Olympisch Comité warm te maken voor Parijse spelen. En zo mogelijk nog veelzeggender dan al het voorgaande samen: bepaalde tekstballonnetjes uit Asterix werden staande uitdrukkingen in het Frans én in de meer dan honderd talen en dialecten waarin de strip intussen wordt uitgegeven. ‘Ils sont fous, ces Romains’, in het Nederlands vertaald als ‘Rare jongens, die Romeinen’, dook het voorbije jaar alleen al eenenvijftig keer op in Vlaamse kranten – gemiddeld één keer per week. Onlangs nog in De Morgen: ‘Rare jongens, die Belgen’, in een artikel over onze nationale bedprestaties. En in Het Belang Van Limburg: ‘Vreemde jongens, die paarden’ (!) Zelfs het beroemde introtekstje van Asterix, over het onoverwinnelijke dorpje in Gallië, duikt met de regelmaat van de klok in nieuwsberichten op. Begin deze zomer in De Standaard: ‘Heel Europa kreunt onder een hittegolf die niets of niemand spaart. Heel Europa? Nee, één kleine nederzetting blijft moedig weerstand bieden aan de meteorologische krachten.’Vindingrijke jongens, die journalisten.

Zoals alle goede dingen kwam Asterix min of meer toevallig tot stand. Tekenaar Albert Uderzo krabbelde de kleine Galliër op een zomeravond in 1959 in zeven haasten op papier – hij was met boezemvriend/scenarist René Goscinny het eerste nummer van stripblad Le Pilote in elkaar aan het boksen, en er diende nog snel-snel een pagina gevuld. In 1961 werd het eerste volwaardige Asterix-album gedrukt, Astérix Le Gaulois, in een oplage van nauwelijks 6000 exemplaren. Intussen verschijnen zijn avonturen in meer dan 70 landen, waaronder India, China, Groenland, Vietnam én Rusland. In Parijs werd eind jaren ’80 een pretpark geopend, de wereld rond werden tentoonstellingen georganiseerd, en afgelopen jaren werden naast zes tekenfilms ook twee films gemaakt: Astérix & Obélix contre César en Astérix & Obélix: Mission Cléopâtre, een subtiele parodie op Cleopatra van Joseph L. Mankiewicz én de duurste Franse film aller tijden, met hoofdrollen voor Monica Bellucci en Gérard Depardieu. Volgend jaar zou overigens een nieuwe tekenfilm in de bioscopen te zien zijn, Astérix chez les Vikings, én een verfilming van Astérix Aux Jeux Olympiques, met Alain Delon en onze landgenoten Benoît Poelvoorde ( C’est Arrivé Près De Chez Vous) en – jawel – ‘muscles from Brussels’ Jean-Claude Van Damme.

Over het onwaarschijnlijke succes van Asterix hebben intussen tientallen geleerden hun theorietje gepleegd. Sommigen zagen in hem ‘een stripversie van Generaal de Gaulle’, anderen noemden hem ‘de verpersoonlijking van de waarden en normen van de Europese bourgeoisie’ en één knotsgekke psychoanalyticus beweerde zelfs dat hij op ons ‘onderbewust medelijden’ kon rekenen, omdat zijn omheind dorpje deed denken aan ‘de concentratiekampen uit de Tweede Wereldoorlog’. Een veelgehoorde theorie is ook dat Asterix het archetype is van de kleine, onderdrukte man die het opneemt tegen een supermacht, zoals David tegen Goliath. De oorlogszuchtige Romeinen zijn dan een metafoor voor de bureaucratie, de consumptiemaatschappij of het Amerikaanse imperialisme – toen de Franse landbouwer José Bové in 1999 een eenmansstrijd begon tegen multinational McDonald’s, waren opiniemakers er als de kippen bij om hem tot ‘de nieuwe Asterix’ te bombarderen. Zélf hebben Albert Uderzo en René Goscinny zaliger altijd volgehouden dat ze met Asterix geen enkele ideologische bedoeling hadden. Tegen een Italiaanse journalist die maar blééf doorzeuren over ‘Asterix als symbool van verzet voor mensen die platgedrukt worden door het gewicht van de moderne maatschappij’: ‘We rijden met de auto naar het werk, niet met de metro. We zouden dus niet eens weten hoe het voelt om platgedrukt te worden.’

Ideologische bedoelingen of niet, schrijver Olivier Todd sloeg de nagel op de kop toen hij stelde dat ‘Asterix, in tegenstelling tot Kuifje, eerst door de ouders gelezen wordt en dan pas door hun kinderen’. De populariteit van de strip zit ‘m voor een groot deel in de weergaloze humor van de scenario’s en de tekeningen – in elk album wemelt het van de woordspelingen, dubbelzinnigheden en schalkse knipogen naar heden en verleden. Als de eerste vierentwintig albums van Asterix door kenners tot de allerbeste van de stripgeschiedenis gerekend worden, dan is het vooral omwille van hun satirische inslag. Fransen worden met zéér on-Franse zelfspot door de mangel gehaald en bewoners uit de buurlanden worden genadeloos in hun hemd gezet. Astérix et les Goths, uitgebracht amper achttien jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, was een politiek behoorlijk incorrecte afrekening met nazi-Duitsland, compleet met Duitse punthelmen en parafrases van Hitlers toespraken. ‘De Grote Leider’ wil de wereld veroveren ’ter meerdere eer en glorie van de Oost-Goten, de West-Goten en de Goten in het algemeen’, en druïde Panoramix zucht aan het einde: ‘Ze zullen blijven vechten, eeuwenlang.’ Toch verkocht het album nergens beter dan in Duitsland – zelden werd het principe van comic relief beter geïllustreerd. Op dezelfde manier hekelde Le Cadeau de César de onmenselijke migratiepolitiek van Europa (Agecanonix: ‘Ik heb niks tegen vreemdelingen, zolang ze maar thuis blijven’), nam Astérix Légionnaire de dienstplicht en het Franse vreemdelingenlegioen op de korrel, en was Obélix & Compagnie een meedogenloze kritiek op het economische beleid van de jonge Jacques Chirac – in het album geportretteerd als de gewetenloze Saugrenus, die het Romeinse rijk ei zo na failliet doet gaan. ( ‘Saugrenu’ betekent volgens Le Petit Robert zoveel als ‘belachelijk’.)

Toen scenarist René Goscinny eind 1977 overleed aan een hartaanval, stierf ook een heel stuk Asterix. De solo-albums van Albert Uderzo haalden nog maar zelden het niveau van de eerste vierentwintig albums, al zat L’Odyssée d’Astérix wel boordevol hilarische verwijzingen naar de petroleumindustrie, met onder meer de eerste met olie besmeurde zeemeeuw uit de wereldgeschiedenis. Uderzo gaf de voorbije jaren al meermaals aan dat hij met Asterix wou stoppen, maar blijkbaar kruipt het bloed ook op gevorderde leeftijd waar het niet gaan kan. Ondanks problemen met zijn handen tekende de 78-jarige striptekenaar de voorbije vier jaar een volledig nieuw album bij elkaar. Titel en inhoud worden naar goede gewoonte zorgvuldig geheim gehouden, maar een vervolg op Astérix chez les Belges behoort tot de mogelijkheden, gezien deze week op de Brusselse Grote Markt een volledig Gallisch dorp wordt opgezet.

We ontmoeten Albert Uderzo in het hoofdkwartier van Leséditions Albert René in Parijs, waar genoeg memorabilia aan de muur hangen om een dozijn stripmusea van een permanente collectie te voorzien. Eerste vaststelling: ondanks enkele grijze haren lijkt de geestelijke vader van Asterix nog steeds sprekend op het zelfportret dat hij meer dan dertig jaar maakte in Astérix Légionnaire. Tweede vaststelling: in het echt is hij nóg hartelijker dan hij door collega’s al werd beschreven – meteen informeert hij waar we vandaan komen, of we een goede reis hebben gehad en of hij ons een koffie kan aanbieden. Forever young, lichtjes geniaal maar toch charmant: zo hebben we onze monumenten graag.

Misschien moeten we maar meteen beginnen met de vraag der vragen: waarom een nieuw album?

Albert Uderzo: Waarom niet? (lacht) Akkoord, ik ben er 78 en effectief: ik heb niks meer te bewijzen, maar ik doe nog steeds niks liever dan strips maken. Een scenario verzinnen, tekeningetjes maken, zien hoe de hele puzzel stukje bij beetje in elkaar valt: er bestaat niks mooiers. Ik heb tekenen ook nooit als werk gezien, altijd als passie. Niet dat ik zoals Morris wil begraven worden met een potlood in mijn hand, maar het scheelt toch niet veel. Ik zal blijven tekenen zolang mijn gezondheid het toelaat, het heilig vuur blijft branden.

Heb je je ooit afgevraagd hoe dat komt?

Uderzo: Niet echt, nee. Omdat ik er destijds zo hard voor heb moeten knokken, misschien? Toen ik zestig jaar geleden begon met tekenen, stonden strips nog nergens. Erger: ze werden als iets slechts aanzien. Als een jongere iets had mispeuterd, schreven kranten altijd dat hij ‘des illustrés’ had gelezen. Tekenaars werden overal scheef bekeken en ook schandalig onderbetaald. Toen we Pilote oprichtten, werkten we vijftien à twintig uur per dag, zeven dagen op zeven. Ik heb jaren geen weekends of vakantie gehad, zelfs niet toen Asterix goed begon te verkopen. Het was: werken-werken-werken, anders viel er niet van te leven.

Van bij het prille begin hebben historici en sociologen de vreemdste theorieën over Asterix verkondigd. Volgde je dat zo’n beetje?

Uderzo: Van zo ver mogelijk. (lacht) Af en toe belandde er wel eens een boek of een thesis bij René (Goscinny) of mij op bureau, maar áls we er al in keken, dan was het om eens goed te kunnen lachen. Ik herinner me een Duitse professor – zijn naam ontglipt me even – die een heel boek had geschreven waarin echt de meest wonderbaarlijke onzin stond. Hij had allerlei scènes geanalyseerd en in verband gebracht met Victor Hugo: des trucs vraiment extraordinaires, maar wel compleet van de pot gerukt. René en ik zeiden er op een dag iets over tegen een Duitse journalist die er daarna een artikel over maakte, en een paar weken later stuurde die prof ons een boze brief: ‘Geen enkele auteur is meester van zijn schepping!’ Na zo’n dooddoener ben je natuurlijk uitgepraat.

Nooit iets zinnigs gelezen?

Uderzo: Eerlijk: bedroevend weinig. Sommige dingen vonden we zelfs een beetje griezelig, zoals de theorie dat Asterix een afspiegeling was van Generaal De Gaulle, of het Franse chauvinisme aanwakkerde. Tegen dat soort insinuaties hebben we ons altijd op alle mogelijke manieren verzet. Omdat er niks van aan is, évidemment, maar ook omdat we Asterix puur wilden houden. René en ik hebben altijd in het achterhoofd gehouden dat onze strips in de eerste plaats door kinderen werden gelezen. En we hadden ook allebei de Tweede Wereldoorlog meegemaakt, waardoor we dubbel voorzichtig waren. We wisten maar al te goed wat de gevolgen konden zijn van indoctrinatie. Het was echt een bevrijding toen Asterix vertaald werd en in het buitenland bleek aan te slaan. Konden we eindelijk zeggen: ‘Zie je wel dat het niks met de Gaulle en nationale trots te maken heeft!’ Enfin: over alle populaire strips is dat soort onzin geschreven – denk maar aan wat Hergé allemaal heeft moeten lezen over Kuifje.

Een andere veelgehoorde theorie is dat jullie afkomst aan de basis ligt van het succes van Asterix. Zowel Goscinny als jij zijn migranten: vandaar jullie humoristische kijk op de nationale stereotiepen die de strip zo populair maakte.

Uderzo: Onbewust zal dat misschien wel meegespeeld hebben, maar om dat nu zo hard in de verf te zetten? Ik heb ooit eens gelezen dat René en ik de Europeanen belachelijk wilden maken met Asterix, omdat we ons hier nooit helemaal aanvaard voelden. N’importe quoi! Asterix ontstond gewoon toevallig op een zomeravond, letterlijk toen René me vroeg of ik eens een Galliër wou tekenen. In die tijd tekenden we tientallen personages: we moesten wel, als we wilden eten. Maar al dat getheoretiseer is wel typisch Frans, natuurlijk. Zodra iets succes heeft – een stripfiguur, een televisieserie, een film – moet erover nagedacht worden. Fransen zijn de erfgenamen van Descartes, hé – ‘Je pense donc je suis’. Ze doen niks liever dan dingen analyseren en verklaren, dat geeft hen het gevoel dat ze leven.

Heb jij jezelf wel eens aan een verklaring gewaagd?

Uderzo:J’ai ma petite idée. Ik denk dat Asterix vooral aansloeg omdat hij zo anders was dan alle andere strips die je in de jaren ’60 zag. Helemaal in het begin, toen René en ik nog op bestelling werkten, wilden onze opdrachtgevers allemaal hetzelfde: ‘Een jonge heldhaftige reporter die de wereld rondreist, met een hondje of zo.’ Iedereen wilde een tweede Kuifje maken, alsof het origineel geëvenaard of zelfs verbeterd kon worden! Toen René en ik na jaren de kans kregen om iets anders te doen, hebben we geen moment getwijfeld. We maakten krék het omgekeerde van wat onze opdrachtgevers wilden: un petitfouteur de merde, een anti-held. Ik zal nooit vergeten dat ik Asterix eerst tekende als een grote blonde Galliër, en dat René onmiddellijk zei: ‘Stop! Hij moet klein zijn, onaantrekkelijk, niet echt intelligent maar wel sluw. Il me faut un vrai français.(lacht) In het begin hebben we daarvoor veel tegenwind gekregen. Veel mensen vonden de scenario’s van René ’te intellectueel’, en ik had zogezegd ‘een monster met een grote neus’ gecreëerd. Ik herinner me nog een gesprek met de directeur van een grote Belgische krant. ‘Waarom is Asterix zo lelijk? En waarom heeft hij zo’n grote neus? Kom toch eens wat meer buiten, de wereld loopt vol mooie mensen!’ En het ergste was: die man had zélf een gigantische neus. Un pif énorme. (lacht)

Asterix zág er in de jaren ’60 niet alleen anders uit, hij wás ook anders. Gevat, een tikkeltje gemeen en anarchistisch: veel minder braaf dan de doorsnee stripheld.

Uderzo: Dat is volgens mij een van de grote redenen geweest van zijn succes. Toen wij begonnen, waren strips compleet humorloos. Iemand die uitgleed over een banaan, iemand die tegen een deur aanliep of een slagroomtaart in zijn gezicht kreeg – veel verder ging het allemaal niet. René en ik hebben daar indertijd heel bewust verandering in willen brengen. On voulait être des amuseurs: we wilden mensen doen lachen. Een beetje pretentieus, misschien, maar het heeft wel gewerkt.

En hoe! Asterix was blijkbaar zelfs een tijdlang een gevierd pornoacteur. Toen ik dit interview voorbereidde, zag ik ‘m – vanzelfsprekend geheel toevallig – in een paar behoorlijk aangebrande filmpjes.

Uderzo: Gaan die dingen nog altijd mee? Ik dacht dat die rage een beetje over was. Eind jaren ’70 was er een periode dat van werkelijk álle stripfiguren pornobootlegs werden gemaakt. Walt Disney werd in die tijd werkelijk geplunderd, naar het schijnt vooral door Denen en Duitsers. Ik heb indertijd wel eens zo’n clandestien Asterix-filmpje toegestuurd gekregen van mijn uitgever. Affreusement mal fait, maar gróf! Je wil niet weten wat ze Obélix met zijn menhir lieten doen. La pauvre Cléopâtre! Maar nogmaals: Disney was nog veel slechter af. Ik heb ooit een ‘bewerking’ gezien van Sneeuwwitje en de Zeven Dwergen – onvoorstelbaar! (lacht)

Heb je Asterix ooit in andere vreemde contexten weten opduiken? Het verhaal gaat dat Generaal de Gaulle zijn ministers ooit Asterix-namen gaf.

Uderzo: Ja, maar dat is achteraf ontkend. Heel vreemd: op een avond gaan René en ik samen naar een concert in L’Olympia, en tijdens de pauze komt minister Misoffe op ons toege- stapt: ‘ J’en ai une belle à vous racconter: De Gaulle heeft ons tijdens zijn laatste kabinetszitting allemaal namen uit jullie strip gegeven.’ Maar nadien heeft hij dat in een interview staalhard ontkend. Enfin: later hebben we via zijn zoon gehoord dat hij een grote fan was. Grappig wel, want hij was een van de enige Franse presidenten naar wie we nooit een album durfden opsturen, omdat hij zo serieus leek. (lacht)

We hadden het daarnet al over sociologen en historici, maar ook veel ‘gewone’ Asterix-fans lijden aan ‘analysitis’: er zijn zelfs websites waar zo goed als elke tekening en elk tekstballonnetje ontleed wordt. Zijn er eigenlijk nog verborgen schatten? Allusies die nooit ontdekt werden?

Uderzo: Bij mijn weten niet, nee. Ik heb zelfs de indruk dat al mijn fouten intussen zijn ontdekt, zoals de ‘dubbeldekker’ die aan de verkeerde kant van de weg rijdt in Astérix chez les Bretons(in één tekening rijdt de ‘bus’ links in plaats van rechts; nvdr). Een detail is wel heel lang onopgemerkt gebleven, in een plaatje op de eerste pagina van Astérix en Hispanie. Je ziet vier Spaanse macho’s die aan de kant van de weg stoer staan te wezen, terwijl in de verte een vrouw de akker ploegt. Toen ik dat tekende, dacht ik: ‘Hier komen gegarandeerd problemen van’, maar het heeft jàren geduurd voor ik er een vraag over kreeg. (lacht)

Gebeurt het dat je zélf soms in oude tekeningen nieuwe dingen ziet?

Uderzo: Nee. Eenmaal ik een tekening gemaakt heb, zit ze voor de rest van mijn leven in mijn hoofd, tot in de kleinste details. Mon truc, ça a toujours été les petits animaux. Als ik een scenario van René uittekende, voegde ik er altijd een hele hoop kleine diertjes aan toe. Een familie uilen die moest verhuizen omwille van een specht, een kip die verliefd zat te staren naar de pluimen van een helm… Toon me die diertjes, en ik zal je nog perfect kunnen zeggen uit welke strip ze komen, inclusief paginanummer en kadertje. René en ik zaten vaak uren samen te lachen om die idiote grapjes. Die keer dat we beeldjes van onszelf maakten in een Grieks fresco van Astérix aux Jeux Olympiques: dágen hebben we daar plezier om gehad, als twee grote kinderen (de twee beeldjes noemen elkaar ’tyrannos’ en ‘despotos’; nvdr). Enfin, af en toe hadden we ook discussies, hoor. Ik herinner me dat ik op een dag een heel geslaagde karikatuur van Nixon had gemaakt, als centurion. Ik was er redelijk trots op, maar René zei onmiddellijk: ‘Geen sprake van, geen Amerikaanse presidenten in Asterix.’ Achteraf moest ik ‘m gelijk geven, maar op het moment zélf waren dat soort discussies soms behoorlijk intens. We waren allebei verschrikkelijk perfectionistisch, hé. Alles moest kloppen, tot in de kleinste details – nog steeds trouwens.

Perfectionisme is vaak een verkapte vorm van onzekerheid. Bij jou ook?

Uderzo: Absoluut. Ik ben altijd verschrikkelijk zenuwachtig geweest als er een nieuw album verscheen. Hoe meer lezers we kregen, hoe erger het werd, want voor mij was elke nieuwe lezer iemand die ik kon ontgoochelen. Misschien maar goed ook, want dat heeft me altijd gepusht om het onderste uit de kan te halen. Succes is een raar beestje, hé. Het kan een soort luiheid veroorzaken, terwijl je juist dubbel zo hard moet werken om het te bestendigen. Gemakzucht is het begin van het einde, geloof me. Ik heb er een paar briljante tekenaars aan ten onder zien gaan: twee mindere albums en wég lezers. De allergrootsten waren ook tekenaars die er telkens weer compleet voor gingen. Hergé werkte jaren aan zijn Kuifjes.

Hoe meet jij dan of een album al dan niet geslaagd is? Verkoopcijfers? Recensies? Voldoening? Reacties van lezers?

Uderzo: Een combinatie van al die dingen samen. De lezer heeft natuurlijk altijd gelijk, maar verkoopcijfers zijn iets heel abstract, zeker voor een populaire strip als Asterix. Vroeger amuseerde ik me met René wel eens om daar concrete beelden op te plakken. Zoveel verkochte exemplaren, da’s zoveel vrachtwagens, zoveel keer de afstand van de aarde tot de maan… Maar da’s intussen alweer bijna dertig jaar geleden. (Denkt na) Voor mij is een album geslaagd als ik ervan overtuigd ben dat er niks meer aan te verbeteren valt. Daarom heb ik ook altijd geweigerd om een studio op te richten. Als je elk jaar twee albums moet maken, kan je geen kwaliteitswerk afleveren. ça devient de l’industrie alors, met alle gevolgen vandien.

Valt daar überhaupt wel aan te ontsnappen? Het verhaal gaat dat je in de jaren ’70 op een dag drie verschillende reclameaffiches met Asterix naast elkaar zag hangen.

Uderzo:(Knikt) Ik herinner me dat moment nog alsof het gisteren was: één affiche voor kauwgom, één voor pasta en één voor waspoeder, aan de uitgang van een metrostation hier in Parijs. Horrible! Maar in die tijd bezaten we zélf de rechten nog niet op Asterix, onze uitgever deed ermee wat hij wilde. Een keer is hij onze toestemming komen vragen, toen ze ‘m op maandverband wilden drukken. Blijkbaar speelde zijn geweten toen toch een beetje op. (lacht) Intussen kan ik daar om lachen, maar destijds voelden René en ik ons daar héél erg slecht over. Je wordt gebruikt, hé, en het risico bestaat dat mensen op je personage uitgekeken raken. Dat was ook een van de redenen waarom ik na de dood van René mijn eigen uitgeverij heb opgericht. Ik kon sommige dingen gewoon niet meer aanzien. Weet je dat ik indertijd bij Dargaud heb moeten véchten om de oplage van Asterix te verhogen? Elk nieuw album verkocht zonder de minste promotie 100.000 exemplaren, maar niemand die het nodig vond om méér lezers te bereiken. Ik herinner me nog dat ik op een dag tegen Georges Dargaud zei: ‘Ik wil je het geld desnoods lenen. Vijf miljoen (7500 euro; nvdr.) voor reclameaffiches en een dubbele oplage.’ Waarop hij: ‘Waarom zou ik dat risico nemen? Als ik mijn geld beleg aan 10 procent, word ik slapend rijk, zonder het risico van onverkochte exemplaren.’ Uiteindelijk draaide hij wel bij toen René en ik dreigden op te stappen, maar op een paar jaar tijd was de oplage wel vertienvoudigd. En dan was het ons niet eens om de centen te doen, maar om onze lezers. We wisten dat we iets goed maakten, en daar wilden we zoveel mogelijk mensen mee bereiken.

Toen René Goscinny overleed, dwong Dargaud je via de rechtbank om de laatste pagina’s van ‘Astérix chez les Belges’ af te werken. Dat moet pijn gedaan hebben.

Uderzo: Je hebt geen idéé! Ik was niet alleen mijn boezemvriend verloren, ik kreeg ook nog eens een mes in de rug van mijn uitgever. (Het vonnis werd achteraf in beroep verworpen, maar op dat moment lag de strip al in de winkels; nvdr.) En dan de media! Iedereen schreef dat Asterix dood was, zonder ook maar even naar mij te informeren. Je n’existais plus! Soms vraag ik me af of ik de reeks niet net daarom heb verder gezet. Par esprit de vengeance: om te bewijzen dat ik het alleen óók kon. Gelukkig zijn de lezers me wél altijd blijven steunen. Na de dood van René werd ik overstelpt door brieven, de ene nog ontroerender dan de andere. Een vrouw schreef me zelfs dat ik het recht niet had om te stoppen, ‘omdat Asterix van de lezers was’. Ook toen mijn eerste solo-albums werden afgekraakt in de pers, kreeg ik kaartjes: ‘Continuez!’ ‘Ils ont rien compris!’ ‘Nous, on adore!’

Het valt op dat je je na de dood van Goscinny nooit op sentimentele uitspraken liet betrappen, en ook nu praat je in interviews bijna uitsluitend over je werk. Uit schroom?

Uderzo: Ik hou er niet zo van om over mijn gevoelens te praten. Niet uit principe, hoor, het ligt gewoon niet in mijn aard. (Lange stilte) Ik sta er nochtans geregeld bij stil, bij de dood en zo. Ik ben ook op een leeftijd gekomen dat er niet meer aan te ontkomen valt. Als ik oude foto’s zie met vrienden, heb ik vaak de indruk dat ik de enige ben die nog overblijft. Ik merk ook dat ik steeds minder graag met anderen op de foto ga staan. Schrik om de volgende te zijn die wegvalt, wellicht. Franquin, Peyo, Morris, Hergé: ze zijn allemaal weg. Enfin, parlons d’autre chose.

Je vertelde daarnet dat jullie opdrachtgevers in de jaren ’50 vooral geïnteresseerd waren in ‘Kuifje II’. Heb je dat ooit aan Hergé verteld?

Uderzo:Non, je n’ai jamais voulu l’embêter avec ça. Ik kende hem ook niet zo heel erg goed. We kwamen elkaar wel eens tegen en af en toe gingen we samen iets eten, maar René kende ‘m veel beter. Hij heeft trouwens een keer een spiksplinternieuwe sportauto van ‘m gemolesteerd. Hergé moest plots remmen en René remde in een reflex mee in de passagierszetel – helaas veel te hard, zodat hij met zijn voet los door de houten vloer trapte. Naar het schijnt was Hergé toen echt rázend, mais à part ça, c’était un homme tout à fait adorable. (lacht)

Slotvraagje: ik weet dat je nog niets over het nieuwe album mag zeggen, maar je beseft toch dat de evenementen in Brussel verwachtingen creëren? Iedereen in België zit te wachten op een vervolg op ‘Astérix chez les Belges’.

Uderzo: Is dat zo? In dat geval hoop ik dat ik jullie niet zal ontgoochelen! (Met een blik op de persattaché, die intussen zenuwachtig heen en weer is beginnen schuifelen) Vaag genoeg?

Door het festival in Brussel hopen veel fans dat album 33 een vervolg wordt op Astérix chez les Belges. Het zou de eerste keer zijn dat Asterix twee keer hetzelfde land aandoet, maar de uitgever liet al weten dat Brussel enkel werd gekozen ‘als Europese hoofdstad’. Op internet gonst het van de geruchten dat Asterix naar Japan zou trekken, en in Nederland blijven ze hopen op Astérix chez les Bataves, met klompen en coffeeshops. In afwachting van de strip: alvast 3 plaatjes.

Door Wouter Van Driessche

‘één keer WERD onze toestemming GEVRAAGD voor reclame: toen ze Asterix op maandverband wilden drukken.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content