Met onverholen trots kondigde het festival van Cannes de ‘grote terugkeer van een meester’ aan. Hou Hsiao-hsien dingt – na zeven jaar stilte – deze keer niet naar de Gouden Palm met een betoverende contemplatieve film zoals Millennium Mambo maar met The Assassin, zijn eerste martialartsfilm. En na Cannes doet hij België aan.

The Assassin gaat over een jonge vrouw die ten tijde van de Tangdynastie door een taoïstische non wordt opgeleid tot een meedogenloze moordenares. En op een dag wordt ze verondersteld haar geliefde te doden. ‘Ik wilde deze film al draaien toen ik nog heel jong was’, legt de Taiwanees Hou Hsiao-hsien uit. ‘Ik las heel wat boeken over de Tangdynastie, maar het wilde nooit lukken. De voorbije jaren kwam ik amper aan filmen toen. Ik had het te druk met het Taipei Golden Horse Film Festival en ik richtte een filmacademie op die zich over jong talent ontfermt en waar ik een tijdlang voorzitter van was. Toen die taak erop zat, leek de tijd me rijp om eindelijk te beginnen aan de film die ik al zo lang wilde maken. We hebben gefilmd in Japan, China en in een filmstudio in Taiwan, waar ik twee huizen liet nabouwen voor de interieurscènes. De opnames waren loodzwaar, het was allesbehalve een plezierrit, maar die bladzijde is nu omgeslagen. The Assassin is af en ik ben heel tevreden met het resultaat.’

Hous films bereiken het grote publiek misschien niet, maar collega’s erkennen hem als een van de groten. Zijn films zijn bovendien al in de prijzen gevallen op de belangrijkste filmfestivals: In 1998 overhandigde Venetië hem de Gouden Leeuw voor A City of Sadness, in 1993 gaf Cannes de Prix du Jury aan The Puppetmaster, het levensverhaal van poppenspeler Li Tien-lu, dat tegelijkertijd een stukje geschiedenis van Taiwan vertelt.

Maar toen was hij dus allang geen groentje meer. ‘In het begin van mijn carrière werkte ik als assistent-regisseur of scenarist voor twee regisseurs: Lai Cheng-Ying en Chen Kun Hao. Samen maakten we voornamelijk komedies over het moderne leven. Toen ik de kans kreeg om zelf films te maken, ben ik op dat elan doorgegaan: mijn drie eerste films waren eveneens komedies over het moderne leven. Dat is een belangrijke periode voor mij geweest. Tenslotte weet je pas of je een capabele filmregisseur bent als je echt films maakt. Zo deed ik ervaring op en ontdekte ik hoe cruciaal mise-en-scène is. Ook niet onbelangrijk: die eerste films waren een kassucces in Taiwan. Filmen kost een pak geld. Het is dus erg belangrijk dat je naam op de aftiteling van films staat die het commercieel goed deden. Dat overtuigt potentiële financiers om je te vertrouwen.’

Na die drie prille komedies volgden vier films over opgroeien. Hous verhaal over een individu was daarbij telkens ook een portret van Taiwan: een jonge natie die met vallen en opstaan een eigen identiteit probeert te ontwikkelen na een halve eeuw Japanse bezetting en de afscheuring van China. Voor die films putte Hou uit zijn jeugdherinneringen. ‘In A Time to Live, a Time to Die (1985) of Dust in the Wind (1987) heb ik inderdaad stukken uit mijn jeugd verwerkt. Je de details van het dagelijkse leven goed herinneren helpt bij het uitschrijven van élk scenario, in welke periode het verhaal zich ook afspeelt.’

Ondertussen verging het zijn films minder goed aan de kassa. ‘Vanaf The Boys from Fengkuei (1983) sloegen mijn films commercieel niet meer aan. Dat had me de das kunnen omdoen, maar gelukkig won A City of Sadness in 1989 de Gouden Leeuw. Dat was het begin van een nieuwe etappe in mijn loopbaan: men wist voortaan dat ik films kan maken die belangrijke prijzen winnen. Dat overtuigde sommigen om toch in mijn werk te investeren.’

Hou ontwikkelde een uitgepuurde stijl, geschraagd door long takes. Zijn contemplatieve aanpak, die school maakte als het ‘Aziatische minimalisme’, vind je ook terug bij festivalfavorieten als Jia Zhangke, Apichatpong Weerasethakul of Tsai Ming-liang. ‘Je mag je beeld vooral niet te vol steken’, legt de Taiwanese regisseur uit. ‘Als er te veel informatie is, gaat de essentie verloren. Je moet dus ontzettend goed nadenken over wat je in beeld brengt. Bovenal moet het realistisch zijn. Dat is voor mij de kunst: overdrijf niet met je verhaal, voeg er niet nodeloos veel aan toe. En onderschat de rol van de kijker niet. In het dagelijkse leven vorm je je een beeld van iemand op basis van wat hij zegt en doet. Met een filmpersonage is dat niet anders. Die beeldvorming, hoe je een film leest, wordt ook bepaald door wat je al meegemaakt en wat je al gezien hebt. Zelf heb ik inmiddels heel wat ervaring. Elke acteur, elke mens toont zich anders, maar ik heb er geen moeite meer mee om áchter iemand te kijken, om zijn achterliggende gedachten en beweegredenen te raden.’

Eind jaren tachtig, begin jaren negentig boog Hou zich over de geschiedenis van Taiwan in films als A City of Sadness (1989), Good Men, Good Women (1995) en The Puppetmaster. De twijfels en onzekerheden van jongeren in het Taipei van de millenniumwisseling liet hij aan bod komen in het existentiële Millennium Mambo. Hij beschouwt zichzelf als een chroniqueur van het leven in Taiwan en denkt graag na over onze band met het verleden en hoe herinneringen een mens vormen. ‘Ik verwacht van mijn films dat ze de ziel van mijn land weerspiegelen. Er moeten sporen van de geschiedenis van Taiwan in terug te vinden zijn. Ze moeten iets vertellen over de manier waarop we ons die geschiedenis herinneren.’

Hou is vaak vergeleken met de begenadigde Japanse minimalist Yasujiro Ozu. Nochtans ontdekte hij diens werk pas nadat critici hem talloze keren op gelijkenissen gewezen hadden. Hij drukte zijn bewondering voor Ozu uit in de hommage Café Lumière (2003). Maar gevraagd naar zijn grootste inspiratiebronnen verwijst hij liever naar schrijvers dan naar filmregisseurs. ‘Eerlijk gezegd schat ik literatuur hoger in dan film. Met woorden kun je het dagelijkse leven nog het best beschrijven. Beelden zijn zo vreselijk direct. De meeste films zoeken het drama veel te nadrukkelijk op en dat steekt me tegen. Ik hou meer van films die het echte, dagelijkse leven vatten. Voor mij is het ontzettend belangrijk dat literatuur en beeld samenkomen om de boodschap over te brengen. Ik heb veel klassieke werken gelezen, zoals Robinson Crusoe, Le comte de Monte-Cristo of Wuthering Heights. Ik hou ook enorm van Gabriel Garcia Márquez en Mark Twain. Bij de Europeanen ben ik zwaar onder de indruk van Albert Camus en Franz Kafka. Ik kan niet genoeg benadrukken hoe belangrijk het is om veel te lezen. Lezen prikkelt de verbeelding. Al lezend creëer je in je hoofd allerlei beelden. Via de woorden en via die beelden ontdek je enorm veel. Mij gaat het daarbij minder om de dramatische verwikkelingen dan om de achterliggende gedachten.’

THE ASSASSIN

Avant-première op 27/5, UGC De Brouckère, Brussel. Pas vanaf eind dit jaar elders in de bioscoop.

DOOR NIELS RUËLL – FOTO KRIS DEWITTE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content