‘Waar geen wil is, versmalt de weg’, schreef een leraar ooit in zijn rapport. Maar blijkbaar leiden zelfs de smalste paadjes af en toe naar Cannes, Woestijnvis en primetimetelevisie. Gesprek met Jonas Geirnaert, animatiewonder, komiek en televisiemaker.’Na ‘Flatlife’ heb ik op de rand gestaan van iets mottigs.’
Er zijn mensen die eindigen met een hoogtepunt, er zijn er die ermee beginnen.
Jonas Geirnaert was pas 21 en studeerde nog animatiefilm toen hij op het festival van Cannes de Prix du Jury kreeg voor zijn afstudeerfilmpje Flatlife. Tijdens de première begon het festivalpubliek drie keer spontaan te applaudisseren. Onder meer toen er een televisietoestel uit een raam van een appartement werd gekeild dat tien verdiepingen lager, bij wijze van anticliché, naast een trampoline terechtkwam. Een mooiere beloning voor twee jaar dag en nacht werken – in nauwelijks tien minuten passeren meer dan 9000 tekeningen de revue – was nauwelijks denkbaar. Zelfs de grootste onderscheiding die hij later aan de academie kreeg, verzonk er in het niets bij.
‘Geen mens met ook maar een greintje gezond verstand stuurt zijn afstudeerfilmpje naar Cannes’, zegt Jonas Geir-naert vier jaar later, met een verlegen lachje. ‘Maar ik had keihard aan Flatlife gewerkt. Dus ik dacht: ‘Waarom zou ik niet hoger proberen te mikken dan alleen wat onbekende animatiefilmfestivals? Het enige wat ik te verliezen heb, is 3,30 euro verzendingskosten.’ Dat ik ook iets kon winnen, daar stond ik eerlijk gezegd geen moment bij stil. Af en toe heb ik zelfs nog moeite om te geloven dat het allemaal echt gebeurd is.’
En toch is het zo. Toch werd Jonas Geirnaert vier jaar geleden in een donkere luxewagenn naar het festivalpaleis in Cannes gereden, om er in een inderhaast gehuurde smoking de zeer prestigieuze Prix Du Jury op te halen. Toch vroeg hij de wereld in zijn acceptance speech om niet voor George Bush te stemmen, die door Fahrenheit 9/11 tien dagen lang de talk of the festival was geweest. Toch werd hij in de nasleep van Cannes tot verdienstelijke inwoner van Sint-Kruis-Winkel gepromoveerd, en tot ridder in de plaatselijke Orde van de Schieweidrinkers. En toch vond hij op een ochtend acht gouden munten van de Ayatollah van Iran in zijn bus. (‘Gewonnen op een festival in Teheran.’)
Na zijn moment de gloire met Flatlife zette Jonas Geirnaert (26) zijn animatiecarrière op de waakvlam. Tegenwoordig vult hij zijn dagen met zijn comedyclubje Neveneffecten, waarmee hij al het hoogst controversiële zondagavondprogramma Willy’s en Marjetten maakte. Televisiegenie Bart De Pauw noemt hem een ‘diep talent’, maar toch is hij every inch de ietwat bedeesde jongen gebleven die hij altijd al was. Of het niet stoort dat hij een sigaret rookt, vraagt hij bijvoorbeeld op zijn terras. En of ik écht niets anders wil dan de drie soorten koekjes die hij heeft klaargezet. Gewoon een goed gesprek, bedankt!
Ik zag op YouTube dat ‘Flatlife’ afgelopen jaar al 50.000 keer bekeken werd. Niet kwaad, na vier jaar.
Jonas Geirnaert: Ja, daar schrik ik zelf toch ook wel van. De normale levensduur van een kortfilm is twee jaar. De meeste festivals aanvaarden zelfs geen films die ouder zijn. Maar Flatlife blijft maar leven. Vorige week toonden ze hem nog op AVIFF, een festival in Californië. Ik mocht naar Lancaster om ‘m voor te stellen. Zulke dingen blijf ik grandioos vinden.
Er wordt nauwelijks wat gezegd in Flatlife. Dat is een grote troef, natuurlijk. En blijkbaar is de humor ook redelijk universeel. In Rusland kwam er na een vertoning een Oekraïner naar me toe. ‘How do you know about Russian appartments?’, vroeg hij. Hij was overtuigd dat ik me had laten inspireren door slecht geïsoleerde Sovjetbuildings.
Kun je eens wat cijfers plakken op het succes van ‘Flatlife’?
Geirnaert: Een goeie 200 festivalselecties. 34 prijzen. En zeven verkochte dvd’s – al kunnen dat er ook negen zijn, intussen. (lacht)
Stoort het je dan niet dat zoveel mensen het filmpje gratis op internet bekeken?
Geirnaert: Helemaal niet. Ik vind het zelfs leuk. Mijn distributeur heeft wel een boze mail gestuurd naar de man die het op YouTube zette. Een Japanner. Maar die wil het er blijkbaar niet afhalen.
Nu, erg veel medelijden heb ik niet. Ik wacht al sinds Cannes op de televisie- en distributierechten van Flatlife. Het geld stond eerst vast bij mijn distributeur, nu bij Hogeschool Gent, die ook rechten hebben. (Fijntjes) Mailen en bellen helpt niet, maar misschien lezen ze wel Focus Knack ?
Nieuwe zotten
Na Cannes kreeg je naar verluidt tientallen jobaanbiedingen van animatiestudio’s. Maar uiteindelijk ging je met Neveneffecten voor Woestijnvis werken. Waarom?
Geirnaert: Het was hoog tijd voor iets anders. Ik was vijf jaar heel intensief met animatiefilm bezig geweest. Dag en nacht. Het was op. De lat lag ook onrealistisch hoog na Cannes. Ik kon bijna alleen nog maar ontgoochelen. Plus: het was logischer om eerst werk te maken van Neveneffecten. Voor comedy ben je best zo jong mogelijk, voor animatie is dat veel minder dwingend.
‘Woestijnvis heeft zich een paar nieuwe zotten aangeschaft’, stond in de krant toen jullie er tekenden. Ging het echt zo?
Geirnaert: Oei, nee. Wij solliciteerden zelf. En niet echt geweldig overtuigend, om het zacht uit te drukken. Ik schaam me nog altijd als ik daaraan terugdenk.
Na Cannes had ik even het gevoel dat alles mogelijk was, als je er maar hard genoeg voor ging. En dus belde ik naar Woestijnvis, met de mededeling dat we met Neveneffecten een programma wilden maken. ‘Kom maar af’, zei de mevrouw aan de telefoon. ‘Wouter (Vandenhaute) en Erik (Watté) willen graag horen wat jullie ideeën zijn.’ Alleen: wij hadden helemaal geen concrete ideeën. Geen formats, geen scenario’s, geen powerpointpresentatie met verhaallijnen. Het enige wat we wisten, was dat we heel graag een televisieprogramma wilden maken. Welk programma, dat was nog heel erg vaag.
Ken je dat fameuze interview met John Cleese, waarin hij vertelt hoe hij met Monty Python bij de BBC ging solliciteren? (Imiteert:) ‘Welk programma willen jullie maken? – Euh, geen idee.’ ‘Wordt het een dramareeks of een talkshow? – Euh, geen idee.’ ‘Willen jullie een live publiek? – Euh, geen idee.’ Zo ging het bij ons ook, maar dan nóg pijnlijker. Als binnenkomer hadden we een grap voorbereid. We gingen Wouter en Erik een lederen attachékoffertje met een fluwelen bekleding toeschuiven, om business te doen in maffiastijl. Niet gevuld met bankbiljetten of cocaïne, natuurlijk, maar met Bimbokoekjes. Alleen: toen ze het koffertje openklapten, sprak Wouter Vandenhaute de onvergetelijke woorden: ‘Da’s vriendelijk, maar we zijn op dieet.’ Zéér gênant. (lacht)
Maar het werkte wel, blijkbaar.
Geirnaert: Ja, en dat vind ik nog altijd ongelooflijk chique van Woestijnvis. Vier idioten na zo’n rampzalige sollicitatie een kans geven om een proefprogramma te maken – weinigen zouden het doen. De eerste dag dat we er gingen werken, zeiden we ook tegen elkaar: we gaan dit niet verprutsen. Mensen die hun nek zover voor je uitsteken, die wil je gewoon niet ontgoochelen.
Je was pas 22 toen je bij Woestijnvis begon. Lou Reed omschreef op jonge leeftijd carrière maken een keer als ‘growing up in public with your pants down.’ Herkenbaar?
Geirnaert:(Knikt) Je maakt alle denkbare fouten, de ene nog pijnlijker dan de andere. Alleen mag dat nooit een excuus zijn, natuurlijk. Als je iets voor televisie maakt, moet het goed zijn. Niemand zit voor zijn scherm te denken: ‘Hmmm, echt geweldig is dit niet, maar ze zijn nog jong en onervaren.’ Zo werkt het niet, en maar goed ook.
Noem eens een typische beginnersfout die jullie maakten?
Geirnaert: Zelfoverschatting.
Toen we Willy’s en Marjetten maakten, merkten we al snel dat we véél te laat in actie geschoten waren. Zes dagen om een aflevering te schrijven, op te nemen én te monteren, dat was gewoon … onhaalbaar. Zeker omdat we niet ingecalculeerd hadden hoe slopend het allemaal zou zijn. Acteren, regisseren en monteren na een paar nachten zonder al te veel slaap, dat gaat nog. Maar in een half versufte toestand nieuwe grappen schrijven, dat is al veel minder evident.
Aan het einde van de reeks was het enkel nog blinde paniek die ons gaande hield. We mochten geen enkele dead-line missen, anders was er gewoon geen programma. Niet alleen onze reputatie stond op het spel, ook die van Woestijnvis. Zo’n grove inschattingsfouten zullen we geen tweede keer maken. Voor alles wat we nu doen, bouwen we een ruime marge in.
‘Voor comedy ben je best zo jong mogelijk’, zei je daarnet. Waarom denk je dat?
Geirnaert: Bart De Pauw heeft me daar een keer op gewezen. ‘Je moet er eens op letten dat de beste comedyreeksen gemaakt worden door jonge mensen’, zei hij. En dat klopt – denk maar aan Monty Python. Wie jong is, speelt het spel nog niet volgens de regels. Die kent de regels gewoon nog niet. En dat is een serieuze troef voor comedy, waar toch vaak een anarchistisch kantje aan zit. Hoe langer je bezig bent, hoe minder fris je wordt, hé. Je begint jezelf onvermijdelijk te herhalen. (Ironisch) We voelen dat al serieus sinds Koen (De Poorter) dertig geworden is. Sindsdien zijn we al een vierde minder grappig. (lacht)
Jong zijn betekent dat je vaak met mensen moet werken die een pak ouder en meer ervaren zijn. Maakt je dat nooit onzeker?
Geirnaert: O ja, natuurlijk wel. Maar bij Woestijnvis doen ze er alles aan om ons daarin gerust te stellen.
Nog geen maand nadat we begonnen waren, kregen we telefoon van Bart De Pauw. Of we eens konden afspreken in Gent, om te brainstormen. Wij vier, Michiel Devlieger en hij. Ik weet nog dat we daar ondersteboven van waren. ‘Bart De Pauw komt!’, zeiden we de hele tijd tegen elkaar, als om onszelf te overtuigen dat het echt zou gebeuren. ‘Bart De Pauw komt, ons Grote Voorbeeld!’ We zaten daar allemaal te sterven op het appartement van Koen, waar we afgesproken hadden – dat zag er het minst luizig uit. Maar zodra hij binnenkwam, met een flesje wijn, stelde hij ons heel erg op ons gemak. Jelle (De Beule) was zelfs een beetje ontgoocheld achteraf dat hij ook maar een mens van vlees en bloed was. ‘Ik had altijd gedacht dat Bart De Pauw helemaal uit goud en chocolademelk bestond’, zei hij, toen hij vertrokken was. (lacht)
Nul trauma’s
Van chocolade gesproken. Je vader was uitvinder van koekjes, las ik ergens. Dat doet een hoogst sprookjesachtige kindertijd vermoeden.
Geirnaert: Ja, dat klinkt Jommekesachtig, hé. Eigenlijk werkt hij als landbouwingenieur bij Corona Bakeries. Vroeger bij Productontwikkeling, nu bij Food Law And Nutrition. Nieuwe koekjes ontwikkelen is maar een klein onderdeeltje van zijn job. Maar ik kan wel met gepaste trots zeggen dat mijn vader de Bimbo heeft uitgevonden, een (imiteert reclamestem:) sublieme combinatie van cake, marsepein, mokka en chocolade. Alleen een beetje jammer van de naam, natuurlijk. Bimbo, da’s Engels voor slettebak. (lacht)
Maar ik heb een fantastische kindertijd gehad, dat klopt. Met ontzettend lieve ouders. Ik heb zelfs nooit moeten rebelleren. Mijn enige slechte herinneringen zijn mijn schoolrapporten. Daar moesten ze me als goede ouders wel af en toe voor tot de orde roepen. Maar voor de rest heb ik nul trauma’s.
Je was geen goede leerling?
Geirnaert: O nee. Ik haatte school. Alles wat niet direct met tekenen en animatie te maken had, vond ik vreselijk. Alles, dus. ‘Waar geen wil is, versmalt de weg’, stond er een keer in een van mijn rapporten. Dat vatte het heel goed samen. Mijn enige motivatie om altijd nét met de hakken over de sloot te geraken, was dat ik die kwelling niet nog een jaar wilde rekken.
Ik deed Latijn-Moderne Talen. Elk jaar had ik een vakantiewerk of herexamen Latijn, maar economie leek me nog veel verschrikkelijker, dus bleef ik volharden. Bij mijn allerlaatste herexamen Latijn was ik het zo zat, dat ik dacht: ‘Ik ga hier eens geweldig hard mijn best doen, zie.’ Bij wijze van grap haalde ik toen iets van 80 procent. Kwaad dat ze waren op school. ‘Zie je wel dat je ons zes jaar lang voor de zot gehouden hebt!’, zeiden ze. Terwijl: het interesseerde me gewoon niet, dat was het probleem. Aan de academie werkte ik wél. Zelfs voor de wat saaiere vakken. Plots vond ik alles interessant. (lacht)
Van een ASO-school naar een kunstacademie is geen evidente stap. Was er een plan B?
Geirnaert: Nee. En ik had dat eerlijk gezegd serieus onderschat. Toen ik naar de opendeurdag van de academie ging in Gent, had ik zo’n air van: ‘Ik, Jonas Geirnaert, de beste tekenaar van Sint-Kruis-Winkel & Wijde Omstreken, ga hier even komen tonen hoe het moet.’ Tot ik een paar tekeningen van eerstejaarsstudenten aan de muur zag hangen. Toen besefte ik plots: ‘Oei, zo geweldig getalenteerd ben ik nu precies ook weer niet.’ Minstens driekwart van de mensen die deelnamen aan de toelatingsproef, kwamen ook uit een kunsthumaniora. Dat waren mensen die jaren aan een stuk dag in dag uit getekend hadden. Ik weet nog dat ik daar buiten ging met zo’n ontgoocheld gevoel van: ‘Dan maar niet.’ Ik ben toen zelfs nog in paniek naar andere studierichtingen gaan informeren, om dan te merken dat ik écht niks anders zag zitten. Maar gelukkig delibereerden ze me voor alle tekenproeven, en mocht ik toch beginnen.
Animatiefilm is in de ogen van velen de kortste weg naar het stempellokaal …
Geirnaert:(onderbreekt) Da’s grappig dat je dat zo stelt. Koen (Depoorter) heeft dat nog letterlijk te horen gekregen toen hij zich ging aandienen voor zijn eerste dop. Toen hij zijn studierichting invulde – filmregie – vroegen ze heel cynisch: ‘Het is het nooit bij u opgekomen om iets te studeren waar er een béétje toekomst in zat?’ (lacht)
Was dat voor jou een doemscenario: een onzeker bestaan van interimjobjes en uitkeringen?
Geirnaert: Nee, ik heb daar geen moment bij stilgestaan. Da’s de charme van 17 zijn, denk ik. Diep vanbinnen besef je wel dat je van animatie nooit stinkend rijk zal worden, maar verder kan je dat geen lor schelen. ‘Werkloosheid’, daar kun je je op die leeftijd niets concreets bij voorstellen, hé. Laat staan dat je je dan al afvraagt hoe je ooit je water, gas en elektriciteit gaat betalen.
Animaties maken is zo arbeidsintensief dat je er nauwelijks van kan leven. Tenzij je subsidies krijgt, natuurlijk. Neem nu Flatlife. Voor een kortfilm bracht dat relatief veel op. Maar met het prijzengeld alleen, was ik allang van honger omgekomen. In een harde economische logica had ik zo’n filmpje nooit kunnen maken. Dat kon alleen omdat mijn ouders alles voor me betaalden.
Stel dat Neveneffecten niets was geworden: was je dan doorgegaan in animatie?
Geirnaert: Zeker. Het lijkt me geen pretje om te moeten leven met het water aan de lippen. Maar liever dat dan elke dag zuchtend en steunend een goedbetaalde job te doen. Elf maanden per jaar met tegenzin opstaan, dat moet pas een verschrikking zijn.
Ik besef wel dat ik geluk heb gehad. Twee studiegenoten van Jelle en mij zijn na de academie een animatiebedrijfje begonnen: Volstok Telefunken. Stilaan begint dat goed te lopen – ze werken onder meer voor Man Bijt Hond – maar de eerste jaren hebben die gasten keihard moeten werken om te overleven. Dag en nacht. In vergelijking met hen hebben wij het veel gemakkelijker gehad. Zelfs al hebben wij ook niet met onze vingers zitten draaien.
Onfatsoenlijke communist
Begin deze maand was het vier jaar geleden dat ‘Flatlife’ de juryprijs won op het festival van Cannes. Hoe kijk je daar nu op terug?
Geirnaert: Met gemengde gevoelens. De prijs zelf was fantastisch, natuurlijk. ’t Is ook het begin geweest van een heleboel dingen. Maar alles wat ermee gepaard ging, het hele opgeklopte rodelopergedoe en zo, vond ik ontzettend … lastig.
(Aarzelend) Ik praat hier niet graag over. Echt niet. Omdat ik niet ondankbaar, verwend of dramatisch wil klinken. Maar na die juryprijs heb ik echt op het randje gestaan van iets heel erg mottigs. Een soort inzinking, of zoiets. Plots werd ik ontzettend bang. Bang om in slaap te vallen. Bang om de tram te nemen. Bang om over straat te lopen. Bang voor álles. Als ik naar Koen of Lieven moest, maakte ik allerlei omwegen om toch maar zo weinig mogelijk mensen tegen te komen. Je reinste paranoia. Het heeft toen weinig gescheeld, of ik was er aan onderdoor gegaan. De laatste maanden dat ik aan Flatlife werkte, waren veel te slopend. Ik was precies te diep gegaan. Ik was echt op.
Het was te plots te veel, denk ik nu. Tot dan was ik altijd redelijk op mezelf geweest. Behoorlijk verlegen ook. Géén mister popular, en dan druk ik me voorzichtig uit. En dan mijn kop die plots in alle kranten stond, mijn gsm die niet ophield met rinkelen, en mensen die een mening over me hadden, dat was… (stilte)
Nu zou ik dat veel beter kunnen loslaten, denk ik. Of ik zou ermee proberen te lachen. Maar toen kon ik totaal niet met al die aandacht om. En dan had ik er nog om gevraagd ook, door op de slotceremonie met mijn stomme kop over Bush te beginnen. (lacht)
Dat was mijn volgende vraag. Zou je dat – met wat je nu weet – opnieuw doen?
Geirnaert: Ik denk het wel, ja. Ik zou alleen wat beter trachten te verbergen hoe hard ik daar stond te sterven.
(Verlegen lachje) Ik kan begrijpen dat sommige mensen het een beetje knullig vonden. Maar op dat moment vond ik dat het mijn plicht was om iets te zeggen. Toen ik mijn prijs kreeg, was nog helemaal niet duidelijk of Michael Moore de Gouden Palm zou winnen. Het was zelfs niet duidelijk of Fahrenheit 9/11 überhaupt nog zou uitkomen, want kort voor de ceremonie had zijn distributeur afgehaakt. Ik had het ontzettend laf gevonden van mezelf als ik gedacht had wat ik toen zei, maar als ik het niet uitgesproken had. Ook al zette het Flatlife zeker een beetje in de schaduw. In sommige interviews ging het meer daarover dan over het filmpje. Ik herinner me zelfs een kwaaie recensie van Neveneffecten waarin stond dat ze ‘meer engagement hadden verwacht van iemand die zich zo fel tegen George Bush uitgesproken had’. Ik wilde dat nochtans strikt gescheiden houden. Nog altijd, trouwens.
Na Cannes kwamen we te weten dat je lid was van de Partij van de Arbeid – de communisten, zeg maar. Ben je dat nog steeds?
Geirnaert: Ja. Al ben ik daar wel veel minder mee bezig dan vroeger, toen je me ook al bezwaarlijk een militant lid kon noemen. Het communisme is gewoon mijn ideologische overtuiging, meer niet. Dit jaar heb ik zelfs de 1 meiviering gemist, wegens te druk aan het werk. Welke fatsoenlijke communist kan dat zeggen? (lacht)
Ken je de gevleugelde woorden: ‘Wie geen communist is op zijn 20e, heeft geen hart. Wie nog altijd communist is op zijn 40e, heeft geen verstand.’?
Geirnaert: Oh, maar dat is het niet, hoor. ’t Heeft veel meer te maken met een gebrek aan tijd dan met een gebrek aan overtuiging. Ik weet zeker dat ik altijd een linkse, progressieve jongen zal blijven. Iets anders zou ik gewoon niet verdragen van mezelf.
Ik denk dat er veel misverstanden zijn over de PVDA. Veel mensen denken dat het een partij is van overjaarse revolutionairen met lange baarden die de burgerij omver willen werpen. Maar dat is helemaal niet zo. Er zijn ook veel jonge mensen. En ik heb er nog nooit iemand over ‘het lompenproletariaat’ horen spreken. Je kunt theorieën van 150 jaar oud ook niet zomaar toepassen op de maatschappij van vandaag, natuurlijk. Daarvoor is alles veel te complex geworden. Maar je kunt vanuit een bepaalde invalshoek wél kritisch naar onze maatschappij kijken, zoals Noam Chomsky en Michael Parenti dat zo fantastisch doen.
Voor mij is het belangrijkste dat de economie altijd ten dienste moet staan van de mens, niet omgekeerd. Daar zal ik altijd heilig van overtuigd blijven. We moeten werken om te leven, niet leven om te werken.
Zijn de andere Neveneffecten het daarover met je eens?
Geirnaert:(Gespeeld samenzweerderig) Allemaal, behalve Jelle. Die heeft zelfs een bvba, de vuile kapitalist! (lacht) Nee, serieus. Ik weet zeker dat we allemaal progressieve rakkers zijn. Al ben ik met voorsprong de meest linkse van ons vieren. We brengen weinig harde politieke grappen, maar dat is een inhoudelijke keuze. Dat heeft niets met ideologische meningsverschillen te maken. Politieke grappen zijn gewoon iets te snel gedateerd.
Laten jullie zo geen geweldige kansen liggen? Jullie stadsgenoten van de Nieuw Gentse Alliantie (N-GA) riepen dit jaar de onafhankelijkheid van Gent uit, als middenvinger naar Bart Dewever & Co. Veel mensen dachten dat jullie daarachter zaten.
Geirnaert: Een heel klein beetje wel. We waren erbij tijdens de eerste brainstorms, toen ze beslisten om de West-Vlamingen te viseren. Gelachen – niet te geloven. En we hielpen hen om de eerste YouTube-filmpjes te maken, de interviews met Flip Kowlier, Pierke Pierlala en de burgemeester van Gent. Ik vond dat echt geweldig. Een zéér geslaagde grap.
Door Wouter Van Driessche Foto’s Jurgen Rogiers
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier