De wereldwijde veroveringstocht van de Deense audiovisuele industrie is een succes zonder voorgaande, maar toch zit er een schaduwzijde aan. Of hoe we allen sandalendragers dreigen te worden.

Lars von Trier, Thomas Vinterberg, Susanne Bier, Anders Thomas Jensen, Ole Bornedal, Nicolas Winding Refn… Voor een perceel met amper 5,5 miljoen inwoners heeft Denemarken de voorbije vijftien jaar spectaculair veel filmmakers voortgebracht van wie de naam tot ver buiten de landsgrenzen resoneert. En op tv-gebied oogt de oogst al even gigantisch met internationale hits als Borgen, Forbrydelsen (The Killing), Broen (The Bridge), Ørnen (The Eagle), Resjeholdet (Unit One) en andere titels die klinken als West-Vlaams met een kinkhoest. Geen wonder dat Denemarken zelfs in Vlaanderen al jaren geldt als gidsland op het gebied van audiovisuele producties. Alleen wordt zelden of nooit de vraag gesteld of die Deense hausse wel zo zaligmakend is voor de huidige beeldcultuur. En vooral: of het werkelijk al goud is wat blinkt daar in de wijde omtrek van Kopenhagen.

Het antwoord op beide vragen is nej. Ten eerste omdat Deense film- en tv-producties vaak getuigen van een makkelijke middenklassemoraal, geparfumeerd met een flauw airtje van tegendraadsheid. Maar vooral omdat ze er meestal ook niet uitzien. Alles leunt op het verhaal, de personages en de emoties, ten nadele van de mise-en-scène en de cinematografie. En dat terwijl picturale eigenheid en de kracht om inhoud uit vorm te genereren nu net een wezenlijk kenmerk zijn van superieure cinema. Deense succesfilms als Jagten of A Royal Affair slagen er op een slimme en efficiënte manier in om de niet-cinefiele cinefiel de comfortabele indruk te geven dat hij naar een gewichtig werk van een gewichtig filmmaker zit te kijken, maar formeel gesproken zijn het veredelde weekendfilms waarin het cinematografische aspect ondergeschikt is aan het verhaal, de personages en de emoties. Net zoals Borgen en The Killing sterk geschreven en goed geacteerd zijn, maar visueel en stilistisch weinig te bieden hebben.

Cinema wordt op die manier volstrekt inwisselbaar met tv, alsof enkel het vertoningsplatform, de structuur en de lengte de twee nog van elkaar onderscheiden. Film Comment-criticus Olaf Müller doopte het kwalijke fenomeen ‘Birkenstockcinema’: het zit makkelijk, is vakkundig gemaakt en gaat lang mee, maar het ziet er lelijk en volstrekt eender uit. En het heeft iets kneuterigs. Uiteraard is dat geen exclusief Deens fenomeen, maar de Denen – iconoclasten als Von Trier en Winding Refn uitgezonderd – hebben er wel verdacht vaak last van. Bovendien dreigt hun buitensporige succes – logisch als je oerdegelijk fabriekswerk levert dat overal te exporteren is – ervoor te zorgen dat het Birkenstockvirus ook steeds meer andere landen infecteert. Als cinematografie, mise-en-scène en het auteurschap dat uit beide spreekt toch volkomen secundair zijn voor het grote publiek, waarom zou je dan nog elk shot met één camera kadreren, uitlichten en opnemen, de dure en tijdrovende methode die cinema van oudsher onderscheidt van tv? Voor Ole, Jan, Jean, Juan en John met de pet maakt het blijkbaar toch geen fluit uit, zo leert het succes van Jagten, A Royal Affair, Borgen en The Killing. De barbaren zijn nabij, ware cinefielen, en ze komen uit Denemarken.

DOOR DAVE MESTDACH

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content