REIS NAAR MAROKKO
Als het aan de grootmoeder lag, deden ze het vanaf nu alle jaren opnieuw. In een rood busje langs Belgische, Franse en Spaanse wegen naar het oude vaderland. Voor haar was het een trip naar een verleden dat ondertussen zo ver achter haar lag dat de scherpe randen eraf gepolijst waren. Maar aan de andere kant van de achterbank schudde haar dochter heftig van nee, nee, nee. De enige reden waarom Rachida in het busje zat, was omdat ze haar man en kinderen een idee wilde geven van hoe zij vroeger naar Marokko reisde. En ook omdat twee reportagemakers het haar gevraagd hadden. Voor Reis naar Marokko wilden zij drie generaties volgen die samen op weg gingen naar het land waar ze ooit vertrokken waren.
De meer dan vijftig uren onderweg werden gevuld met herinneringen en bedenkingen. Over zogenaamde cultuurverschillen, bijvoorbeeld. Schoonzoon Bruno was er nooit over gestruikeld. Hij schatte de kloof tussen een jongen uit de mijnstreek en een meisje uit Oostende veel groter in. Mémé streek haar rok glad en stelde dat het belangrijk is om in de liefde je hart te volgen. Dat had zij ook gedaan. Ze rommelde in een plastic zak en haalde er een verkleurde cassette uit met berbermuziek. Haar schoonzoon schoof hem in de autoradio en kleinzoon Dries sprong prompt recht en zwaaide in de krappe ruimte tussen voor- en achterbank fluks met de heupen. Mémé klapte in de handen. Vooraan klikte kleindochter Doenja het bandje eruit. ‘I wanna spring and shout and let it all out’, schaterde will.i.am. De kinderen gierden. Dries heupwiegde even hevig verder. Mémé trok zich terug achter haar witte sluier.
Later, op een brug in Spanje, zou ze vertellen hoe eenzaam ze zich had gevoeld, die eerste jaren in dat vreemde land. Daar zat ze dan. Alleen in huis, afgesneden van iedereen, het leek zo stil op straat en er was niemand om mee te praten. De taal zou ze trouwens nooit onder de knie krijgen. Waarom dat zo is, hoorden we niet. Al had het wel een wezenlijk verschil gemaakt voor alle vrouwen als mémé.
Tussen de beelden van de familie door, monteerden Senne Dehandschutter en Majd Khalifeh archiefbeelden uit vijftig jaar migratie. Toen de eerste Marokkanen in 1964 kwamen om jobs te doen waar Belgen geen zin meer in hadden, legde men volksopvoedkundig uit dat gastarbeider zoveel beter klonk dan vreemdeling. Amper vier jaar later was het klimaat van nieuwsgierige gastvrijheid al omgeslagen in bitsige egelstelling. De jobmarkt werd krapper en niemand had verwacht dat gastarbeiders er waren om te blijven. Misschien hadden we ze voor de duidelijkheid toch beter vreemdeling genoemd? Zo heetten ze in ieder geval in huuradvertenties en op aanplakbrieven op caféramen. Geen vreemdelingen, klonk het daar.
Tussen dat verleden in beelden en het heden in de auto was er weinig interactie. Al had ik graag geweten of mémé daar iets van gemerkt had, van die groeiende werkloosheid, de toenemende onverdraagzaamheid en de innerlijke verscheurdheid van haar eigen kinderen? Later, bij aankomst in Agadir, keek de broer van mémé naar de kleinkinderen met hun computerspelletjes en iPads op de bank en mijmerde: ‘De derde generatie heeft een nieuw vaderland omarmd.’ Al blijft de vraag of de liefde wederzijds is.
***, Canvas
DOOR TINE HENS
IK HAD GRAAG GEWETEN OF DE MÉMÉ UIT REIS NAAR MAROKKO DAAR IETS VAN GEMERKT HAD, VAN DE GROEIENDE WERKLOOSHEID, DE TOENEMENDE ONVERDRAAGZAAMHEID EN DE INNERLIJKE VERSCHEURDHEID VAN HAAR KINDEREN.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier