Dinsdag, 22.15 – Canvas
Frank Raes heeft naar eigen zeggen een zwakheid: het verleden. Of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de liefde voor het verleden en de liefde voor vrouwen zonder noemenswaardig verleden, is een vraag die zich aan ons opdrong. Maar dit terzijde. Hoewel Raes in de inleiding op zijn Olympische Verhalen struikelt over de platitudes, als daar zijn ‘de plooien der geschiedenis’ en ‘vergeten glorie’, zijn de verhalen die hij brengt boeiend in hun nuchtere eenvoud. ‘Ik was vijf jaar, had inspannings-astma en begon te zwemmen omdat ik moest sporten van de dokter’, begint het verhaal van Fred Deburghgraeve. En verder bevat het alle elementen waar gewone stervelingen zo dol op zijn. Het supertalent dat aanvankelijk de toerist uithangt en op zijn sloffen een tweede plaats haalt op zijn eerste internationale wedstrijd. Een helderziende coach die hem uit het bad plukt en hem strenge schema’s oplegt. Een vader die met de gedrevenheid die enkel vaders kennen zijn zoon door het water jaagt. De ontgoocheling inBarcelona. Het afscheid. De terugkeer.De overwinning.
Dat Deburghgraeve van zwemgrootmeester schoenenverkoper werd, doet er niet toe. ‘Hij heeft gewonnen wat hij moest winnen’, vatte zijn voormalige coach Ronald Gaastra het al dan niet geslaagd zijn van een sportcarrière samen. Alles wat erna komt, straalt daar niet meer op af. ‘Hoe anders is het Willy Vanden Berghe vergaan’, sneed Frank Raes bij wijze van overgang de volgende schijf clichés aan. Want uit de ongenadige vergeetput die de geschiedenis is, viste hij eigenhandig de gevallen wielergod op. Brons in Rome 1960. Daarna nog van alles. Maar vooral veel miserie. ‘Vier maand geleefd als een pater, maar het was er neffe’, zou Willy aan zijn keukentafel die ene prestatie analyseren. Maar die bronzen medaille, daar moet hij toch een beetje fier op zijn, wilde de reporter weten. ‘Nee, jong’, blies Willy iedere flinter ijdele roem weg. ‘De eerste telt. De derde, wat is dat? Dat is niks. Nu wordt daar luid over geroepen. Hij is derde! Hij heeft brons. Maar wat is dat? Niks en nog eens niks.’ Willy is een anonieme gepensioneerde in een kleine flat die op aandringen van de cameraploeg een gammele fiets uit het berghok plukt en een lengte op de Vaartdijk trapt. Naar verluidt was het niet makkelijk geweest Willy tot een gesprek te bewegen. Hij wordt daar niet meer zo graag aan herinnerd, aan die wonderjaren. Want nadien ging het steil bergaf met hem. Letterlijk en figuurlijk, want hij viel van de keldertrap en begon met zijn knieën te sukkelen. Of die val de val van een dronkeman was, daar hebben we het raden naar. Zijn zus is na al die jaren nog even streng. ‘Wilskracht’, snuift ze. ‘Dat had onze Willy nodig. Maar ja, hij was niet sterk, hé.’ Willy schokschoudert voor het graf van zijn vader. ‘De kop van mijn zus, en mijn benen, dat had dynamiet gegeven.’ Hij deed zijn bronzen medaille cadeau aan een naamgenoot. In een blauwe blikken doos van Nivea. ‘Dat is toch geschiedenis’, zegt die naamgenoot terwijl hij de medaille oppoetst. Willy vindt dat onzin. Hij is van grote winnaar verliezer geworden. En dat is erger dan alleen maar verliezer zijn. De volgende dag bekent Tom Boonen, de huidige nationale wielerster, openlijk schuld. ‘Nobody’s perfect’, wauwelt hij op automatische piloot. ‘Wielergod valt van zijn voetstuk’, koppen kwaliteitskranten zonder poging tot nuancering. Wat kopten de kranten in 1966, toen Willy van de keldertrap viel?
Door Tine Hens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier