Na Johnny Cash is Neil Diamond het tweede icoon uit de Amerikaanse muziekgeschiedenis dat door Rick Rubin heropgevist wordt. Niet alleen uw moeder hoeft daar gelukkig om te zijn. Door Peter LissenS
r gebeurt iets vreemds wanneer je de naam Neil Diamond dropt in min of meer rock & roll-fähig gezelschap. Er wordt gekucht, stoelen gaan aan het schuiven, blikken worden ontweken, tot iemand de titel van een song laat vallen – meestal Solitary Man, met dank aan Johnny Cash – anderen erop inpikken met een ander nummer van Diamond – niet zelden Girl, You’ll Be A Woman Soon, met dank aan Urge Overkill en Quentin Tarantino – en een slimmerik het gesprek bezegelt met Diamonds gastoptreden op het afscheidsconcert van The Band – waarna iedereen gemakshalve over The Last Walz begint, de concertregistratie daarvan. Maar niémand, zo blijkt, die een plaat van ‘m in huis heeft – niemand die het durft toe te geven, in elk geval. ‘Mijn moeder was vroeger gek op ‘m’: meer dan dat krijg je niet te horen.
Dat Diamond bij huisvrouwen goed in de markt ligt, heeft – excuse us – veel te maken met zijn melige nummers: pre-Bryan Adams-draken als Love on the Rocks, You Don’t Bring Me Flowers – z’n vaak verguisde duet met Barbra Streisand – of Heartlight, een song geïnspireerd door de flikkerende hartslag in de borstkas van E.T. Het zijn wellicht niet die die Rick Rubin ertoe aanzetten om hem te strikken voor een samenwerking. Al in 1996 nam Rubin contact met hem op. Diamond, toen al een eeuwigheid de verpersoonlijking van ‘easy-listening radio’, hoorde Rubin door vrienden beschrijven als een ‘hotshotproducer van hiphopplaten, die ook al met AC/DC had gewerkt’ en belde nooit terug. Rubin nam wel met Johnny Cash Diamonds Solitary Man op, maar het zou nog tot 2003 duren eer de twee ook daadwerkelijk zouden samenzitten. Heeft Rick Rubin een ongezonde hang naar kitsch? Heeft hij ‘ cojones the size of cantaloops‘ aan z’n lijf? Of gewoon een uitgesproken neiging tot zelfkwelling? Niets van dat alles, want Neil Diamond is naast ‘Mr. Camp’ ook een van de meest getalenteerde songschrijvers én zangers ooit – en wij kunnen het weten, want ons moeder was vroeger gek op ‘m!
De nu 64-jarige Diamond was begin jaren 60 even een van de tientallen ambachtslui in de Brill Building, maar ging vrij snel op eigen benen staan – als songleverancier én als autonoom singer-songwriter: met Solitary Man debuteerde hij in 1966 zelf in de Billboard Top 100, een jaar later leverden The Monkees hem zijn eerste nummeréén-hit op met I’m A Believer. Het zou het begin worden van een hele rist hits, onder zijn eigen naam of voor en door anderen: Girl, You’ll Be A Woman Soon (zie ook Urge Overkill), Kentucky Woman (zie ook Deep Purple), Red Red Wine (zie ook UB40), And The Grass Won’t Pay No Mind (zie ook Elvis Presley), Sweet Caroline (zie ook Bobby Womack), Song Sung Blue (zie ook Frank Sinatra) – en zo kunnen we nog wel een paar regels vullen. Soit: midden jaren zeventig was Diamond hotter than hot en heeft hij wereldwijd supersterrenstatus bereikt – en dan weet u dat het alleen nog maar bergaf kan gaan. Diamond verandert lichtjes van koers: zijn muziek wordt iets softer, waardoor hij weliswaar een breder publiek bereikt (de moeders, jawel) maar zich ook de toorn van de rockcritici op de hals haalt – tenminste als ze zich nog geroepen voelen om aandacht aan hem te besteden. Het neemt niet weg dat hij nog altijd een van de meest succesvolle artiesten is in de geschiedenis van de Billboard-lijsten – in 2001 had hij 115 miljoen verkochte albums achter zijn naam, en in 2002 was hij de derde grootste artiest, na Elton John en Barbra Streisand.
Muziek is dan ook serious business voor Neil Diamond. In geen enkele van zijn songs is een zweem van humor te bespeuren. Z’n teksten variëren van melig ( Song Sung Blue) tot literair ( If You Know What I Mean), van pakkend ( Morning Sight) tot banaal ( Heartlight). Maar de combinatie van z’n onwaarschijnlijke gevoel voor compositie en z’n vaak cryptische – hier en daar zelfs bijna onbegrijpelijke – teksten leverde zeker in zijn gloriejaren zonder uitzondering prachtsongs op. Diamonds ‘Rhapsody in Blue’ is ongetwijfeld het door Robbie Robertson (The Band) geproducete album Beautiful Noise uit 1976. Aan de andere kant van zijn spectrum bengelt Headed for the Future (1986), de enige plaat die Diamond ooit volledig zelf producete en waarop het geklooi met synthesizers en foute elektronica-arrangementen simpelweg niet om aan te horen is.
Hoewel het merendeel van z’n werk uit de jaren 80 in een woord als ‘FOUT’ kan worden omschreven, is een element van Diamonds songschrijverschap z’n hele carrière lang onaangetast gebleven: een onmiskenbare en bijna ontroerende eerlijkheid. Aan iedere noot die Diamond schrijft of zingt, voel je dat de man het méént. Of je nu een hekel hebt aan het soort van Americana dat hij vertegenwoordigt of net door de knieën gaat wanneer Neil pompeus begint te doen, z’n liefde voor en z’n trouw aan de muziek staan buiten kijf.
Wellicht is dat ook de reden waarom hij Rick Rubin zo lang voor een gesloten deur heeft laten staan. Want zeg nu zelf: ‘hippe-sexy-muziekproducer-gaat-in-zee-met-ietwat-passé-popicoon-en-scoort-een-tón-credibility-en-dollars-voor-beide-partijen’, hebben we dat al niet ’s eerder gehoord? Maar ook Rubins drijfveren lijken zuiver op de graat. Hij heeft tenslotte toch volhard in de boosheid, en is Diamond zo’n acht jaar lang blijven stalken voor die uiteindelijk besloot op z’n avances in te gaan. Diamonds initiële scepsis verdween van bij de eerste ontmoeting als sneeuw voor de zon. ‘We bleken erg vaak, zij het niet altijd, van dezelfde muziek te houden. Beter nog: Rick houdt vooral op dezelfde maniér van muziek als ik. Uren, dágen hebben we samengezeten, elk met een stapel platen, om elkaar muziek te laten horen, als een paar pubers die net hun eerste elpee gekocht hebben. Ik wilde vooral naar rock-‘n-roll luisteren, maar Rick had ook een hoop ouwe platen van mij meegebracht. Dingen die ik al jaren niet meer had gehoord en soms zelfs grotendeels vergeten was. Van sommige dingen hield hij, andere dingen verafschuwde hij. Dan wou hij maar een ding weten: What the hell I was thinking!? (lacht).’
De samenwerking liep niet de hele tijd gesmeerd. ‘Neil is een fenomenale zanger,’ zegt Rubin, ‘maar lang niet het natuurtalent dat je zou vermoeden. Z’n stem is mooi en warm en pakkend, maar doseren is niet z’n sterkste kant. En – erger nog – hij moet echt moeite doen om de emoties op de juiste manier in zijn zang te leggen. Stil emoties uiten, kan hij niet. Wat hij meestal doet, kan je nog het beste beschrijven als ‘Diamond sings Diamond’. Hij kan die knop maar op één stand zetten. Emotion equals loud, as far as Neil is concerned, en daar wou ik iets aan veranderen”.
Die ambitie heeft Rubin op 12 SONGS alvast waargemaakt, zoveel is duidelijk. Diamond, die als 64-jarige z’n eigen sterfelijkheid onder ogen ziet, klinkt voor het eerst in z’n carrière af en toe kwetsbaar. Zo zelfverzekerd en loeiend hij vroeger vaak uithaalde, zo fragiel, zo bijna onzeker, zo net-niet-toononvast klinkt hij hier soms. Door Rubins aanpak voelde Diamond zich naar verluidt een stuk minder op z’n gemak dan je van een singer-songwriter met zo’n carrière zou verwachten. Rubin heeft hem zelfs moeten dwingen om zélf gitaar te spelen tijdens de takes – het was vijftien jaar geleden dat Diamond dat nog had gedaan. ‘ It took a lot of reassuring‘, zegt Rubin daarover, maar uiteindelijk belandden vrijwel alle takes mét Diamonds getokkel op de plaat.
‘Ik was soms onzeker’, geeft Diamond toe. ‘Maar ik vertrouwde Rick wel volledig. Hij nam z’n tijd, pushte me nooit, ik kreeg alle ruimte om te schrijven.’ Dat blinde vertrouwen tussen beiden blijkt ook uit het feit dat Diamond de postproductie van de plaat blindelings aan Rubin overliet (hijzelf vertrok meteen na de opnames – alweer – op tournee). Het resultaat mag er zijn: met 12 Songs hebben ze tot nader order dé Americana-plaat van de afgelopen jaren gemaakt. Eat your heart out, Ryan Adams!
Peter Lissens
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier