‘MIJN PLAAT IS EEN ONGELUKJE’

Ze doet wat met blues, folk, gospel en rock – en ze doet dat goed. Valerie June timmert al jaren onopvallend aan de weg, maar sinds ze Dan Auerbach van The Black Keys heeft leren kennen, is haar muzikale carrière in een stroomversnelling gekomen. Met het album Pushin’ against a Stone onder de arm staat niks haar grote doorbraak nog in de weg. ‘En nee, ik wil niet tijdens de Super Bowl zingen.’

Valerie June – rond de dertig, haar exacte leeftijd wil ze niet kwijt – schopt een paar knalrode slippers uit, schuift haar ranke, in purperen panty’s verpakte benen op de tweepersoonssofa en werpt haar ogen richting plafond: ‘Ik voel me alsof ik bij de therapeut ben’, kirt ze in haar sappige, zuidelijke accent. Het is de tongval van een volbloed country girl, gerijpt in Humboldt, een gehucht in de nabije omgeving van Jackson, Tennessee; de stad die werd vereeuwigd dankzij het duet van Johnny Cash en June Carter Cash, wier volledige meisjesnaam overigens Valerie June Carter luidt. Toeval? ‘June, mijn tweede voornaam, is de voornaam van mijn moeder. Valerie pikte ze op in een van haar favoriete soapopera’s, die ze non-stop bekeek toen ze zwanger was van mij. Het is dus compleet toeval dat ik genoemd ben naar mevrouw Johnny Cash, mijn ma had zelfs nog nooit van haar gehoord. (lacht) Maar ik zie dat toeval als een voorbode, een teken dat ik in de wieg gelegd ben voor de muziek.

‘Ik heb twee broers en twee zussen’, vervolgt June, gevraagd naar haar familiegeschiedenis op de boerenbuiten van Tennessee. ‘Ik ben het oudste meisje en had al vroeg eelt op mijn handen. Ma en pa reden overal met ons naartoe, want we woonden pal op de weg tussen Humboldt en Jackson. Zelfs de schoolbus stopte niet aan ons huis. Het is op de achterbank van die auto dat ik, zingend met broers en zussen, mijn stem heb ontdekt. Bij ons op de achterbank was het altijd vakantie.’

Klinkt idyllisch.

JUNE: Mijn ouders waren harde werkers en zorgden ervoor dat we zo weinig mogelijk tekortkwamen, maar het leven op het platteland viel me niet altijd mee. Vooral op school had ik het lastig. Voor Humboldt woonden we in Jackson zelf, een stad van rond de 100.000 inwoners. In Humboldt stopt de teller rond de 8000, een wereld van verschil, vooral op school. Ik werd er niet aanvaard, niet door de zwarte kids, die dachten dat ik blank was, en niet door de blanke kids, omdat ik zwart was. Ik hoorde nergens bij en stond er alleen voor – I was always in the middle of the room. Mijn vader is heel erg donker, en mijn moeder heeft een lichte huid, zoals ik. Mijn familie heeft geen gebrek aan kleur, kleur is nooit een issue geweest. Dus stond ik op school in mijn eentje ‘we are all one!’ te roepen, als een echt hippiekind. (lacht) Ik had evengoed in de woestijn kunnen staan roepen, want veel leverde het niet op – behalve enkele ass kickings van de zwarte meisjes in de toiletten. Zo leerde ik meteen incasseren.

Wat goed van pas kwam later in de muziek?

JUNE:Oh yeah, want ik pas nog steeds nergens bij, en ik heb veel zwarte sneeuw gezien op mijn reis naar waar ik nu ben.

Hoe ben je precies van die achterbank uitgegroeid tot de muzikante van vandaag?

JUNE: Ik groei nog elke dag, maar het is begonnen met de band die ik vormde samen met mijn ex-man (Bella Sun, nvdr.). Toen we uiteengingen, heb ik mezelf gitaar leren spelen, want ik wilde absoluut verder in de muziek, maar dan niet als ‘het zangeresje’. Van mijn grootvader had ik jaren daarvoor een gitaar gekregen, maar hij stierf voor ik mijn belofte kon nakomen om ze te beheersen. Ik werd dus gedreven door ambitie én een schuldgevoel. Nu speel ik gitaar, banjo en ukelele, en ben ik verslaafd aan snaarinstrumenten. Ooit wil ik cello leren spelen, maar eerst is het tijd om mijn energie elders op te richten. Vreemde talen leren, bijvoorbeeld. Frans, en Hongaars.

Hongaars?

JUNE: Ik ben getrouwd met een Hongaar! Leren kennen in New York, net als in de films. (lacht) Mijn eerste single uit dit album, Workin’ Woman Blues, is zelfs opgenomen in Boedapest. We hebben een tijd gependeld tussen Europa en de VS, maar tegenwoordig wonen we samen in New York.

Waar werd je met je kleurrijke, zuidelijke charme het meest nagestaard, in New York of in Boedapest?

JUNE: Ik heb geleerd zo weinig mogelijk aandacht te geven aan andere mensen hun gedachten. Meestal zit ik ingekapseld in mijn eigen magische wereldje. Ik word makkelijk gekwetst, ben zeer gevoelig voor de buitenwereld. Ik kijk zelfs niet naar het nieuws, ik huil bij het minste, mijn hart is snel gebroken. Je ziet het niet aan me, maar ik ben een delicaat bloempje. Daarom kom ik vaak erg gesloten en introvert over.

Niet zo handig als je voor je beroep zo vaak op een podium staat.

JUNE: Precies. Ik zeg altijd: ik heb niet voor dit beroep gekozen, dit beroep heeft mij gekozen. Niks aan te doen.

Je bent op tournee geweest met Brits wonderkind Jake Bugg, pas 19. Ben je blij dat je al wat verder in het leven staat nu voor jou het succes begint te lonken?

JUNE: Ten eerste, ik geloof dat mijn pad door een hogere macht is uitgestippeld. Wat gebeurt, en wanneer het gebeurt, het is dat het zo moet zijn, en daar kan ik alleen maar dankbaar voor zijn. Maar ik ben inderdaad geen groentje meer, en heb intussen een goed beeld over wie ik ben en wat ik te bieden heb. Jake is nog erg jong, maar heeft een heel goed team rond zich dat hem gidst en als buffer fungeert. Ik ben blij voor hem, want als ik weer een keer in mijn introverte schulp kruip, ben ik meteen die omhooggevallen diva. Dat is een nadeel van alles alleen te willen doen: ik vang alle klappen op.

Ten tweede, ik ben altijd succesvol geweest! Ook toen nog geen enkele journalist in me geïnteresseerd was en ik mijn zelf gefinancierde cd’s verkocht vanuit de koffer van mijn wagen. Succes heeft niks met roem te maken, elk individu dat zijn dromen waarmaakt, is in mijn ogen succesvol. Voor mij primeert de reis, niet de eindbestemming. Geen enkel gloriemoment duurt eeuwig. Ik zal nooit ofte nimmer denken ‘nu heb ik het gemaakt’, want elke dag begin ik opnieuw te vechten. Om mijn instrumenten beter te leren beheersen bijvoorbeeld, of om een betere songschrijver te worden.

Het gevecht waar de titel Pushin’ against a Stone voor staat?

JUNE: Die steen staat symbool voor de uitdagingen, voor de dromen, de ambities, of wat het ook is dat een mens vooruitdrijven kan. Je kunt kijken naar die steen, erop gaan zitten of ertegen duwen, maar je moet er vooral van leren houden. Ook al weet je niet elke dag wat ermee te doen, iedereen heeft zijn steen nodig. Zonder mijn steen had ik al die jaren geen klotejobs gedaan om mijn muziek te kunnen maken. Ik heb gewerkt in een koffieshop, vloeren geveegd, huizen gepoetst, met honden gewandeld, in een melkfabriek gewerkt, ik ben boodschappenmeisje geweest, heb voor secretaresse gespeeld, en ga zo maar door – ik heb zowat alles gedaan wat niet illegaal of mensonterend is.

Had je dan nog energie over om muziek te maken?

JUNE: Niks zo zalig als na een werkdag thuiskomen, een douche nemen en doen waar je goed in bent, wat je graag doet. Toch? Bijna alle oude blues en folk is ontstaan door arbeiders of boeren die na een dag hard labeur op hun veranda gingen zitten om nog een potje muziek te spelen. Ik zie mezelf als deel van die traditie.

Er staan mooie namen tussen de kleine lettertjes op Pushin’ against a Stone: Booker T. Jones, van Booker T. & the M.G.’s, songschrijver-producer Richard Swift en Dan Auerbach van The Black Keys, die optreedt als coproducer en met wie je enkele songs schreef. Was je als einzelgänger niet beducht voor zoveel inmenging?

JUNE: Natuurlijk wel! Ik was heel erg bang zelfs, maar ik wist ook dat dit een kans was die ik niet mocht laten liggen. Hey, ik kon zelfs beschikken over een budget, hoe beperkt ook, om mee te werken, en dat was de allereerste keer in mijn muzikale carrière. Maar het was soms touwtrekken, hoor, tussen mij en Dan. We hebben heel wat gebikkeld.

Wat heeft je over de streep getrokken?

JUNE: Verschillende dingen, maar het mooist was toen we samen op een avond whisky zaten te drinken na een dag schaven aan de songs. Dan legde plaatjes op, en een ervan was de song Trials, Troubles, Tribulations van Estil C. Ball, een obscure folk- en gospelartiest. Ik was ervan overtuigd dat ik de enige was die vertrouwd was met zijn muziek. Nee, dus. We hebben daar en dan beslist een cover van die bewuste track op de plaat te zetten. Ik heb uiteindelijk vele, onbetaalbare lessen geleerd door met Dan te werken, toen de plaat af was, had ik het equivalent van een Harvarddiploma op zak. Mijn prettige ongelukje, noem ik de plaat, omdat ze er gekomen is door een maffe samenloop van omstandigheden en er toch iets moois uit is gegroeid.

Nog één ding wil ik checken: klopt het dat het je grote droom is om te performen tijdens de pauze van de Super Bowl?

JUNE: Neen! Serieus, zie je mij al staan? Ik heb dat verzonnen toen een journalist mij vroeg wat mijn ultieme doel was. Ik had hem net uitgelegd dat het mij niet om Grote Momenten ging, maar wel om de reis – en toen kwam hij met die onnozele vraag aanzetten. Neen, ik ben geen Beyoncé, en ik heb niet de ambitie er één te worden.

PUSHIN’ AGAINST A STONE

Uit op 6/5 bij Sunday Best/PIAS. Op 30/4, tijdens Les Nuits, speelt Valerie June in de Botanique.

DOOR JONAS BOEL

Valerie June ‘IK BEN ALTIJD SUCCESVOL GEWEEST, OOK TOEN IK NOG VANUIT DE KOFFER VAN MIJN WAGEN CD’S VERKOCHT. SUCCES HEEFT NIETS MET ROEM TE MAKEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content