Met FC Bergman groeide hij in vier jaar tijd uit tot een van de gouden jongens van het Vlaamse theater. Met hoofdrollen in Jonas Govaerts’ Welp en Felix Van Groeningens Belgica, aan de zijde van Matthias Schoenaerts, lijkt hij op weg om het komende jaar hetzelfde te doen in de film. ‘Een film mag niet vrijblijvend zijn.’
Stef Aerts pakt zijn gsm en schakelt de 3G in. ‘Dit gaat nu echt héél onnozel zijn, maar ik ga snel eens kijken op het internet of ik niks over het hoofd zie.’ ‘IMDb?’ vraag ik. ‘Jazeker.’ ‘Serieus? Ga jij op dit eigenste moment je eigen IMDb-pagina bekijken?’
‘Héél onnozel, ik weet het, maar dan ben ik tenminste zeker dat ik geen film vergeten ben.’
‘Betrekkelijk onnozel, inderdaad.’
Maar ook betrekkelijk grappig. Het is iets wat je je niet realiseert. Dat Tom Barman misschien af en toe op Wikipedia kijkt om te zien wie er ook weer allemaal in dEUS heeft gezeten. Dat Herman Brusselmans ook wel eens naar brusselmans.be zal surfen om te verifiëren wat zijn drieëndertigste boek was. En dat Stef Aerts, gevraagd of hij sinds Adem nog een filmrol heeft gespeeld, zijn gsm moet bovenhalen om IMDb te checken. Waar het geheugen faalt, komt het internet ter hulp. De interwebz zien niets over het hoofd.
‘Wie schrijft dat eigenlijk?’
‘Dat vraag ik me dus ook af.’
Zijn vinger scrollt naar beneden.
‘Ah, voilà. Groenten uit Balen. Daar had ik ook een klein rolletje in. Arnout.’
Hij scrollt verder.
‘En Fre in Smoorverliefd, maar dat was amper één scène.’
Bij deze: Stef Aerts heeft sinds zijn indrukwekkende filmdebuut in Hans Van Nuffels Adem geen grote filmrol meer gespeeld. Dat was 2010: mocht u werkelijk nooit in een theater komen – het soort mensen dat denkt dat FC Bergman een Oost-Berlijnse voetbalclub is – dan hebt u hem de voorbije vier jaar inderdaad niet aan het werk gezien. Daar zal het komende jaar verandering in brengen: eerst dit najaar, met Jonas Govaerts’ Welp, in 2015 met Belgica, Felix Van Groeningens opvolger van The Broken Circle Breakdown, aan de zijde van Matthias Schoenaerts.
Respectievelijk in ‘postproductie’ en ‘preproductie’ volgens IMDb.
‘Serieus, wie houdt dat bij?’
‘En hoe weten die dat?’
We zitten aan tafel in zijn appartement in Antwerpen, niet ver van het Mechelseplein. Het voormalige gebouw van Studio Herman Teirlinck blijft aan zijn oud-studenten trekken – het kan ook de korsakov zijn. Veel licht, stijlvol retro meubilair, gezellig. Enkel de stoel kraakt een beetje onheilspellend. Een beetje in contrast met de laatste keer dat ik hem zag: twee uur eerder, in een screening van Welp, toen er onaangename dingen met zijn gezicht gebeurden. Een slasherfilm in een scoutskamp: het is geen spoiler om te zeggen dat niet iederéén er ongeschonden uit komt.
Aerts heeft wel geen scoutspak aan. Dat helpt om de overgang makkelijker te maken.
‘Zag het er goed uit, het bloed?’
‘Zeker. Vooral die scène waarin die bo…’
‘Shht. Niks verklappen.’
‘Maar je zat er toch zelf in?’
‘De lezer leest mee. De producent had me gevraagd om niet te veel prijs te geven.’
‘Oké.’
‘En daarbij: ik heb hem zelf nog niet gezien.’
STEF AERTS: Het wordt mijn eerste horrorfilm. Ik heb nog nooit horror gezien en ben dat – buiten Welp dan – ook niet van plan. The Exorcist wil ik bijvoorbeeld al lang eens zien, maar ik durf niet. Eerlijk: ik kan de spanning niet aan. Te veel schrik gewoon. The Shining moet zowat het engste zijn dat ik ooit gezien heb. Is dat horror?
Ik zou zeggen van wel.
AERTS: Echt? Voor mij was dat een kunstfilm. Oké dan: ik heb één horrorfilm gezien.
Hoe kom je dan in een slasher terecht?
AERTS: Puur omdat Jonas Govaerts, de regisseur, mij gevraagd had. Ik kende Jonas en ik wist dat hij een zware genrefanaat was. Ik had het scenario nog niet gelezen voor ik toezegde, maar het was Jonas’ liefde voor de film die maakte dat ik er niet eens over moest nadenken. Het boezemt vertrouwen in als een regisseur fanatiek is over een verhaal of een genre. Dan weet je dat het niet zomaar een project is. Dat het niet vrijblijvend zal zijn. En als ik mag afgaan op de draaiperiode, ben ik gerust dat het erop zal zijn.
Na Adem werd je een revelatie genoemd, een leading man in wording. Waarom duurde het zo lang voor je daar een verlengstuk aan breit?
AERTS: Verschillende redenen. Toen Adem uitkwam, begon het net goed te gaan met FC Bergman, mijn theatergezelschap. Ik ben de voorbije vier jaar heel hard bezig geweest in het toneel. En verder: de aanbiedingen die ik na Adem kreeg, vond ik niet interessant genoeg. Een rol is een zwaar engagement, vind ik. Ik wil daar moeite voor doen. Maar daarvoor moet ik ook in de film geloven. Er schortte altijd wel iets. Het scenario, de regisseur, het productiehuis: het waren nooit de juiste aanbiedingen.
Ik vermoed dat je geen namen gaat geven van films waar je neen tegen hebt gezegd?
AERTS: Dat ga ik niet doen, inderdaad. Zou weinig jofel zijn.
Kun je een aantal geven? Dan heb ik toch iets.
AERTS: Het zullen een vijftal films geweest zijn.
Behoorlijk veel.
AERTS: Ik moet streng zijn voor mezelf. Ik speel zo graag dat ik de neiging heb om veel aan te nemen. Maar als je dan op de trein naar huis zit en ‘fok’ denkt, is dat verschrikkelijk. Af en toe heb ik het wel gedaan, vooral voor televisie dan: gewoon spelen en me niks aantrekken van wat er rond me gebeurt. Maar het lukt me niet. In film en televisie ben je hoogstens voor vijftig procent verantwoordelijk voor je rol. De rest hangt van de omstandigheden af. Hoe je geregisseerd wordt, hoe het gemonteerd wordt. En dan ben ik te veel perfectionist om me daar niks van aan te trekken.
Ik weet nog dat Matteo Simoni, een van mijn beste vrienden, een vaste rol had in LouisLouise. ‘Kom een dag meedoen als gastacteur’, zei hij. ‘Dat gaat plezant zijn, wij tweeën.’ Waarom niet? Maar dan kom ik op die set en denk ik: wat heb ik nu gedaan? Ik kan dat niet, alles van me afzetten. Ik heb aan de costumière een kaptrui gevraagd, de kap diep over mijn hoofd getrokken en mijn scène gespeeld met een tas op mijn schouder, zodat de camera mijn gezicht niet kon zien. Voor de duidelijkheid: dat heeft niets met prestige te maken. Ik kan gewoon in die omstandigheden geen voldoening halen uit wat ik speel. Of kom ik nu als een acteersnob over?
Absoluut niet. De camera plakt. Een carrière wordt evenveel gemaakt door de rollen die je niet speelt als door de rollen die je wel speelt. Als jonge acteur daarnaar handelen is zonder meer knap.
AERTS: Ik heb natuurlijk ook de ongelofelijke luxe dat ik dankzij FC Bergman niks móét doen. Ik kan wachten tot er iets op mijn pad komt. Nu, je doet het wel klinken alsof ik een groot carrièreplan heb. Ik denk dat dat in Vlaanderen een illusie is. Het enige wat je qua carrièreplanning kunt doen, is alles van theaterwerk afzeggen. Dat zijn lange projecten, meestal al een jaar op voorhand vastgelegd. Als ik me volledig op film en televisie zou willen storten, moet ik stoppen met FC Bergman. En dat is het laatste wat ik wil.
Ik neem aan dat Belgica wel als een kans aanvoelde.
AERTS: Het is een mooie kans, ja. Een kans om met Felix Van Groeningen en Matthias Schoenaerts samen te werken, twee mensen met wie ik al lang graag iets wilde doen. Twee van mijn dromen, als ik dat woord mag gebruiken, verenigd in één film. Maar carrièrematig: niet per se. Ik ga er niet van uit dat dit me veel zal opleveren. Het is me vooral om de film zelf te doen.
Waarom wil je graag met Van Groeningen werken?
AERTS: Ik hou van zijn films. Hij pakt op een schone manier zijn onderwerpen aan. De verhalen die ik van acteurs hoor die met hem hebben gewerkt, doen ook benieuwen. Hij gaat op een heel intuïtieve en obsessieve manier met zijn films om. Hij lijkt me een ongelooflijke detailfreak. En dat stelt mij gerust. Als ik weet dat mensen geobsedeerd met hun films bezig zijn, komt het wel goed. Als het er dan volledig naast is, ben je de mist in gegaan met iemand die superhard gelooft in wat hij doet. Liever dat dan risicoloze eenheidsworst.
Je begint pas te draaien in november, maar aan de telefoon vertelde je me dat je een van de komende weken al start met de voorbereiding op je rol. Klinkt intensief.
AERTS: Ik heb wel min of meer in mijn hoofd hoe ik eraan wil beginnen, maar dat zal van het scenario afhangen. Voor de vorige versie had ik een manier uitgedokterd om me voor te bereiden. Maar die versie is ondertussen herwerkt, dus het heeft niet veel nut om dat nog uit te leggen. Momenteel weet ik niet veel meer over Belgica dan jij: het wordt een film over twee broers, Matthias Schoenaerts en ik, die een café beginnen. Geïnspireerd op de geschiedenis van de Charlatan, ooit nog opengehouden door de vader van Felix, en verweven met een hoop fictie over broers en vriendschap.
Maar je werkt wel volgens een methode?
AERTS: Ja, maar dat is geen vaste methode. Het verschilt van rol tot rol. Voor Adem wees het zichzelf uit. Ik moest heel hard diëten om mager te worden. Ik zat twee maanden in een ziekenhuis te draaien, van voor zonsopgang tot na zonsondergang. Geen daglicht. Heel claustrofobisch. En ik had met Hans Van Nuffel, die de ziekte mucoviscidose goed kende, een wandelende handleiding naast me. Heel het opzet van de film dwong tot die methode. Voor Welp was het dan weer heel anders. Ik denk dat het weinig nut zou hebben gehad om maandenlang scoutskampen mee te maken en De grote plantengids van buiten te leren. In Welp moest je vooral het spelplezier van de acteurs zien, denk ik.
Voor theaterrollen is dat minder gebruikelijk. Op school heb ik het wel eens fanatiek geprobeerd, bij wijze van experiment. Britannicus van Racine. Mijn dagen bestonden uit keihard fysiek trainen en de hele tijd naar luide muziek luisteren. Come to Daddy van Aphex Twin, op eindeloze repeat terwijl ik op de tram zat of over straat liep op de koptelefoon. Als je dan als een opgenaaide brok energie op het podium staat, zit je wel helemaal in je rol. Je verliest je externe camera. Maar goed, dat was voor vier voorstellingen op school. Als je een stuk dertig keer moet spelen, is dat niet te doen. Of toch niet als je van mentale gezondheid houdt.
Soit, ik weet niet of het interessant is om over het vak acteren te praten. Iedereen maakt zijn eigen methode en bij iedereen varieert die van project tot project. Er is geen zaligmakende manier. Sommige acteurs schudden een rol zo uit hun mouw; anderen moeten er moeite voor doen. Beide zijn goed. Zolang het maar werkt. Daniel Day-Lewis heeft dat ooit eens in een interview gezegd. Ze vroegen hem waarom hij zoveel moeite deed. ‘Ik ben helemaal niet zo’n goed acteur’, antwoordde hij. ‘Als ik al die voorbereiding niet zou doen, zou ik mijn rol niet kunnen spelen.’ Ik ben lang niet zo maniakaal als hij, maar dat snap ik wel.
Hij gaat naar de keuken om de waterkan bij te vullen. Ik durf niet zo goed rond te kijken – Aerts lijkt nogal op zijn privéleven gesteld – maar op de boekenkast achter me ligt een formulier. ‘Aanvraag tot voorlopig rijbewijs’ staat erop, met zijn naam in nette blokletters erachter.
‘Ik ga eindelijk voor mijn rijbewijs gaan’, zegt hij, als hij met een volle waterkan de kamer binnenstapt en me ziet kijken. ‘Dat werd tijd.’
‘Heb ik jou niet met een oude legerbus zien rijden in Welp?’
‘Absoluut.’
‘Beetje slordig voor een method man om dat zonder rijbewijs te doen, niet?’
‘Zoals Lawrence Olivier ooit tegen Dustin Hoffman zei: je kunt altijd doen alsof’, zegt hij lachend. ‘Nu, ik kan wel een klein beetje rijden. Genoeg voor die paar takes alleszins.’
‘Had jij ook geen autoscène in Adem?’
‘Dat was in de film mijn eerste rijles. In het echt ook. Ik moest spelen dat ik niet kon starten: lukte zonder probleem. Iets té goed zelfs. Ik heb in neutraal het gaspedaal volledig ingedrukt en een van de kleppen van zo’n vintage Porsche opgeblazen.’
‘Iets te hard ingeleefd?’
‘Gewoon geen flauw benul van wat een embrayage was. Ik weet niet eens wat een klep is.’
Het is niet helemaal toeval dat hij vier jaar moest wachten op zijn tweede rijles. Als hij zegt dat het sinds Adem goed begon te gaan met zijn theatergezelschap FC Bergman, is dat een dot van een understatement. Eind 2009 richtte Aerts het gezelschap op met Marie Vinck, Matteo Simoni en drie andere Teirlinckers. Met De thuiskomst, Wandelen op de Champs-Elysées met een schildpad om de wereld beter te kunnen bekijken, maar het is moeilijk thee drinken op een ijsschots als iedereen dronken is en 300 el x 50 el x 30 el – catchy titels zijn niet hun forte – groeide FC Bergman in geen tijd uit tot hét theatergezelschap van Vlaanderen. Voorstellingen die uitblonken in jeugdige visuele lefgozerij en enthousiaste eigenzinnigheid – theater voor een generatie opgegroeid in een beeldcultuur. Maar ook volwassen bleef de hybris overeind, zoals ze dit jaar nog toonden met Van den vos, een soortement operabewerking van Van den vos Reynaerde. Los het meest besproken stuk van het jaar, waarvoor ze de parterre van de Bourla tot zwembad verbouwden, theatermonument Dirk Roofthooft engageerden, Josse De Pauw een libretto lieten schrijven, Liesa Van der Aa en een strijkersensemble inschakelden voor de muziek. FC Bergman houdt van véél.
Ze komen er nog mee weg ook.
Iets wat in niet geringe mate de verdienste van Aerts is. Hij zal het zelf nooit zeggen, dus doe ik het in zijn plaats: Aerts is een van de kernfiguren van FC Bergman. Het is de andere kant van zijn carrière: behalve acteur is hij ook een uitstekend theatermaker.
‘Dat kun je me echt niet laten zeggen. Dat zou je aan de andere vijf moeten vragen.’
‘Ik doe het wel in jouw plaats.’
Ik hoorde dat jullie eerste voorstelling wel behoorlijk controversieel was.
AERTS:De thuiskomst?
Nee, jullie examenvoorstelling in het derde jaar Studio Herman Teirlinck.
AERTS: Ah, dat. Dat was nog geen voorstelling van FC Bergman. Dat was met mijn afstudeerjaar. Bart Hollanders, Matteo Simoni, Rik Verheye en ik. Drie latere Bergmannen, dat wel.
Maar het was wel zwaar over de schreef, inderdaad. We hadden een fictief productiehuis opgericht en audities uitgeschreven voor meisjes tussen 18 tot 25 voor een fictieve cheesy tv-reeks. Een aantal van hen hebben we na de eerste auditieronde weerhouden en gezegd dat ze terug mochten komen voor een tweede ronde voor een livepubliek – zogezegd een soort pilotaflevering om de scenario’s te testen. Wat we niet hadden gezegd, was dat die tweede ronde eigenlijk ons toneelexamen was. Onze jury en ons publiek zat in de zaal. Niemand wist wat er precies aan de hand was, behalve wij.
En dan is het fout beginnen te lopen. We hadden het bedoeld als een kritiek op talentenshows en reality-tv waarin mensen die eigenlijk tegen zichzelf beschermd zouden moeten worden, opgevoerd worden ten behoeve van pijnlijke en gênante tv – programma’s die alleen maar bestaan omdat er een publiek voor is. Dat was ons opzet: wat gebeurt er als je de veilige barrière van het televisiescherm wegneemt? Hoe gaan de kijkers dan reageren? We hadden erop gerekend dat ze zouden opstaan en reageren. Alleen, dat gebeurde niet. Het publiek bleef braaf zitten. We hadden veel te weinig voorbereid, met als resultaat dat, zodra we de meisjes op het podium vertelden dat alles fictief was, het alleen maar heel erg pijnlijk werd.
De spartelende mens, live op het podium.
AERTS: Maar dan veel te letterlijk. De school heeft ons dat terecht heel kwalijk genomen. Die meisjes hebben ons dat terecht heel kwalijk genomen. Het is bij één voorstelling gebleven. We hebben er zelfs nooit punten op gehad. We mochten de voorstelling alleen nog spelen als we de meisjes op voorhand inlichtten over het stuk waarin ze terechtkwamen, maar dat zagen we niet zitten.
Wat was dat? Jeugdige patserigheid?
AERTS: Jeugdige onbezonnenheid, gecombineerd met toneelschoolpretentie. Denken dat je een punt wilt maken, bereid zijn daarvoor over lijken te gaan, maar uiteindelijk niet goed weten wat dat punt dan was. Als ik al iets geleerd heb uit het debacle, is het dat: als je grote statements wilt maken, zorg dan dat je er tenminste iets over te zeggen hebt.
De jeugdige overmoed heeft zich dan weer wel doorgezet in FC Bergman.
AERTS: Bedoel je dan in vorm of in inhoud?
Vorm. De grootsheid van jullie beelden, er zit een zeker lef in.
AERTS: Ik heb het daar lang moeilijk mee gehad, als mensen dat zeiden. Als onze voorstellingen gereduceerd werden tot jeugdige lefgozerij. Nu, ondertussen kan ik wel zien dat het als compliment bedoeld is.
Je kunt er toch niet omheen dat pakweg Van den vos heel veel wilde doen?
AERTS: Maar dat is niet nodig. Je kunt ook fantastische voorstellingen maken met een pupiter en één spot.
Maar jullie maken geen voorstellingen met een pupiter en één spot.
AERTS: Dat is waar. Blijkbaar houden wij ervan om dingen te maken die het publiek overspoelen. Stukken zo groot dat je erin kunt verdwijnen en je nietig voelen. Maar het gaat niet alleen daarom. Het past bij waar onze voorstellingen altijd over gaan. Kleine mensen die verloren lopen, geen controle kunnen krijgen op de wereld rondom hen, maar dat wel krampachtig proberen. De spartelende mens, maar dan iets minder letterlijk.
Nu, ons vertrekpunt is vaak dat beeldende, daar heb je gelijk in. Bij Van den vos zijn we bijvoorbeeld vertrokken van een beeld dat ik eens in een architectuurtentoonstelling had gezien toen ik jong was. Een marmeren vloerpartij, daarachter een ondoordringbaar woud, afgescheiden door een glazen wand. Om de een of andere reden is dat beeld altijd blijven hangen. Het zegt iets knaps over de tembaarheid van de natuur. Toen ik het daar op café over had met de andere Bergmannen, begon iemand over Van den vos Reynaerde. Liesa Van der Aa kwam af met een idee voor een opera. Alles klikte in elkaar. Maar de aanzet was wel dat ene beeld.
Het valt wel op dat je heel erg beeldend denkt.
AERTS: Een kind van mijn tijd, zeker? We leven nu eenmaal in een beeldcultuur. Toen ik jong was, tekende ik ook heel veel. Ik wilde heel lang tekenaar worden. Ik denk gewoon sneller in beelden dan in tekst.
Een goed beeld zegt ook gewoon alles. Een van de knapste filmscènes die ik ooit gezien heb, zat in Salò van Pasolini. Een walgelijke maar geniale film waarin jonge vrouwen door oude mannen aan een leiband vastgehouden worden en stront met spijkers eten tot hun mond begint te bloeden. Maar er zit ook één bepaalde scène in waarin twee mensen vrijen terwijl een publiek aan het kijken is. Een ruim kader van een veel te grote ruimte, waardoor de vloer veel te hard lijkt en de mensen veel te fragiel. In dat ene shot zegt Pasolini zoveel over wat perversiteit is, gewoon met het beeld. Echt ongelooflijk.
Je klinkt wel als een filmregisseur in wording.
AERTS: Nee. Momenteel zie ik dat niet gebeuren. Ik ben opgegroeid met theater – mijn moeder, een gepassioneerd toneelganger, nam me veel mee. Ik ken dat medium goed. De liefde voor film is pas later gekomen: er zijn zoveel aspecten waar ik nooit bij heb stilgestaan. Nee, als maker zie ik me vooral in het theater gedijen.
‘Heb jij de foto’s van Athos al gezien?’ vraagt hij wanneer ik mijn dictafoon afzet.
‘Jazeker. Zien er fantastisch uit. Heel erg Paul Newman. Waarom?’
‘Ze waren leuk om te doen. Maar tegelijk, als ik daar in mijn smoking aan een meer sta met een vrouw in bikini naast me en een glas whisky in mijn hand, kan ik niet anders dan denken over hoe dat in dat boekje zal staan. ‘Een paljas met een zonnebril.”
‘Je bent wel heel zelfbewust, he.’
‘Dat is de context ook. Mensen krijgen dat te zien. Interviews vind ik achteraf ook altijd schaamtelijk. Ik ben niet rad van tong. Ik ben niet spits. Praten over kunstzaken komt ook gewoon snel dweperig en pretentieus over. En dus zit ik dwangmatig alles bij te sturen en te relativeren. Ik snap eigenlijk ook niet eens waarom ik dit interview doe. De dingen die ik wil vertellen, vertel ik al in de voorstellingen van FC Bergman. Doe ik dat dan uit pure ijdelheid?’
‘Stef.’
‘Ja?’
‘Misschien moet je niet zoveel nadenken over de dingen.’
‘Misschien niet, nee.’
‘Vrij zeker van.’
VOLGENDE KEER ROBIN PRONT
DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ
Stef Aerts ‘ALS IK WEET DAT MENSEN GEOBSEDEERD MET HUN FILMS BEZIG ZIJN, KOMT HET WEL GOED. BETER DE MIST IN GAAN MET IEMAND DIE SUPERHARD GELOOFT IN WAT HIJ DOET DAN RISICOLOZE EENHEIDSWORST.’
Stef Aerts ‘IK BEN NIET RAD VAN TONG. PRATEN OVER KUNSTZAKEN KOMT OOK GEWOON SNEL DWEPERIG OVER. EN DUS ZIT IK DWANGMATIG ALLES TE RELATIVEREN. IK SNAP EIGENLIJK OOK NIET WAAROM IK DIT INTERVIEW DOE.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier