‘MELANCHOLIE IS EEN VIES WOORD VOOR EEN DICHTER’

© Athos Burez

Als er iemand straks de dolende zielen voor de poëzie kan winnen, is zij het. Charlotte Van den Broeck is goed op weg om nieuw leven te blazen in de Vlaamse dichtkunst. Op geheel ongedwongen wijze. ‘Het doet er niet toe hoe andere mensen ernaar kijken: in míjn leven is poëzie belangrijk.’

‘Charlotte?’

Ze draait zich om. ‘Ja?’

‘Hola. Ik had je bijna niet herkend met euh…’

‘Wat?’

‘Met die hoe…’

‘Zeg maar, hoor.’

‘In… euh… deze outfit.’

Charlotte Van den Broeck draagt een pluizige pruik waarin donkere orchideeën zijn verwerkt. Haar ogen zijn dik aangezet, met oogschaduw die tot aan haar jukbeenderen loopt, eyeliner in drie kleuren en valse wimpers in rood plastic. Haar mond is smal gestift – té smal, als bij een geisha – in fel rood. En dan zijn er nog haar kleren: een witte doorschijnende rok, met daaronder lange zwarte panty’s, en een zwart korset dat niet eens poogt om haar blauwe brassière te verhullen. Het valt niet te ontkennen: Charlotte Van den Broeck ziet eruit als een hoer.

Dat is dan ook de bedoeling.

We zijn in het kasteel van Gaasbeek, ooit een middeleeuwse waterburcht, thans een nationaal museum dat de bezoekers een indruk poogt te geven van het kasteelleven aan het einde van negentiende eeuw. Het is een van de laatste dagen dat Divine Decadence loopt, een expo waarvoor theatergezelschap Abattoir Fermé op geheel eigen wijze de kamers mocht inrichten. Maar vanavond is het in de eerste plaats het toneel van Het Poëziebordeel, een literair avondconcept, uit New York overgewaaid, waarin jonge dichters en dichteressen zich als fin-de-siècleprostituees verkleden, de honderdvijftig bezoekers één op één in een kamer ontvangen en hun verzen voordragen. Geen erotische kolder, mocht u zich dat afvragen, maar poëzie in een theatrale en lichtjes promiscue setting. Luisteren mag, aankomen niet.

Van den Broeck kreeg de badkamer toegewezen, een van de privévertrekken van de laatste markiezin die hier woonde. De fijne mozaïekvloer is bezaaid met kristallen flesjes, de badkuip is uit marmer gehouwen. Van den Broeck past in het decor. Vanavond is ze Lulu Wedekind, haar alter ego van lichte zeden. Literaire connaisseurs herkennen de referentie aan toneelschrijver Frank Wedekind en zijn bekendste personage Lulu, een burgerlijk meisje dat in de prostitutie belandt. Of ook niet. Schaamte is niet nodig als uw kennis van Duitse toneelschrijvers beperkt is.

In haar rechterhand houdt Van den Broeck een zwarte Moleskine, waarin de tekst staat die ze vanavond brengt. Nieuw werk. Niet dat ze dat geheugensteuntje nodig heeft: sowieso kent ze elk woord dat ze geschreven heeft van buiten.

‘Is dit dan de staat van de Vlaamse dichtkunst?’ vraag ik.

‘Dichters die zich prostitueren voor de aandacht van het publiek?’

‘Zoiets, ja.’

‘Ik denk niet dat je het zo letterlijk moet nemen. Het is vooral plezant.’

Doorgaans is het niet de meest sexy wereld: als de literatuur al onder een stoffig imago lijdt, dan lijkt de poëzie helemaal naar de marge verdwenen. Verbannen naar de doodsprentjes, poëziescheurkalenders en verzamelbundels voor Valentijn. Het fijne: Charlotte Van den Broeck lijkt dat niet aan haar hart te laten komen. In 2015 debuteerde ze op 23-jarige leeftijd met Kameleon, een verfrissend ongedwongen dichtbundel over vrouwelijkheid, naïviteit, jong zijn, opgroeien en de liefde, waarmee ze meteen ook de Herman De Coninckprijs won. Kameleon was een coming-of-ageverhaal, zo u wil, dat de zinnelijkheid van Peter Verhelst combineerde met de schalkse relativering van Remco Campert – niet toevallig de twee namen die haar aan het dichten brachten. Toegankelijk ook, zonder te versimpelen. Als er iemand de dolende zielen voor de poëzie kan winnen, is zij het.

Ondertussen verkent ze met dezelfde kwaliteiten het podium. Voorlezen voelt vaak als een verplicht nummer voor schrijvers. Zelden heb je als toehoorder het gevoel dat je de tekst niet liever zelf aan het lezen zou zijn. Van den Broeck doet het anders. Beter. Ze kent haar gedichten van buiten. Ze weet de juiste toon te vinden. Maar vooral: ze slaagt erin een soort intensiteit te creëren. Het is iets bijzonders, weet iedereen die haar op de jongste Saint Amour de avond zag stelen. Van den Broeck is de beste voordrager van de Vlaamse en Nederlandse letteren. In oktober mag ze, als jongste schrijver ooit, de opening verzorgen van de Frankfurter Buchmesse, de grootste boekenbeurs van de wereld: dat is geen toeval.

Maar eerst is er dus Het Poëziebordeel.

De laatste bezoekers van de avond stappen de badkamer binnen en gaan zitten. Een ouder koppel. Van den Broeck kijkt hen strak in de ogen terwijl ze haar tekst brengt. Haar handen geven de cadans aan van de zinnen die ze uitspreekt. ‘Boven mij hangt je hand / die me niet aanraakt maar me de mogelijkheid geeft om mezelf er tegen op te drukken / de tomeloze mogelijkheid om mezelf op te drukken tegen een hand / die me niet aanraakt maar me de mogelijkheid geeft om.’

Als ze klaar is, valt er een stilte. Even weet niemand goed waar te kijken.

‘Ja, amai. Zulke zware gedachten voor zo’n jong meisje’, zegt de vrouw uiteindelijk, het theatrale karakter van de setting volstrekt negerend. Haar man knikt instemmend. Van den Broeck kan een glimlach niet onderdrukken. ‘Dat hoor ik wel vaker’, zegt ze.

Van den Broeck zoekt haar spullen bij elkaar. Het koppel staat op en gaat de kamer uit. ‘Ik ben niet zeker dat ze het helemaal begrepen hebben’, zeg ik, zodra ze buiten gehoorsafstand zijn.

‘Misschien niet, nee’, zegt Van den Broeck. ‘Maar ik weet niet of dat ertoe doet.’

Het maakt niet uit of mensen je gedicht snappen?

CHARLOTTE VAN DEN BROECK: Niet noodzakelijk. Ik hou er niet van wanneer mensen gedichten beschouwen als iets dat louter begrepen moet worden. Als je naar een abstract schilderij kijkt, gaat het er ook niet om of je snapt wat je ziet. Poëzie is voor mij hetzelfde. Zelfs als je het gedicht niet volledig snapt, kun je een beeld of een gevoel vatten.

Ik probeer op het podium een manier te zoeken die poëzie draaglijk maakt voor een publiek. Ik hou er zelf ook niet van als schrijvers achter een lessenaar staan voor te lezen of – erger nog – als ze zichzelf emotioneren tijdens het lezen. Dan blijf je bij het papier. Het podium heeft een andere vorm nodig.

Je leest ook gewoon graag voor, zo lijkt het.

VAN DEN BROECK: Ja. Misschien doe ik het zelfs liever dan dat ik schrijf. In elk geval: ik denk niet dat ik iets kan schrijven dat ik niet zou willen voordragen. Ik schrijf zelfs hardop: ik moet horen hoe iets klinkt om te weten of het goed zit. Dan valt het beter in elkaar.

Het heeft ermee te maken dat het podium mijn eerste interesse was – eerder dan de literatuur. Voor ik begon te schrijven, was ik vooral met theater bezig. Ik volgde toneelworkshops als kind, aan de universiteit zat ik in het studententheater. Nog altijd, eigenlijk: ik studeer woordkunst aan het conservatorium van Antwerpen, waar podium een belangrijk deel van de opleiding is. Ik ben beginnen te schrijven omdat ik op het podium wilde staan.

Het is wel niet het hipste circuit.

VAN DEN BROECK: En dan? Ik heb de laatste jaren op ongeveer alles ja gezegd: als ik gevraagd werd, kwam ik optreden. Natuurlijk kom je dan soms op plekken waarvan je je achteraf afvraagt wat je er precies deed. Het is vaak kleinschalig, veel poëzieliefhebbers zijn een raar soort fanatiekelingen, maar eigenlijk maakt me dat niet uit. Ik ben 25 en ik kan doen wat ik graag doe: dat is het belangrijkste.

De poëzie is nog niet aan haar laatste adem toe?

VAN DEN BROECK: Ze mag weer inademen. (lacht)

MISSCHIEN LIGT HET AAN HAAR OUTFIT – allicht ligt het aan haar outfit – maar het lijkt haar grootste sterkte: de ongedwongenheid waarmee ze zich in de letteren begeeft. Van den Broeck kent iets van literatuur. Ze is een gediplomeerd taal- en letterkundige Duits en Engels. Je zou haar zelfs van een snobistische boekensmaak kunnen verdenken. Haar favoriete boek is Malina van Ingeborg Bachmann, een cryptische, gefragmenteerde roman die pas steek houdt voor wie iets van de Oostenrijkse geschiedenis en feministische kritiek kent. In het Canvas-programma Winteruur, waarvoor Wim Helsen haar uitnodigde, kwam ze vertellen over Het boek alfa van Ivo Michiels, een stream of consciousness in 98 pagina’s waarvan je je achteraf afvraagt wat je nu precies hebt gelezen. En toch lijkt Van den Broeck niet gebukt te gaan onder de zwaarte van de literatuurgeschiedenis of het gewicht van het schrijverschap.

Ergens lijkt het een generatieding. Van den Broeck debuteerde in hetzelfde jaar als Lize Spit en Frederik Willem Daem, twee schrijvers en leeftijdsgenoten die ook net iets minder gewichtig leken te doen over de letteren en net iets minder vaak het woord ‘oeuvre’ in de mond namen. In Nederland is er Das Mag, het literaire magazine – en de eraan verbonden uitgeverij – dat toont dat literatuur ook gewoon iets fijns kan zijn. Er lijkt een generatie aan te komen van schrijvers die vooral graag schrijven.

VAN DEN BROECK: Grappig dat je dat zegt. Ik aarzel altijd om mezelf schrijver te noemen. Dichter is nog erger. Dat klinkt niet eens als een beroep. Een dichter, dat doet denken aan iemand die op zijn zolderkamer zijn intiemste gevoelens probeert op te schrijven. Als ik op café zeg dat dat is wat ik doe, is de reactie ook altijd dezelfde. ‘Echt?’ ‘Echt.’ ‘Voor geld?’ ‘Voor geld, ja.’ Het klinkt altijd als een stiekeme hobby.

Waarom ben je het dan geworden?

VAN DEN BROECK: Dat weet ik zelf niet zo goed. Ik had even goed op mijn vijfentwintigste een huis kunnen hebben in de Kempen, een lening om af te betalen en een job in het onderwijs. Ik heb nooit dichter willen worden. Het was er gewoon ineens. En nu kan ik me niet meer voorstellen dat ik ooit nog iets anders zou willen doen.

Eigenlijk is poëzie nog altijd iets nieuws voor mij. Ik heb altijd veel gelezen, maar geen gedichten. Zelfs toen ik aan de universiteit ging studeren, was ik daar niet mee bezig.

Wanneer klikte het dan wel?

VAN DEN BROECK: Op mijn negentiende hoorde ik Peter Verhelst op de radio een soort cover van Lamento van Remco Campert brengen. Achteraf ben ik het origineel op het internet gaan opzoeken. Het eerste zoekresultaat was een verschrikkelijk lelijke website van een poëzieliefhebber, met een muntgroene achtergrond – als ik het gedicht herlees, zie ik dat groen nog altijd voor me. Maar wat ik las, deed me iets. Ik begreep ineens iets over ontroering en hoe dat werkte. Ah, dát kan een gedicht doen: dat idee.

Wat is dat dan precies?

VAN DEN BROECK: Ken je het gedicht? Ik geloof dat het eigenlijk voor zijn moeder geschreven is, maar het gaat over alles wat verloren is gegaan. De vergankelijkheid, om een groot woord te gebruiken. Het is een soort poging om dat te benoemen – en daarin te falen. Hij zegt niks en tegelijk alles.

Kunst die je raakt – of dat een gedicht of een nummer of een film is – spiegelt hoe je je voelt of denkt te voelen. En als iets heel goed spiegelt, werkt dat op een of andere manier bevrijdend. Ik denk dat dat is wat ik in Lamento las: er werd een soort melancholie beschreven die ik zelf altijd gevoeld heb.

Grappig dat je het woord ‘melancholie’ gebruikt.

VAN DEN BROECK: Dat is een vies woord voor een dichter, hè. (lacht)

Als ik poëziebingo zou spelen, zou het het eerste woord op mijn formulier zijn.

VAN DEN BROECK: Toen ik net begon met schrijven, heb ik een lijst gemaakt met alle woorden die ik nooit in een gedicht zou steken. Op één stond ‘liefde’, op twee ‘maan’ en op drie ‘melancholie’. Ik zou het moeten nakijken, maar ik denk dat ik tot nu toe geen enkel van die woorden gebruikt heb in een gedicht.

Nu, een cliché is ooit een cliché geworden om een reden. Ik geloof dat melancholie echt iets kan zijn dat een deel van je persoonlijkheid bepaalt. Ontdaan van alle romantische zolderkamerconnotaties, bedoel ik dan. Het is een soort van manier om met het leven om te gaan. Ik zie het als een soort moeite met het moment. Terwijl je iets meemaakt, weet je al dat het in de toekomst voorbij gaat zijn. En in plaats van de dingen te beleven kijk je er al op terug. Ik merk bij mezelf dat ik daar wel moeite mee heb. De eindigheid van het moment. Eindigheid in het algemeen. Je vroeg me daarnet waarom ik een dichter ben geworden. Wel, ik denk dat dat het dichtste in de buurt komt. Dát is voor mij waarom ik poëzie wil schrijven.

Dat is ook wel iets dat in je schrijven doorschemert: veel van je gedichten draaien om herinneringen.

VAN DEN BROECK: Herinneringen zijn iets complex. Het idee dat iets niet meer ís: ik weet niet zo goed wat ik daarmee aan moet. Sowieso kan ik heel goed onthouden. Ik weet van iedereen wanneer ze jarig zijn. Ik kan makkelijk telefoonnummers memoriseren. Ik ken elk woord in Kameleon van buiten.

Ben je ook het soort vrouw dat weet wat ze op haar eerste schooldag droeg?

VAN DEN BROECK: In het eerste leerjaar? Een gele jurk met zonnebloemen en een bijpassende hoed. (lacht) Mijn mama had me die dag aangekleed. Na de eerste speeltijd had ik nog geen vrienden en was ik naar de wc gegaan, waar ik mezelf heb opgesloten. De leerkracht is me uiteindelijk moeten komen zoeken. Bleek dat de deur niet eens op slot was, maar ik ze gewoon niet open kreeg.

Dat bedoel ik dus: waarom herinner ik mij dat? Waarom herinner je je het ene ding wel en het andere niet? Het lijkt wel alsof je hoofd een soort selectie maakt van wat het zich wil herinneren. En die selectie van het verleden bepaalt even hard wie je bent als hoe je naar de toekomst kijkt. Of klink ik nu te esoterisch? Ik heb altijd het gevoel dat ik ridicuul vaag klink als ik het over dat soort dingen heb.

Ik kan volgen.

VAN DEN BROECK: Dan is het goed.

ZE SCHRIKT PLOTS OP en slaat met haar hand tegen haar wang. ‘Zit er een beest op mij?’

‘Ik zie niks. Gestoken?’

‘Nee. Ik schrok gewoon. Zeker dat er geen beest op mij zit?’

‘Zeker.’

De avond is gevallen. We hebben ons verplaatst naar een bankje in de imposante binnentuin van het kasteel. Twee pauwen onderstrepen het idyllische karakter van het plaatje. Blijkt wel dat er één groot nadeel moet zijn geweest aan het bezitten van een waterburcht: slotgrachten trekken muggen aan. Veel muggen. En Van den Broeck is er niet op gekleed.

‘Weet je trouwens waarom muggen zoemen?’ vraagt ze.

‘Geen flauw idee.’

‘Blijkbaar communiceren mannetjes- en vrouwtjesmuggen met de frequentie van hun gezoem. Mannetjes hebben een lage frequentie, vrouwtjes een hoge. Op zich zouden vrouwtjesmuggen je in volstrekte stilte kunnen steken. Maar ze lopen liever het risico om doodgemept te worden dan dat ze niet door een mannetjesmug gehoord kunnen worden. Dat is schoon, toch?’

‘Klinkt als iets dat wel eens in een gedicht van jou zou kunnen belanden.’

Ze lacht. ‘Dat is al gebeurd. Er zitten véél muggen in mijn volgende bundel.’

Komt er een volgende boek?

VAN DEN BROECK: Een dichtbundel, ja. Ik ben net beginnen te schrijven. Na de zomer zou ik het klaar willen hebben. ‘Nachtroer’ is de voorlopige titel.

Is dat geen nachtwinkel in Antwerpen?

VAN DEN BROECK: (lacht) Klopt. Aan de kade. Ik vond het als ik er passeerde altijd een heel rare naam voor een nachtwinkel. Beetje pathetisch ook. Maar om de een of andere reden bleef hij in mijn hoofd hangen. Het is zo’n woord dat een woord lijkt, maar er geen is. En het paste wel bij wat ik in gedachten had.

Waarover gaat het?

VAN DEN BROECK: Ontheemding.

Ontheemding?

VAN DEN BROECK: Meer bepaald affectieve ontheemding. Het is me een beetje overkomen. Vorig jaar is de relatie met mijn eerste lief stukgelopen. We waren acht jaar samen, van mijn vijftiende tot mijn vierentwintigste. Een tijdlang heb ik niet geweten wat ik moest doen en sliep ik bij vrienden en familie op de zetel of in de logeerkamer. Een nomadisch bestaan. Ik denk dat dat in mijn schrijven is doorgeschemerd. De gedichten die ik schreef, gingen er vaak over. Wat is een thuis? Kun je dat construeren? Dat soort dingen. En mijn weetjes over muggen zullen er dus ook in zitten. (lacht)

Wat heb je eigenlijk met biologie?

VAN DEN BROECK: Ik heb iets met de wetenschappen in het algemeen. Ik kijk veel naar natuurdocumentaires. Als ik in een stad op bezoek ben, wil ik altijd de zoo zien. Ik heb ook een wat rare liefde voor encyclopedieën en atlassen. Ken je De atlas van afgelegen eilanden van Judith Schalansky? Vijftig eilanden waar ik nooit ben geweest en ook nooit zal komen is de ondertitel. Het lijkt een normale atlas met kaarten, maar bij elk eiland staat een literair verhaaltje. Prachtig uitgewerkt. Dat is een boek dat ik graag zelf had geschreven.

Eigenlijk is dat ook waarom ik ben beginnen te lezen. Mijn grootmoeder zei dat je van lezen slim werd. Dus las ik alles wat ik kon vinden. Ik was als kind altijd iemand die zich veel vragen stelde. Ik weet nog dat ik een jaar of zeven was en Guido Van den Bossche in Familie stierf. Voor de derde keer, geloof ik – Guido bleef maar sterven. Toen ik in bed lag, bleef dat maar door mijn hoofd malen. Wat gaat er met dat lichaam gebeuren? Is hij dan meteen een skelet? Wat gebeurt er met dat vlees? Ik ben zelfs opgestaan om het aan mijn mama te vragen. Een stom voorbeeld, maar wat ik bedoel is: ik heb altijd een soort drang gehad om dingen te begrijpen. En met die drang kwam een soort machteloosheid omdat ik nooit alles zou kunnen begrijpen. Daarom dat ik ook graag goed in de wetenschappen was geweest. Omdat die tenminste echte antwoorden bieden.

Ergens zit dat dubbele ook in je gedichten. Kameleon lijkt een soort talig onderzoek van een vrouw die zich veel vragen stelt.

VAN DEN BROECK: Dat is misschien wel zo. De verhouding tussen een jong meisje en een moeder, de ontdekking van seksualiteit, wat vrouwelijkheid is: dat waren de dingen waar ik toen veel over nadacht. Maar het is nog meer een poging om die dingen te verwoorden. Ik denk dat iedereen in zijn leven momenten heeft die moeilijk in taal te gieten zijn, maar waarbij je wel een grote drang voelt om ze te verwoorden. De dood en de liefde, om de twee grootste clichés maar meteen te noemen, maar er zijn er veel meer. Dat zijn de momenten voor mij waarop poëzie op haar best is. Dingen in taal vatten die zich niet in taal laten vatten. Ik zou nooit op een podium kunnen zeggen dat ik verdrietig of gelukkig ben. Ik bedoel: ik zou dat wel kunnen, maar ik zou het niet waar vinden. Maar ik zou wel met een gedicht iets kunnen zeggen dat veel dichter bij dat gevoel komt.

Het moet vermoeiend zijn in jouw hoofd.

VAN DEN BROECK: Laat ons zeggen dat ik nog altijd slecht slaap. (lacht)

VOLGENDE WEEK ASTER NZEYIMANA

door Geert Zagers – Foto’s Athos Burez

‘Ik aarzel altijd om mezelf schrijver te noemen. Dichter is nog erger. Als ik op café zeg dat dat is wat ik doe, is de reactie altijd hetzelfde. “Echt?” “Echt.” “Voor geld?” “Voor geld, ja.”‘

Charlotte Van den Broeck’Toen ik een jaar of zeven was, stierf Guido Van den Bossche in Familie. In bed bleef dat maar door mijn hoofd malen. Wat gaat er met dat lichaam gebeuren? Die drang om dingen te begrijpen heb ik altijd gehad.’

Charlotte Van den Broeck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content