LIGHTS. CAMERA. SCIENCE!

Met The Theory of Everything en The Imitation Game – over respectievelijk Stephen Hawking en Alan Turing – komen er vrijwel gelijktijdig twee biopics uit over wetenschappelijke genieen. En je hoeft geen raketgeleerde te zijn om te voorspellen dat beide straks zullen scoren bij de Oscars. De nerd biopic onder de loep gelegd.

Het zijn vruchtbare tijden voor wetenschappers, uitvinders en computergoeroes in de cinema. In blockbusters als Interstellar (Christopher Nolan, 2014) mochten ze de wereld redden met hun kennis van de relativiteitstheorie, met dank aan natuurkundige Kip Thorn, die meeschreef aan het scenario. Apple- oprichter Steve Jobs kreeg zijn biopic en er is ondertussen een tweede op komst. De lof van Charles Darwin, founding father van de evolutieleer, werd gezongen in Creation (Jon Amiel, 2009). En probeer maar eens een superheldenfilm te vinden waarin er géén briljante bolleboos te spotten valt, of het nu gaat om Tony Stark in de Iron Man-franchise of professor Xavier in de X-Men-films.

De volgende weken maken twee échte meesterbreinen uit de recente geschiedenis hun intrede in de bioscoop. In The Imitation Game van de Noor Morten Tyldum speelt Benedict Cumberbatch de Britse wiskundige Alan Turing, die tijdens WO II de Duitse enigmacode kraakte, maar achteraf in de nor belandde als homoseksueel – toen nog een strafbaar feit. Hij onderging ‘vrijwillig’ chemische castratie en pleegde uiteindelijk zelfmoord in 1954. The Theory of Everything van James Marsh is dan weer een biografie van kosmoloog Stephen Hawking (gespeeld door Eddie Redmayne), zijn strijd tegen de spierziekte ALS en zijn relatie met zijn eerste echtgenote Jane (Felicity Jones).

Het is een opvallend toeval dat die twee films zo kort na elkaar uitkomen, en lieden die zich daar graag mee bezighouden, zijn nu al volop aan het gokken welke van de twee de meeste filmprijzen gaat winnen – de Oscar buzz voor beide films is nu al oorverdovend luid. Inhoudelijk is er echter weinig nieuws onder de zon in The Imitation Game en The Theory of Everything, twee films die netjes gehoorzamen aan de onwrikbare wetten van de biopic.

WET 1: WAT EXTRA SENSATIE EN SENTIMENT IS MOOI MEEGENOMEN

Iemand die in een dompig kamertje een wiskundige code zit te ontwarren of een vrijwel onbegrijpelijke thesis zit te schrijven over de structuur van het heelal: het is niet meteen een onderwerp voor een opwindende crowd pleaser. Bijgevolg wordt The Imitation Game gestructureerd als een thriller, met een grotendeels bij de haren gesleurde subplot rond een Russische spion in de rangen van de codekrakers – er was wel degelijk een spion, maar Turing zou die zelfs nooit ontmoet hebben. Bij gebrek aan een oorlog kiest The Theory of Everything dan weer voor sentiment door zich te concentreren op de liefdesgeschiedenis tussen Hawking en zijn vrouw, een relatie die zwaar onder druk komt te staan door Hawkings fysieke aftakeling.

Op die manier gaan biopics van wetenschappers zelden écht over het werkgebied van hun onderwerp: dat wordt meestal als te moeilijk – of minstens: niet filmisch genoeg – beschouwd en bijgevolg gereduceerd tot het absolute minimum, om plaats te ruimen voor relatieproblemen, ongeneeslijke ziektes of psychologische troebelen. Denk maar aan Ron Howards tranentrekker A Beautiful Mind (2001), over wiskundige John Nash, die gebukt ging onder paranoïde waanbeelden. Twee keer raden wat het meeste aandacht kreeg in de film: de wiskunde of de waanbeelden.

WET 2: BIOPICS ZIJN GOED VOOR JE REPUTATIE

En dat zijn ze altijd al geweest. Zo beleefde de wetenschappelijke biografie een eerste hoogtepunt in de jaren dertig en veertig, met op slechts enkele jaren tijd o.a. The Story of Louis Pasteur (William Dieterle, 1936) over de uitvinder van het vaccin tegen hondsdolheid, Dr. Ehrlich’s Magic Bullet (William Dieterle, 1940), over de arts die een geneesmiddel tegen syfilis ontwikkelde, Madame Curie (Mervyn LeRoy, 1943), over de ontdekster van polonium en radium en The Great Moment (Preston Sturges, 1944), over William Morton, de Amerikaanse arts die voor het eerst ether gebruikte als verdovingsmiddel.

Waarom die films juist tóén zo floreerden? Dat had veel te maken met studio Warner Brothers. Warner was in die periode enorm populair door zijn gangsterfilms, en de studiobonzen waren bang alleen daarmee geïdentificeerd te worden. De zoektocht naar meer prestigieuze, zelfs nobele cinema bracht hen algauw bij biopics over belangrijke historische figuren. Toen bleek dat het genre aansloeg bij pers en publiek, kwam er uiteraard snel navolging, ook bij andere studio’s.

Er was ook de politieke instabiliteit van de jaren dertig, met een zware economische crisis en een dreigende oorlog. De wereld werd zienderogen complexer en chaotischer, de toekomst was onzeker. Op zo’n moment fungeerden biopics over succesvolle medici en wetenschappers als comfort food: het waren verhalen van mensen die hun intellect gebruikten om de wereld weer een stukje ordelijker en inzichtelijker te maken. Met elke ziekte die werd genezen, elke technologische vooruitgang die werd geboekt, werd de wereld wat veiliger, wat minder chaotisch.

Sindsdien is dat nauwelijks veranderd: biopics worden doorgaans geassocieerd met comfortabele middle brow-cinema, die vooral bekeken wordt door de (blanke) middenklasse en regelmatig in de prijzen valt. Bekijk het even ruimer dan enkel de biopics over wetenschappers en je struikelt haast over de Oscarwinnaars: Gandhi (Richard Attenborough, 1982), Amadeus (Milos Forman, 1984), Schindler’s List (Steven Spielberg, 1993) en ga zo maar door. Geen wonder ook: als een persoon belangrijk genoeg is om een film over te maken, groeit al snel de perceptie dat die film op zich ook ‘belangrijk’ is.

The Imitation Game en The Theory of Everything passen perfect in dat plaatje: het zijn ‘serieuze’ films over een ernstig onderwerp. Ze mikken op een publiek van dertigplussers en zijn heilzaam voor de geloofwaardigheid van zowel filmmakers als acteurs.

WET 2BIS: MAAR ZE MOETEN WEL GOED ZIJN

Wil je dus respect krijgen in de filmwereld, maak dan een biopic, maar zorg er wel voor dat die op zijn minst op iets lijkt. De resem flops die de laatste jaren passeerden, suggereren dat het publiek ook niet álles slikt dat als een ‘belangrijk’ waargebeurd verhaal wordt gepresenteerd. En gelukkig maar. Films als Jobs (Joshua Michael Stern, 2013), The Fifth Estate (Bill Condon, 2013 – over WikiLeaks-brein Julian Assange, ook al gespeeld door Benedict Cumberbatch), Diana (Oliver Hirschbiegel, 2013) en Grace of Monaco (Olivier Dahan, 2014) zonken allemaal als bakstenen, waardoor The Imitation Game en The Theory of Everything plots de films zijn geworden die het genre uit het slop moeten halen.

WET 3: TOON MIJ WELKE BIOPIC JE HEBT GEMAAKT EN IK ZAL JE ZEGGEN WIE JE BENT

In de jaren veertig was het best een opvallend sociaal-politiek statementom films te maken over Marie Curie of Dr. Ehrlich. Madame Curie was wat dat betreft een gemiste kans: de film had een vooruitstrevende kijk kunnen zijn op een vrouw die uitblinkt op een terrein dat destijds voorbehouden was voor mannen, maar van zodra Pierre Curie sterft in het verhaal, maakt de film een tijdsprong van vijf jaar, waarna Marie enkel nog getoond wordt wanneer ze de Nobelprijs voor scheikunde in ontvangst neemt. Haar prestaties zonder haar man worden voor het gemak overgeslagen. Wat natuurlijk wel iets zegt over de mentaliteit van de filmmakers. Dr. Ehrlich’s Magic Bullet bevestigt wel de reputatie van Warner Brothers als de meest progressieve filmstudio van die tijd, door een geslachtsziekte als syfilis bespreekbaar te maken in een grote Hollywoodproductie.

Biopics zeggen dus vaak evenveel over de tijd waarin ze gemaakt zijn als over de tijd waarin ze zich afspelen. In 2004 maakte Bill Condon met Kinsey een film over de beruchte onderzoeker die in de jaren vijftig het seksuele gedrag van de gemiddelde Amerikaan in kaart bracht. Tot grote ontzetting van de goegemeente kwam hij tot de conclusie dat masturbatie en voorhuwelijkse seks eerder regel dan uitzondering waren, en dat homoseksualiteit veel te courant was om af te doen als een psychologische afwijking. De film kwam uit in het conservatieve Amerika van George W. Bush, dat op dat moment volop worstelde met het homohuwelijken op bepaalde vlakken nog altijd even conservatief en hypocriet was als in Kinseys tijd. En zo werd Condons film, ondanks een setting die vijftig jaar in het verleden lag, een reflectie van en een reactie op zijn eigen tijd.

The Imitation Game is wat dat betreft een complex geval: hier en daar wordt hijgeprezen als een ‘moedige’ film omdat hij de homoseksualiteit van Alan Turing niet uit de weg gaat. Dat het thema wordt aangepakt met alle uitbundige dramatiek waar een mens Oscars voor wint, is mooi meegenomen. Voor anderen wordt er dan weer niet expliciet genoeg ingespeeld op het thema – het duurt tot halfweg de film voordat er écht iets met het onderwerp wordt gedaan.

WET 3BIS: MAAR ALS HET EROP AANKOMT, KUN JE JEZELF BETER INDEKKEN

The Theory of Everything speelt grotendeels op veilig. Hij waagt zich, zij het zeer voorzichtig, op het gladde ijs van wetenschap versus religie: Hawking is een atheïst die in zekere zin God overbodig wil maken met zijn onderzoek. Jane, zijn echtgenote, gelooft echter wél. Regisseur James Marsh benadert het thema met een nadrukkelijk respect voor religie omdat hij niemand voor het hoofd wil stoten. Geen wonder dat de film de heilige toorn van christelijk rechts wist te vermijden.

Tact, zo blijkt, is ook een kunst, en dan nog wel een die irritant vaak aanwezig is in biopics -bijvoorbeeld de ergerlijke manier waarop Phillida Lloyd met The Iron Lady (2011) een politiek neutrale film over Margaret Thatcher probeerde te maken, of Clint Eastwoods poging om in J. Edgar (2011) te argumenteren dat J. Edgar Hoover ook maar een gekwelde ziel was. Je kunt best oncontroversiële films maken over controversiële mensen. De vraag is alleen: waarom maak je dan een film over hen?

Al bij al is het gemakkelijk om biopics af te schilderen als risicoloze Oscar bait, maar op hun best hebben die films wel degelijk iets te vertellen – niet alleen over hun onderwerpen, maar vooral over de wereld waarin ze worden gemaakt en de mensen die ze maken. De enige vraag die nu nog overblijft, is wie die Oscar wint: Cumberbatch of Redmayne. Volgens onze berekeningen wordt het Cumberbatch.

THE IMITATION GAME

Vanaf 14/1 in de bioscoop.

THE THEORY OF EVERYTHING

Vanaf 21/1 in de bioscoop.

DOOR DENNIS VAN DESSEL

THE IMITATION GAME EN THE THEORY OF EVERYTHING ZIJN DE FILMS DIE HET GENRE UIT HET SLOP MOETEN HALEN

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content