Bertrand Tavernier, met Jacques Gamblin, Denis Podalydès, Marie Gillain, Charlotte Kady.

In de openingsscène van Laissez-passer, dat speelt in bezet Parijs anno 1942, zie je de protagonist druk in de weer met zijn maîtresse in een rendez-voushotelletje. Vervolgens wordt zijn romantische mijmering onder de blote sterrenhemel onderbroken door een bombardement van de Engelsen, moet hij in de kindercrèche de baby’s in veiligheid brengen door hun bedjes weg te duwen van de ramen die aan scherven worden geslagen.

Het is de hele film in een notendop: hoe in de oorlog te overleven, hoe in het Frankrijk van Pétain en de nazi’s te vermijden een smeerlap te zijn zonder daarom noodzakelijk een held te moeten zijn. En vooral ook: hoe, ondanks alles, het leven doorgaat.

Wat de nieuwste film van Bertrand Tavernier uniek maakt, vergeleken met soortgelijke kronieken over de bezetting, is het gekozen milieu: het filmwereldje. De handeling van Taverniers minutieuze reconstructie speelt hoofdzakelijk in een claustrofobisch Parijs, duidelijk een decor en een saluut van Tavernier aan de esthetiek van de studiofilms van toen.

Het scenario is losjes gebaseerd op het wedervaren van twee Franse filmlieden, de assistent-regisseur (later zelf cineast) Jean Devaivre en de beroemde scenarist Jean Aurenche (vaste medewerker van Claude-Autant Lara). Terwijl Aurenche niets met de vijand wil te maken hebben, accepteert Devaivre een baan bij de Duitse productiemaatschappij Continental, waar sinds 1940 de Franse films vervaardigd worden. Niet dat Devaivre meeheult met de bezetter: hij waagt zich in het hol van de leeuw om beter zijn klandestiene activiteiten te kunnen verhullen.

De assistent rent en fietst voortdurend heen en weer van actrices naar prostituées, van de studio naar de sabotage, van de stad naar het platteland. Zonder dat hij zelf goed beseft wat hem overkomt, tuimelt hij een reeks romaneske avonturen, met zelfs een nachtelijke escapade naar Engeland en een dubbele burleske ondervraging, eerst door de RAF, dan door de Gestapo. Af en toe kruist de assistent het pad van de toen al gevierde scenarist, die een vrij saai figuur slaat vergeleken met de rokkenjagende weerstander. Dramatisch loopt de dubbele verhaallijn vaak mank in deze rijkelijk gedetailleerde film die zich soms in zijn vele terzijdes dreigt te verslikken.

Laissez-passer zit volgestouwd met wrange observaties over de vindingrijkheid van mensen om er ondanks de ellendige situatie het beste van te maken. Tavernier ontsnapt ook hier niet aan zijn grote zwakte als cineast: een neiging tot het demonstratieve, het nadrukkelijk overbrengen van boodschappen en ideeën. Het is echter allemaal zo genereus gebracht, dat je de talrijke onvolkomenheden graag door de vingers ziet. Bovendien brengt Tavernier, met behulp van smakelijke anekdotes, kleurrijke mots d’esprit, een retrodefilé van bekende filmfiguren en het nostalgisch naspelen van beroemde scènes, een inmiddels vergeten periode uit de Franse cinema trillend tot leven.

P.D.,

‘Mon coeur est français, mais mon cul est international.’ Zo beet de Franse ster Arletty van zich af toen bij de bevrijding haar vaderlandsliefde in twijfel werd getrokken, omdat ze zich tijdens de bezetting in de armen had gegooid van een aantal hooggeplaatste moffen. Ondanks deze pikante boutade blijft de collaboratie van het nationale filmbedrijf tijdens de Duitse bezetting een heet hangijzer voor de Franse cinema.

Dat moet Bertrand Tavernier nu weer aan de lijve ondervinden met Laissez-passer, een film die in de Franse media aanleiding geeft tot virulente polemieken.

Je kunt je inderdaad vragen stellen bij Taverniers lofzang op de beperkte vrijheid van de nationale cinema in een periode van censuur, schaarste en verdoken propaganda. Zo betreurt de Cahiers du Cinéma dat er heel veel actief (Devaivre) en passief (Aurenche) verzet wordt getoond, maar op de keper beschouwd erg weinig collaboratie. En de meest betwiste activiteiten van het Franse filmwereldje (zoals het treinreisje van de Franse vedetten naar Berlijn) komen al helemaal niet aan bod.

Ook rijst de vraag of de bezetting wel het gewenste kader is voor een viering en herwaardering van de artisanale kwaliteiten van de Franse cinéma de papa? Taverniers grote kennis van de vergeten of miskende episodes uit de Franse filmgeschiedenis is bekend: hij is tenslotte de encyclopedische cinefiel die Jean Aurenche rehabiliteerde (als symbool van de qualité française werd de tandem Aurenche/Bost door de nouvelle vague verguisd) en Jean Devaivre van de vergetelheid redde door zijn films door de Franse cinematheek te laten restaureren en vertonen.

Het is echter niet de regisseur Jean Devaivre die hier zo uitgebreid in de bloemetjes is gezet, maar wel de regie-assistent die in het hiërarchische wereldje van de studiofilm een onmisbare rol krijgt toebedeeld en volgens de legende zelfs het werk van zijn meester kan evenaren (zie de scène waarin Devaivre zelf een beroemd moment uit Maurice Tourneurs La Main du diable in beeld zet).

Ook deze verheerlijking van het assistentschap (en bijgevolg ook van het Franse corporatisme waar de nouvelle vague korte metten mee maakte) schoot sommigen in het verkeerde keelgat.

Wat de grootste controverse rond de film des te schrijnender maakt: die heeft niets met het oorlogsverleden te maken, maar met een bitter dispuut tussen de filmmaker en de enige van zijn twee protagonisten die nog in leven is. Jean Devaivre, inmiddels een negentiger, sleept Tavernier nu voor de rechter omdat hij geen vermelding (en salaris) krijgt als scenarist, maar louter als inspiratiebron wordt opgevoerd.

P.D.,

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content