KROOST

‘Ik zou hier kunnen blijven staan. Ik zou er niet mee inzitten. Sebiet passeert er een kever of een mier.’ Zelden is de diepe pijn van een voortijdig afscheid zo scherp in beeld gebracht als door Niels Albert die met zijn hoofd in de armen op een dranghekken leunt. De vreugde was uit zijn stem geslagen. Zijn ogen stonden dof. Hij hing daar op dat dranghekken in het niemandsland van zijn verdriet. Mensen liepen voorbij, klopten hem op de rug, trokken hem mee op de foto. Maar het was duidelijk dat deze mens er geen zin meer in had. Even daarvoor had hij met de blik op oneindig gezegd dat hij eigenlijk maar zin had in één ding: ‘Binnengaan in Bonheiden.’ Hij verlangde naar de duidelijkheid, het isolement en de rust van een psychiatrisch ziekenhuis. ‘Elke dag hoop ik dat het zo snel mogelijk avond wordt’, had hij ook nog gepreveld. Van achter de zijlijn waar hij zich als reportagemaker ophield, had Eric Goens hem met een trilling van bezorgdheid in de stem toegesproken. Dat hij een depressie had. Dat hij zich moest laten behandelen. Niels had de schouders opgehaald, het hoofd laten hangen en gezegd: ‘Zwijgt jong.’

Vanaf het openingsbeeld zat deze eerste aflevering van de nieuwe reeks van Kroost er boenk op. Albert strekte zich uit op een met plastic overtrokken matras in een kleine kamer achter in het leegstaande meubelcomplex dat hij had gekocht. ‘Het is de laatste’, zei hij. Het was een benauwend beeld. Alsof een man zich vrijwillig terugtrekt in een gevangeniscel. ‘Levenslang heb ik gekregen’, zei hij. Bedoeld als grap, maar de glimlach die op zijn gezicht stond, was toch vooral bedoeld om mensen die naar gevoelens zouden peilen op een afstand te houden.

Later nam Goens hem mee naar de Albertduin, de berg zand waar hij zijn grootste triomf beleefde, een banale duin op de grens van een kustcamping. Voor de eerste keer sinds hij gehoord had dat een hartafwijking een onverwacht punt achter zijn carrière zette, ploeterde hij omhoog in het mulle zand. Hij liep weg van de camera, tot op het uiterste punt, klemde de handen in de nek en zei: ‘Zwijgt jong.’

Maar kijk, het leven leek gewoon verder te bollen. Van topveldrijder vervelde Albert schijnbaar moeiteloos tot ploegleider, van man zonder agenda veranderde hij in uitbater van een fietsenwinkel. In één rechte lijn. Zonder om te kijken. ‘Dat doet hij niet’, zuchtte zijn vrouw Chantal terwijl ze op een rijdende stelling stukken vals plafond naar beneden trok. Het was niet alleen de verbeten pijn van een man die hier in beeld werd gebracht, maar ook een huwelijk dat uit zijn hengsels was gelicht. Zij wilde erover praten, hij zocht de afstand op. Terwijl zij in het donker de stroken isolatie naar beneden trok, zat hij in Spanje in de wagen en volgde hij met de volumeknop open zijn renners op training.

‘Het leven gaat zo snel voorbij / Dat geldt voor jou maar ook voor mij. Geniet van het leven / Het duurt toch maar even.’ Albert zong het luidkeels mee. De volgende dag zou het aan hem zijn. Hij zou voor het eerst sinds het telefoontje van de ploegarts die vroeg ‘Bende gij thuis?’ op een fiets kruipen. Hij leek ernaar uit te kijken. Er stond verwachting en vreugde op zijn gezicht. Maar die dag regende het als zot. Emotieloos staarde hij naar het water dat over de hotelramen stroomde, en toch was een stortbui zelden zo emotioneel geladen. Zelden ook zweefde er zo veel onuitgesproken gevoel over het scherm. Er werden geen violen bovengehaald, geen ronkende commentaren. Hier zat een man die naar een tijdelijk vergald leven keek. Het was ijzersterke televisie. Zonder meer.

**** , elke donderdag, 21.00, VIER

DOOR TINE HENS

‘IK HEB LEVENSLANG GEKREGEN’, ZEI NIELS ALBERT. BEDOELD ALS GRAP, MAAR TOCH VOORAL OM WIE NAAR GEVOELENS ZOU PEILEN OP AFSTAND TE HOUDEN.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content