KLEINE HELDEN

Een man wandelt een kerk binnen. Zijn stappen weergalmen vol zelfvertrouwen tussen de zuilen. Hij knielt neer en steekt een kaars aan. Het binnenvallende licht flikkert op het metaal van de revolver die om zijn middel hangt. ‘Ik was twaalf’, klinkt de voice-over. ‘Ik speelde voetbal en werd bedreigd door huurmoordenaars.’ De man staat recht en legt een hand op zijn wapen. Hij heeft een verbond gesloten. Semeí Verdia is een boer die nooit zonder wapen op zijn land staat. ‘Het is de enige manier om de criminelen uit het dorp te houden.’

Het openingsbeeld van Kleine helden is ijzersterk. Semeí is een goedlachse man met een missie. Hij wil veiligheid voor zijn dorp. Maar dan lijkt de ploeg achter Rudi Vranckx zich te herinneren dat ze hier met een format van en voor Rudi Vranckx bezig zijn en dat het wel degelijk de bedoeling is ook Rudi voldoende zendtijd te geven.

Na de generiek valt de hele adembenemende sfeer die is opgebouwd weg. Rudi neemt het over, het is Rudi die met Semeí op het veld staat, het is Rudi die met de bewapende mannen op patrouille gaat, het is niet langer Semeí die vertelt, maar Rudi die vraagt. Alsof men bang is dat zonder Rudi deze kleine helden niet uit hun woorden zullen raken.

Het is een onderschatting van de held in deze mensen. Hun verhalen spelen zich af in de marge van het nieuws en de actualiteit, maar ze zijn bloedstollend reëel. Naast Verdia is er Norma Romero: zij en een paar vriendinnen smijten als Las Patronas’ voedselzakken naar migranten die aan de voorbijrazende treinen bengelen. ‘Een illegaal te eten geven is een misdrijf’, zegt Norma. ‘Ik wil niet wennen aan iets wat niet zou mogen zijn.’ Heldendom schuilt vaak in kleine daden, in het niet aanvaarden van wat algemeen geldend is of in het negeren van de onverschilligheid. ‘Het is te makkelijk om onverschillig te zijn’, meent Norma.

Of neem Julia Alonso Carbajal. Op haar vrije dagen wroet ze in de heuvels rond Copacabana met een aantal vrijwilligers in illegale graven, in de hoop – of wanhoop – dat ze ooit botten van haar eigen verdwenen zoon blootlegt. Ze herkent de graven aan de geur. ‘Hier is niets’, hoor je haar zeggen met de neus in de lucht. ‘Het ruikt niet.’ Ook zij heeft het over onverschilligheid. Wie wegkijkt, zegt ze, is deel van de corruptie. En, voegt ze eraan toe, kort maar moedig leven is beter dan geknield te leven. Dat dat in Mexico geen loze woorden van een bevlogen idealiste zijn, bewijst het feit dat de ploeg met de houwelen die haar op de tocht in de bergen zou vergezellen, niet komt opdagen. ‘Ze zijn met de dood bedreigd.’

Kleine helden, zo noemen Rudi en zijn ploeg deze mensen die overal ter wereld hun nek uitsteken. ‘Menselijke helden’ ware een betere titel geweest, omdat niets menselijks hen vreemd is. ‘Dat zijn valse migranten’, snuift Norma wanneer ze een paar bedelaars passeren. ‘Ze doen zich voor als migranten om aan eten te raken.’ Norma drukt haar zak met popcorn tegen haar borst en toont met dat ene gebaar aan hoe een disfunctionele overheid de allerarmsten tot elkaars concurrenten maakt. ‘Daar, is dat een migrant?’ Vranckx wijst naar een man die zonder schoenen tegen een lantaarnpaal leunt. Het gezicht van Norma klaart op. ‘Dat is er een.’ Hem helpt ze graag verder. In elke held schuilt toch ook gewoon een mens.

***, Canvas, elke dinsdag, 21.05

DOOR TINE HENS

HET OPENINGSBEELD VAN KLEINE HELDEN IS IJZERSTERK, MAAR DAN LIJKT DE PLOEG ACHTER RUDI VRANCKX ZICH TE HERINNEREN DAT ZE HIER MET EEN FORMAT VAN EN VOOR RUDI VRANCKX BEZIG ZIJN.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content