De vrees dat de souvenirs van Cannesbaas Gilles Jacob een diplomatieke operatie vol vrijblijvende mijmeringen zouden zijn, blijkt gelukkig ongegrond. Jacob neemt geen blad voor de mond in La vie passera comme un rêve, het boek dat hem evenveel vijanden als vrienden zal opleveren.
Jacob, toch bekend als de discretie in persoon, schrijft in La vie passera comme un rêve vrijuit over de geheimen van Cannes – lees: de selectieprocedures, de ruzies met de Amerikanen die garanties willen voor ze een film insturen, het getouwtrek met de Russen die hem propagandafilms opdringen terwijl hij dissidente stemmen wil, de intriges achter de schermen, de controverse rond de Gouden Palm en de grillen van sterren tijdens wat hij ‘de jaarlijkse Kermis der IJdelheid’ noemt.
Drieëntwintig jaar was Jacob de délégué général vanLe Festival International du Film, tot hij in 2001 président werd. Die betrekkingen mogen wel de natte droom van elke filmliefhebber lijken, zijn herinneringen lezen als een opeenvolging van onaangekondigde en op het nippertje verholpen catastrofes.
Zo liep er bij de inwijding van het nieuwe festivalpaleis in 1983 zo veel mis – met onderbroken of op schandelijke wijze geprojecteerde voorstellingen en veel van de te smalle festival-trappen donderende sterren – dat de raad van bestuur overwoog om het festival stil te leggen in plaats van nog langer de risee van de wereld te zijn.
Daarnaast was er de heisa met koppige jury’s. Voorzitter Roman Polanski wist in 1991 bijvoorbeeld geen enkele film te smaken tot op de valreep Barton Fink werd vertoond, en jurylid Vangelis vroeg toen zelfs of ze verplicht waren de Gouden Palm uit te reiken. En al in 1979 had Françoise Sagan geweigerd haar dure telefoonrekening in de Carlton te betalen omdat haar favoriet Der Blechtrommel de Gouden Palm met Apocalypse Now moest delen .
Zelfs Jacobs shining hour, het 50e verjaardagsdiner in 1997 met de grootste verzameling topregisseurs ooit onder een dak, werd overschaduwd. De Nieuw-Zeelandse Jane Campion weigerde wegens de Franse kernproeven op Mururoa immers om naast Jacques Chirac te zitten – terwijl Jacob hemel en aarde had bewogen om toch een keertje een président de la République naar het filmfestival te lokken.
Om nog maar te zwijgen over de interne intriges en de politieke druk: Jacob wijdt aparte hoofdstukken aan de complotten om hem te onttronen en de woede van cultuurminister Jack Lang omdat diens persoonlijke gasten hun uitnodigingen voor het openingsgala niet tijdig ontvingen.
Hoeveel films Jacob tijdens zijn prospecties overal ter wereld ook moet bekijken, de meeste energie stopt hij kennelijk in het tegemoetkomen aan de buitensporige eisen van zijn sterren en sterregisseurs. Van sommige superego’s verwacht je niet anders, maar ook cinefiele goden als Martin Scorsese en Clint Eastwood lieten zich niet onbetuigd in keiharde onderhandelingen over hotelsuites, villa’s, privéjets, accommodatie voor familie en entourage voor ze het prestigieuze voorzitterschap van de jury aanvaardden. ‘Marty houdt niet van de hotels op de Croisette’, liet zijn agent weten. Het werd dan maar hotel du Cap, nochtans veel te ver en voor minstens 2000 euro per nacht ook veel te duur – en Scorsese ging er dan nog voor de prinselijke suite.
Jacob onderging het allemaal manmoedig, geen offer lijkt hem te groot om een klinkende naam naar de Croisette te halen. Van iemand die op de rode loper van het Palais du Festival alle filmgroten der aarde ontvangt, verwacht je het niet meteen, maar Jacob blijft een echte star fucker.
Apetrots meldt hij dat hij van Clint een gehandtekende poster van Bird kreeg. Of hoe hij het haast bestierf toen hij Woody voor de eerste keer ontmoette, smolt als een midinette toen hij tegen Isabelle Adjani mocht aanschurken en gniffelde als een kwajongen toen hij Sharon Stone een medaille van ‘ Officier des Arts et des Lettres‘ op de genereuze boezem mocht spelden. Door de lompe Gérard Depardieu liet hij zich dan weer de huid vol schelden.
Zijn nogal kinderachtige sterrenver-ering staat in schril contrast met de passages waarin Jacob het over zijn door de oorlog getekende jeugd heeft, toen hij als Jood ondergedoken leefde in een plattelandsseminarie. La vie passera comme un rêve is niet chronologisch opgebouwd, maar verweeft voortdurend Jacobs met een proustiaans parfum overgoten jeugdherinneringen met zijn perikelen als festivaldirecteur.
Zijn gevoeligheid en generositeit bij de overpeinzingen over zijn jonge jaren steken fel af tegen zijn nauwelijks verholen afrekeningen met echte of vermeende concurrenten, zoals Pierre-Henri Deleau, de baas van het na mei 68 opgerichte tegenfestival La Quinzaine des Réalisateurs, die hij ‘ un caractère de cochon‘ toedicht.
Echt gul voor zijn voorgangers en opvolger is hij trouwens ook niet. Als Robert Favre Le Bret en Maurice Bessy, de twee mannen die Cannes op de kaart gezet hebben, al geciteerd worden, is het om hun bijdragen te minimaliseren of hun groot vermogen tot intrigeren uit de doeken te doen. Vooral Cannesopperhoofd Favre Le Bret moet het ontgelden, omdat hij toen de jury zijn favoriete actrice Sophia Loren geen prijs gunde voor Una giornata particolare zijn eigen slotceremonie saboteerde. En Thierry Frémaux, die sinds Jacobs voorzitterschap het festival programmeert, schittert door afwezigheid. Alsof het festival van Cannes niet alleen bij Jacob begint, maar er ook mee eindigt.
La vie passera comme un rêve
Gilles Jacob
Robert Laffont, 385 blz., euro23,65
Door Patrick Duynslaegher
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier