Vanaf deze week mag een tekenaar van eigen bodem Focus Knack van een vaste strip voorzien: Gentenaar Pieter De Poortere, wiens geesteskind ‘Boerke’ al de Franse krant ‘Le Monde’ én de Tsjechische televisie haalde. Een portret. Plus: VIJF andere homegrown striptalenten.

Pieter De Poortere

‘Hij overtreft zijn landgenoot Kamagurka bijkans in kurkdroge humor.’ Zo klonk het vijf jaar geleden in het Nederlandse Den Bosch, waar Pieter De Poortere voor het eerste album van Boerke al meteen een Stripschap-penning opgespeld kreeg. Onze noorderburen hadden niet alleen lof voor de gitzwarte humor van de toen 25-jarige tekenaar, ook zijn ‘minimalisme’ en zijn ‘doeltreffende lijnvoering’ vielen in de smaak. En dat was in eigen land niet anders, want hier werd Boerke met Nijntje, The Simpsons én de tekeningen van de Franse grootmeester Lewis Trondheim vergeleken. Politiek correct was De Poorteres geesteskind allerminst. Al in zijn eerste album slaagde hij erin vijf keer zelfmoord te plegen, zichzelf met hormonen in te spuiten, naar de hoeren te gaan en een zwarte medemens uit te leveren aan de Ku-Klux-Klan.

Polyvalente loser

Boerke is eind jaren 90 ontstaan, toen ik nog aan het Sint-Lucas studeerde’, vertelt Pieter De Poortere, 30 intussen. ‘Ik groeide op in Beke bij Zomergem, het centrum van de vleesindustrie. Daar hoorde ik een verhaal over een boer die een vrouw had besteld in het Verre Oosten, en zo kwam van het een het ander. Eerder was ik ook al naar tentoonstellingen van Vlaamse plattelandsschilders geweest. Permeke, Gustave van de Woestijne en de andere Latemse schilders. Hun verweerde boerenkoppen spraken enorm tot mijn verbeelding, en het contrast tussen hun onschuld en de rest van de wereld. Dat heb ik gretig uitgebuit voor Boerke, zeker toen hij zijn erf verliet en de wijde wereld introk.’

Na drie albums is Boerke uitgegroeid tot een bijzonder polyvalente loser, die de wreedste tegenslagen te verduren krijgt. Hij is nu eens een Bijbelpersonage, dan weer een zelfmoordterrorist, en heeft zelfs een vrouwelijke tegenhanger, Hoerke. Als ‘Dickie’ (Engels voor ‘lulletje’) werd hij intussen ook geëxporteerd naar Groot-Brittannië, de VS en een klein dozijn andere landen. En drie jaar geleden sierde hij zelfs een zomer lang de literaire bijlage van de Franse krant Le Monde, en mocht hij op voorspraak van Boerke-fan Lewis Trondheim in de prestigieuze Franse stripbladen Ferraille Illustré en Fluide Glacial. ‘Ik had nooit durven hopen dat ik in België aan de bak zou komen, laat staan in het buitenland’, glundert de Poortere. ‘Een paar dagen geleden had ik zelfs de Tsjechische televisie op bezoek. Ze maakten een toeristische special over België en daar wilden ze Boerke in gebruiken. Niét als nationale mascotte, nee. Enfin, dat hoop ik toch.’ (lacht)

Trutkapje

Boerke is bedrieglijk eenvoudig’, benadrukt De Poortere, die aan het Sint-Lucas in Gent les kreeg van illustrator Ever Meulen. ‘Het is een enorme uitdaging om met zo weinig middelen zoveel te vertellen. Boerke heeft maar twee emoties. Hij kan lachen en zielig kijken. Daar moet ik het mee doen. Maar ik heb wel al mijn ervaring nodig om mijn tekeningen zo simpel te houden. Minder tekenen is meer werk.’

Behalve drie albums van Boerke maakte De Poortere de voorbije jaren ook een strip over een verliefde Eskimo ( Joe De Eskimo), een striptheaterstuk over migranten ( KaK) en een bundel gags, De zichtbare man, met sarcastische verhaaltjes over onder meer Superboer, Oerman Jan en Roodkapje. (‘Er was eens een meisje dat altijd een rood kapje droeg. Daarom noemde iedereen haar ‘Trut’.’).

‘Ik zou graag eens een lieflijke strip maken, maar dat lukt niet’, lacht De Poortere. ‘Het mondt altijd uit in iets zwartgalligs, iets tragisch of iets gemeens.’ Voor Focus Knack laat hij Boerke vanaf deze week los in entertainmentland. Be afraid, Paris Hilton en Jan Verheyen. Be very afraid. www.boerke.be

Conz

Behalve de blonde reus met de homerische bulderlach uit De Slimste Mens Ter Wereld is Constantijn Van Cauwenberge ook de auteur van Toen ik nog de baas van de wereld was en Ringo en Martha, de eerste twee delen van zijn trilogie De tweede kus. ‘Ik zat al te tekenen nog voor ik kon spreken of stappen’, zegt de 30-jarige Leuvenaar. ‘Mijn enige jongensdroom was striptekenaar worden, en daar ben ik altijd maniakaal mee bezig geweest.’ Conz schreef zich als een van de eersten in voor de nieuwe studierichting beeldverhaal aan het Sint-Lukas in Brussel. ‘We waren met zes, maar de meesten haakten al snel af. Je moet een beetje krankzinnig zijn om in Vlaanderen strips te willen maken. Er valt nauwelijks van te leven.’ Maar dankzij een day job in een doe-het-zelfzaak en een werkbeurs van het Fonds der Letteren slaagde Conz waar vele anderen faalden. Hij ontpopte zich tot een van de grootste beloften van het striptijdschrift Ink., en is na drie uitstekende albums stilaan een household name.

Conz – ‘als ze bij het basketballen ‘Con-stan-tijn’ moesten roepen, was ik de bal allang weer kwijt’ – kreeg de debuutprijs van Strip Turnhout voor Toen ik nog de baas van de wereld was. Vorig jaar maakte hij als stadstekenaar De Slag om Turnhout, en nog dit jaar moet het laatste deel van De Tweede Kus verschijnen, Hanne. ‘Daarna wordt het de hoogste tijd voor mijn Grote Meesterwerk’, lacht Conz. ‘Mijn eerste.’ Luide bulderlach. ‘Van vele.’ www.conz.tk

Olivier Schrauwen

Olivier Schrauwen (29) maakte zijn eerste strip al op zijn negende. ‘Het verhaal en de figuurtjes kostten me geen enkele moeite’, herinnert de naar Gent uitgeweken Bruggeling zich. ‘Vreemd genoeg was de grootste uitdaging: de kotjes trekken.’

Als puber ruilde Schrauwen zijn schetsboek heel even voor een gitaar – ‘ik dacht dat het me meer sexappeal zou geven’ – en droomde hij stiekem van een carrière als regisseur. Maar na zes ‘ellendige jaren’ op het katholieke jongenscollege dat ook Philip Dewinter en Jean-Pierre Van Rossem voortbracht, besloot hij toch maar de jongensdroom van zijn vader waar te maken: animatiefilm en beeldverhaal studeren.

Na zijn opleiding tekende Schrauwen voor de stripbladen Ink., Parcifal en Robbedoes. Een enkele keer maakte hij om den brode animaties voor VT4 en VTM, maar drie jaar lang werkte hij voornamelijk aan My Boy, een verzameling kortverhalen in de stijl van Winsor ‘ Little Nemo‘ McCay. ‘Het meest vernieuwende Vlaamse debuut van het laatste decennium’, jubelde onze huisrecensent. ‘Het werk van een eigenzinnig wonderkind.’ Dat vonden ze blijkbaar ook op het stripfestival van Angoulême, waar de Oscars van de strip worden uitgereikt en My Boy voor de prestigieuze albumprijzen werd genomineerd.

Het Engelstalige My Boy verscheen al in een Franse vertaling ( Mon Fiston) en er is belangstelling van Poolse, Duitse en Scandinavische uitgevers. Schrauwen werkt momenteel aan zijn eerste animatiefilm, The Mole Whisperer. Na de zomer verkast hij naar de nieuwe hippe kunststad Berlijn, om daar van zijn potlood te gaan leven. www.bries.be

Judith Vanistendael

‘Ik wil strips maken die ertoe doen, over het leven zoals het écht is’, vertelt Judith Vanistendael, 32 en moeder van twee. Tot voor kort was haar enige claim to fame haar vader, schrijver Geert Van Istendael, van wie ze in 1995 het boek Vlaamse Sprookjes illustreerde. Maar met De maagd en de neger trad ze begin dit jaar voorgoed uit diens schaduw. ‘Een sensatie’, noemden kenners haar semi-autobiografische debuutstrip nog voor hij goed en wel in de winkel lag. En dat werd het ook. Ze mocht hem gaan voorstellen in De Laatste Show, kreeg paginagrote interviews en jubelrecensies in alle kranten, en trok de aandacht van grote uitgevers uit tal van buitenlanden.

Het curriculum van Judith Vanistendael oogt behoorlijk grillig. Op haar achttiende trok ze naar Berlijn, om er aan de Hochschule der Künste te studeren, een prestigieuze kunstacademie. Maar daar kon ze zich niet vinden in de conceptuele kunst die men haar wilde doen maken, en ze keerde terug naar België om kunstgeschiedenis te studeren. ‘Na mijn studies werkte ik een tijdlang voor een voedselvereniging, en voor Isabelle Durant van Ecolo. Maar ik vond nergens mijn draai, tot ik op aanraden van mijn man een opleiding beeldverhaal volgde, en professioneel begon te tekenen.’

In De maagd en de neger doet Vanistendael het relaas van haar relatie met Abou, een politiek vluchteling uit Togo. Ze baseerde zich op een kortverhaal dat haar vader over hun relatie schreef in zijn bundel Veldwerk in Vlaanderen, en plant nog een tweede deel, waarin ze de relatie bekijkt vanuit haar eigen perspectief. Mogelijk komt er ook een derde deel.

www.judithvanistendael.be

Brecht Evens

Brecht Evens is pas 21 en moet nog naar zijn laatste jaar illustratie, maar heeft niettemin al twee strips op zijn kerfstok. De publicatie van zijn debuut, Boodschap uit de ruimte, won hij twee jaar geleden bij de Vlaamse Onafhankelijke Stripgilde. ‘Ik had gewoon geluk. Ik nam deel aan een wedstrijd waarvoor er maar zeven kandidaten waren.’ Maar nauwelijks een jaar later had hij al een tweede strip klaar, Vincent, die via de geijkte weg de winkelrekken bereikte. ‘Brecht Evens gaat potten breken’, orakelde de vakpers. ‘Hij kan nu al concurreren met de Vlaamse Groten.’ Dat vond blijkbaar ook het Vlaams Fonds der Letteren, dat de Limburger intussen al een werkbeurs had gegeven.

Evens maakte zijn eerste strip nog voor hij kon lezen: ‘De dolkomische reeks Bob het spook‘. Op zijn elfde tekende hij een satirische versie van de Odyssee, met Bodysseus als hoofdrolspeler. En vanaf zijn zeventiende begon hij op het internet te publiceren, onder meer bij onlinestripcollectief Pulp Deluxe. ‘Ik was een beetje een vreemde jongen’, lacht hij. ‘Zeker in de lagere school denk ik dat sommige klasgenootjes een beetje bang van me waren.’

Door zijn opleiding moest Brecht Evens zijn eerste twee strips tijdens de vakantie tekenen. ‘Maar Sint-Lucas is wel dé remedie tegen mijn ego’, zegt hij. ‘Toen ik er aan- kwam, dacht ik: ‘Ik ben het beste wat jullie hier ooit is overkomen.’ Van dat idee hebben ze me snel afgeholpen.’ http://users.skynet.be/brechtevens

Simon Spruyt

Mannekestekenaars‘, noemden ze de studenten van de richting Beeldverhaal op Sint-Lukas. Ze keken daar wel wat op ons neer.’ Maar daar heeft Simon Spruyt (29) zich nooit wat van aangetrokken. ‘Liever een mannekestekenaar dan een zelfingenomen stuk artiest. Ik gruw van pretentie in de kunst.’

Simon Spruyt maakte zijn eerste strip toen hij zeven was. ‘Iets met eenden en een teletijdmachine, een idee van mijn broer.’ Ook hij droomde er als kind al van striptekenaar te worden, maar hij moest van zijn ouders eerst ‘iets serieus’ studeren. Dus haalde hij een diploma Germaanse Talen, om daarna aan aan het Sint-Lukas Beeldverhaal te gaan studeren. ‘In mijn laatste jaar kreeg ik plots telefoon van Fritz Van den Heuvel. Of ik samen met hem een strip wou maken?’ Spruyt hapte toe, en samen begonnen ze aan de reeks De Bamburgers, over de Koninklijke familie van het imaginaire koninkrijk Nordanië. Het eerste album, De Nationale Feestdag, kreeg in Nederland een Stripschap-penning en werd in eigen land meteen genomineerd voor de Vlaamse Cultuurprijzen. Ook het zopas verschenen tweede deel, Koning Leo, oogstte niets dan lof.

‘Momenteel kan ik nog niet van mijn strips leven, nee’, vertelt Spruyt. ‘Maar dankzij een beurs van het Fonds der Letteren moet ik nu niet meer als nachtreceptionist in een hotel werken om te kunnen tekenen.’

Eind deze maand brengt de Leuvenaar het eerste deel uit van een nieuwe reeks, De Furox. ‘Alle grote thema’s van het leven komen daarin aan bod’, lacht hij. ‘Nazivampiers, U-boten, en zelfs een Weens worstje.’ www.simonspruyt.be

Door Wouter Van Driessche

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content