Jazzdance of acid jazz: Grondlegger was Gilles Peterson, een vooraanstaande Londense DJ die het label Talkin’ Loud runt. …
Jazzdance of acid jazz: Grondlegger was Gilles Peterson, een vooraanstaande Londense DJ die het label Talkin’ Loud runt. Bij acid jazz werden rare grooves, samples uit zeldzame jazzplaten, gelinkt aan hiphopbeats. Op papier misschien een goed idee, alleen verzandden de meeste acts in klef en steriel gedoe. Gitarist Ronny Jordan, The James Taylor Quartet, Galliano, Incognito, Corduroy en Brand New Heavies wrikten zich los uit de Britse underground, maar de boeiendste jazzdance kwam van buiten Engeland: het Amerikaanse Guru’s Jazzmatazz en het Antwerpse Wizards Of Ooze, dat al snel de wetten van het genre met de voeten trad en zo eigenzinnig werd dat het zijn platen niet aan de straatstenen verkocht kreeg. De grootste verdienste van jazzdance is wellicht dat het de plantjes water gaf die uitgroeiden tot triphop en nu jazz.
Juju: Palm wine-muziek uit het Yorubadeel van Nigeria. I.K. Dairo openbaarde het hypnotiserende genre aan de wereld. King Sunny Adé ontwikkelde zijn eigen Synchro System-stijl, waarbij hij zijn typische gitaarspel confronteerde met een steel gitaar en een vibrafoon en elementen uit afro-beat en dub integreerde. Vanaf de jaren zestig leverde Adé een felle concurrentiestrijd met Chief Ebenezer Obey, die met zijn sobere sound veeleer bij blues aansloot.
Jungle: Voor sommige DJ’s uit de rave-scène, zoals Fabio en Grooverider, kon het niet hard genoeg gaan. Op een dag begonnen ze hiphopbeats te versnellen. Onder dat hypernerveuze ritme zetten ze diepe baslijnen. Het kind werd jungle genoemd, wegens de gelijkenissen met de oerritmes. Al snel werden reggae-MC’s als General Levy gevraagd om op de singles hun raggamuffin’-kunsten te etaleren. Dankzij de vakkundigheid van producers à la LTJ Bukem werd de ritmiek na verloop van tijd nog drukker en complexer. In ’94 volgde een doorstroming naar de gevestigde popwereld, toen David Bowie, U2 en Everything But The Girl zich op hun platen aan jungle- en drum ‘n’ bass-ritmes waagden.
Krautrock: Eind jaren zestig was Berlijn het centrum van kosmische synthesizermuziek. Tangerine Dream en Klaus Schulze weefden symfonische klanktapijten. In de eerste helft van de jaren zeventig gingen de Duitsers met hun elektronische knowhow de experimentele toer op. De met argusogen toekijkende rest van de wereld doopte de stroming onbegrijpend krautrock. Met veel zin voor humor nam Faust vervolgens doodleuk het nummer Krautrock op. Samen met Can, Neu en vooral Kraftwerk produceerde Faust psychedelische en futuristische tracks, waarin repetitieve drummachines de maat aangaven. De groepen presenteerden zich gezichtsloos, wat het mysterie naar de buitenwereld toe uiteraard nog vergrootte. Kraftwerk stelde zelfs: We are the robots. Het nieuwe geluid maakte indruk en drukte zijn stempel op de tweede hiphopgolf. Waar luisterde iedereen in Detroit naar toen in die stad techno werd gebaard? Jawel, naar Krautrock. Of: hoe blanke Duitsers onrechtstreeks de hedendaagse zwarte muziek hebben gemodelleerd.
Latin: Telkens de wolken boven de aarde té donker dreigen te worden, zal een latinrevival meer dan welkom zijn. Merengue, salsa, son, zouk, cumbia, mambo, calypso, cha cha cha, rumba en samba blijven immers de feestmuziekjes bij uitstek. Ziedaar de verklaring voor de vele comebacks van Santana, dé pleitbezorger van de latinrock. Ricky Martin en Marc Anthony scoorden pophits op latijnse en Caribische ritmes. Anthony was trouwens al te horen op de eerste singles van het New Yorkse houseproducersduo Masters At Work, dat ook samenwerkte met latin-jazzgrootheden Tito Puente en Eddie Palmieri en met het zijproject Nuyorican Soul trots verwees naar hun Puertoricaanse afkomst. Ook in Frankrijk groeven jonge latino’s naar hun wortels: Manu Chao (die een decennium geleden met Mano Negra al patchanka-rock maakte, knipogend naar de Afro-Cubaanse stijl die de Puertoricaanse Johnny Pacheco pleegde), P-18 (latin-dance) en Sergent Garcia (een geurig potje van salsa en raggamuffin’).
Lo-fi: In ’94 geïntroduceerde term (voluit low fidelity, als tegenpool van de sonische kwaliteitsstandaard high fidelity), die misschien denigrerend overkwam, maar dikwijls net heel veel pretenties inhield. Al willen we niet twijfelen aan de nobele bedoelingen van bepaalde doe-het-zelvers die met weinig middelen en in hun ogen eerlijke oude apparatuur zo rauw mogelijk wilden opnemen, meestal werd lo-fi door rockgroepen gebruikt als schaamlapje voor onkunde en slordigheid. Nog erger werd het toen bands die al tien jaar hun pad aan het plaveien waren, deden alsof ze nog altijd niet behoorlijk gitaar konden spelen, laat staan hun instrument stemmen. Is de lo-fibeweging dan totaal te verwaarlozen? Nee, deftige songschrijvers als Pavement, Lou Barlow (met Sebadoh en Folk Implosion) en Guided By Voices mochten er wezen. Uitvloeisels zijn de slowcore of emocore van groepen als Low en Sophia, die trage, stille en stijf van de tristesse staande rock maken.
Mbalax: De persoonlijke en moderne manier waarop Youssou N’Dour traditionele Senegalese ritmes, met centraal de springerige talking drums, interpreteert. N’Dour vindt gelijkgestemde zielen in Baaba Maal en Cheikh Lô en wijst op zijn platen ook op de natuurlijke connectie met hiphop. De charismatische zanger, die in eigen land aanzien wordt als een god, ontfermt zich overigens over de bloeiende lokale rapsien van Dakar (sla er de compilatie Da Hop op na).
Meidengroepen: Het recept is simpel, maar efficiënt: een producer heeft een rist hitgevoelige songs in de lade en zoekt een aantal lieve gezichten met een goeie stem om ze te vertolken. Phil Spector (zie: beat) beheerste het spel magistraal in de jaren zestig, de era waarin de beste meidengroepen de kop opstaken: The Shirelles, The Ronettes, The Shangri-Las, The Marvelettes, The Crystals en uiteraard The Supremes met Diana Ross. Ook in de jaren tachtig was er een hausse, met het verrassend duurzame Bananarama en een opmerkelijk grote vertegenwoordiging in Nederland: Maywood, Pussycat, Dolly Dots, Luv’ en Baccara. Na een leemte in de vroege jaren negentig kregen we een geëmancipeerde versie: de girl power promotende Spice Girls en All Saints. Al bleek ook hun houdbaarheidsperiode veeleer beperkt. De meeste meisjesacts zijn dan ook uitgedokterd door marketeers, mensen die je niet meteen van langetermijndenken kan verdenken.
Mellotron: Prehistorische, primitieve synthesizer uit de jaren zestig. Met een druk op een knop kan je fragmenten uit vooropgenomen tapes afspelen. Het geluid is te horen in de intro van Strawberry Fields Forever van The Beatles. Om het sprookjesachtig karakter nog altijd geliefd door iemand als Mark Linkous van Sparklehorse. Iet of wat vergelijkbaar met de mellotron is de optigan, een orgel waarop je jukeboxgewijs stukken uit instrumentale platen kan programmeren. Tom Waits en De Kift vonden het instrument op een rommelmarkt en maakten op hun platen optimaal gebruik van de krakende en roestige klanken die het produceert.
Merengue: De tegenhanger uit de Dominicaanse Republiek van de Cubaanse stijlen salsa en son, met een identieke opbouw: eerst een melodisch deel, gevolgd door een uitloop met de klemtoon op de ritmiek. Geliefkoosde percussie-instrumenten zijn de guira (een rasp) en de tambora (een trommel met twee vellen). Het tweekwartsritme van de merengue is evenwel eenvoudiger en minder Afrikaans dan de Cubaanse broertjes. Het was Juan Luis Guerra die de rest van de wereld in de jaren tachtig warm maakte voor de merengue, dankzij een verfijnde productie en een stedelijke sound.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier