Het had helemaal anders kunnen lopen. Zeven bekende medemensen vertellen over het carrièrepad dat zich aanvankelijk voor hen uitstrekte. Tot het podium, het scherm of de tekentafel daar anders over besliste. Deze week: vaderlands monument Will Tura.

‘Muziek moet in mijn genen gezeten hebben: op mijn vijfde vond ik thuis een mondharmonica, en ik bleek die meteen te kunnen bespelen. De muziek heeft me sindsdien niet meer losgelaten.’Dat muzikale zat er in langs mijn moeders kant: zij was in haar jeugd een heel getalenteerde zangeres, maar haar vader wilde niet dat ze vanuit West-Vlaanderen in Brussel zang ging studeren, en vond dat ze op de boerderij in Steenkerke moest meewerken.

‘Mijn vader interesseerde zich niet zo voor muziek, maar hij was wel een enorme filmliefhebber en acteerde zelf in het plaatselijke amateurtoneel. Ze noemden hem Humphrey Bogart, en inderdaad: hij had een beetje dezelfde look, hetzelfde postuur en de uitstraling van the strong man.

‘Mijn vader nam me als jongetje vaak mee naar de cinema, en die wereld trok me ook wel aan: ik was een grote fan van acteurs als Burt Lancaster en James Dean, maar ik was toch vooral bezeten van de muziek. Toen ik van Jacques Klüger de kans kreeg om platen op te nemen, wilde ik die dan ook met beide handen grijpen. Ook al zag mijn pa me liever acteur worden: ?Dat zingen is allemaal wel goed, maar waarom word je geen acteur?” “Jamaar, pa, in Vlaanderen acteur worden…” Veel mogelijkheden als acteur had je hier toen niet, en ik zag dat toch niet zo zitten.

‘Eén keer is het toch bijna gelukt: rond 1960 – ik was toen al volop aan het zingen – kreeg ik de vraag om een hoofdrol te spelen in de verfilming van De lange nacht van Marnix Gijsen. De film, een Belgisch-Franse coproductie, zou geregisseerd worden door de Antwerpse dramaturg John Sleghers, en het was de bedoeling dat het een James Dean-achtige prent zou worden.

‘Mijn vader was uiteraard zeer blij toen ik in die film mocht meespelen, voor mij was het een geweldige ervaring: ik begon te repeteren met Sleghers, kreeg een spraakcoach om mijn West-Vlaams accent weg te schaven, moest tien dagen in Antwerpen blijven voor de opnames… Tot ik op een bepaalde dag iemand op de set ‘S’il n’y a pas d’argent, je ne travaille plus!’ hoorde zeggen. Ik kende genoeg Frans om te begrijpen dat er iets niet in de haak was. En inderdaad: midden in de opnames ging de productie failliet…

‘Helaas zijn de enige souvenirs die ik nog van die film heb een twintigtal foto’s, de opgenomen scènes heb ik nooit gezien. Ik heb alles geprobeerd om ze te pakken te krijgen, maar het is me niet gelukt: ze zijn blijkbaar spoorloos verdwenen.

‘Om eerlijk te zijn: ik had die rol enorm graag gespeeld, al weet ik niet of ik als acteur voldoende talent had. Het antwoord op die vraag zal ik nooit kennen, want het is het laatste filmaanbod dat ik ooit gekregen heb.

‘Maar net als bij mijn vader is films kijken nog altijd mijn grootste bron van ontspanning. En dan uiteraard het liefst in de cinema, op het grote witte doek.

‘Weet je, ik herinner me nog een scène met mijn vader na de allereerste Tura in Symfonie: ik had net met een symfonisch orkest gespeeld, voor een vol Vorst-Nationaal, en vroeg aan mijn vader wat hij ervan vond: ?Ik ben echt content, Tuur”, zei hij. ?Het was heel goed… Maar ik had toch nog liever de première van je film meegemaakt!” (lacht) De muziekdroom van mijn moeder heb ik kunnen waarmaken, de filmdroom van mijn vader helaas niet.’

VOLGENDE WEEK RINUS VAN DE VELDE

DOOR GEERT OP DE BEECK – FOTO KAAT PYPE

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content