Hij heeft dan wel maar zeventig boeken gelezen- inclusief Sjakie en de chocoladefabriek – Frederik Willem Daem heeft wel iets te vertellen. Dit najaar verschijnt zijn kortverhalenbundel Zelfs de vogels vallen bij De Bezige Bij. De letteren zullen er een intrigerende debutant bij hebben. ‘Ik leen mijn authenticiteit van het internet.’
‘Ontvang je alle pers op deze manier?’
Frederik Willem Daem is de deur komen opendoen in een beige gehaakte polo, een paar oude Adidassen met gaten ter hoogte van beide dikke tenen en een vaalwitte Ajax-short van Umbro. Umbro sponsort Ajax al niet meer sinds het seizoen 1999-2000.
‘Het is mijn huis. Het is warm. En al mijn andere shorts zitten in de was. Is er iets mis mee?’
‘Neen, hoor. Gewoon. Niet wat ik verwacht had.’
‘Wat had je dan verwacht?’
Het zal iets met die ‘Frederik Willem’ te maken hebben. Een dubbele voornaam: het schept een beeld. Zeker bij een schrijver. Schrijvers met dubbele voornamen horen een colbert en nette lederen schoenen te dragen. Ze nemen je mee naar hun schrijverskamer, waar een oude schrijfmachine op de kast staat. Voornamelijk als attribuut, maar soms ook om een brief te tikken naar een oudere schrijver met eveneens een dubbele voornaam. Er staat een schrijversstoel met stoffen bekleding, waarin ze plaatsnemen voor het interview. De kans dat het woord ‘oeuvre’ in het daaropvolgende uur valt, is vijfenzeventig procent. ‘Hugo Claus’: negentig procent. Dát is wat je je bij de naam Frederik Willem Daem inbeeldt.
Umbro-shorts van minstens vijftien jaar oud lijken daar niet meteen in te passen.
Eens we boven aan de trappen zijn, ergens op een tweede verdiep in de Antwerpse Seefhoek, blijkt Daem niet dat soort schrijver te zijn. Er staat geen tikmachine in zijn appartement. Zelfs geen schrijversstoel met stoffen bekleding. Wel: een skateboard in de living, waar, aan de gebruikssporen te zien, al eens mee geboardslidet is. Tegen de muur hangt een genummerde editie van Ed Templeton waarop een man met zwarte huidskleur een voorovergebogen blanke vrouw kunstig penetreert. Daarnaast een print van schilder Yoshitomo Nara – een Japans peutermeisje staart met grote ogen in het niets. Ook aanwezig: een bal van RSC Anderlecht met handtekeningen van alle spelers en een witte bouw-het-zelfdinosaurus. Het is het soort plek waar Vice Magazine zich eerder thuisvoelt dan Dietsche Warande en Belfort. Enkel het boekenrek verraadt een literaire voorliefde. Marcel van Erwin Mortier staat er naast Fantoompijn van Arnon Grunberg, Levels of Life van Julian Barnes en Story van Robert McKee, goeroe van de scenariowereld. Boven op een stapel ligt De nietsnut van Frans Kellendonk.
‘De helft van die boeken is van mijn vriendin’, roept hij vanuit de keuken. Hij is koffie aan het zetten en ziet me door de deuropening langs de boekenkaften gaan. ‘Als ze iets goeds leest, legt ze het op de stapel klaar. Af en toe pak ik dan het bovenste boek.’
Hij stapt de kamer binnen met een cafetière en twee tassen.
‘Geen grote lezer?’
‘Te laat begonnen. Ik heb in mijn hele leven maximaal zeventig boeken gelezen, denk ik.’
‘Oké.’
‘En dan tel ik ook Sjakie en de chocoladefabriek mee.’
‘Was jij geen schrijver?’
‘Een schrijver wel, ja. Maar een minder goede lezer dan ik zou willen zijn. Ik heb nog veel schade in te halen.’
Het legt iets uit over zijn debuut, de kortverhalenbundel Zelfs de vogels vallen. In september verschijnt het bij De Bezige Bij Amsterdam, in afwachting had hij de drukproef al doorgestuurd in pdf. Meestal moeten jonge schrijvers hun voorbeelden nog van zich afgooien. Hun helden zitten nog iets te nadrukkelijk in hun eerste schrijfsels. In Daems debuut ligt dat net iets anders. Hij schrijft eerder filmische dan literaire verhalen. Af en toe doet zijn stijl vaagweg denken aan Claus of Grunberg, duidelijkere referenties zijn er niet.
‘Wie zei je?’
‘Hugo Claus en Arnon Grunberg? Dat zijn bekende schrijvers.’
‘Dude, ik ben geen analfabeet, he. Ik had je gewoon niet verstaan.’
Sowieso is Zelfs de vogels vallen een verrassend debuut. De helft ervan bestaat uit nadrukkelijk Amerikaanse verhalen over stuntpiloten met levenstwijfels, tv-predikanten in een relatiecrisis en autoachtervolgingen, geïnspireerd door YouTube-filmpjes en de popcultuur. De andere helft zijn net heel persoonlijke vertelsels waarin zijn overleden grootmoeder, zijn vriendin en hijzelf figureren en zijn schrijfstijl opvallend Vlaams wordt. Meer dan als een coherente bundeling verhalen, leest het als een staalkaart van wat hij te bieden heeft. En Daem kan zijn zinnen aan elkaar schrijven, zoveel is duidelijk.
Hij neemt de koffie en de tassen mee naar de binnenkoer, die de living scheidt van zijn werkruimte, en zet ze op het terrastafeltje in de zon. Door de open vensters van zijn atelier zie ik een pingpongtafel en een stapel dozen van Oogst staan, het mooie kunstenmagazine dat hij samen met journaliste Jozefien Van Beek uit de grond stampte. Boven de lavabo, net onder het haakje waar normaal de spiegel hangt om je gezicht te bekijken, prijkt een groot portret van Vladimir Poetin. Gevoel voor humor: nóg iets wat je niet zou verwachten van een schrijver met een dubbele voornaam.
FREDERIK WILLEM DAEM: Ik begin stilaan het gevoel te krijgen dat ik niet helemaal aan je verwachtingen voldoe. (lacht)
Ik heb je nog niet in een pantalon gezien, maar voorlopig denk ik dat je op een literaire receptie uit de toon zou vallen.
DAEM: Grappig dat je dat zegt. Ik was laatst op de borrel van De Bezige Bij in Amsterdam. In lange broek, voor alle duidelijkheid. Maar je hebt wel een punt. Ik herken wel een goed boek, maar ik ben niet belezen, ik heb geen diploma filosofie en ik kan niet meepraten over de evolutie van het oeuvre van James Joyce. In driekwart van de gesprekken voel ik me die ene gast in het gezelschap die Lost niet gezien heeft en geen flauw idee heeft waarom de rest het over een ijsbeer heeft.
Ding is: ik heb nooit gekozen om tot die wereld te behoren. Ik ben er ingerold. En dat heeft ook zijn voordelen. Al die verwachtingen die jonge schrijvers hebben van dat beroep, heel dat beeld en dat gewicht van de literaire geschiedenis, die heb ik dus niet. ‘Wow, ongelooflijk dat we met Jan Cremer hebben gepraat’, zei een andere schrijver tegen mij op die receptie. ‘Ah, was dat die Jan van daarnet?’ Ergens is het rustgevend, dat ik het gezicht van A.F.Th. van der Heijden niet ken en pas achteraf ontdek dat de man met de wandelstok Remco Campert is. De enige schrijver die ik herkende, was Jan Mulder. Ook een Anderlechtman, vandaar.
Het is opmerkelijk, net omdat de meeste schrijvers zich nadrukkelijk tot die literaire wereld willen verhouden.
DAEM: Het verbaast me ook altijd dat jonge schrijvers naar Amsterdam verhuizen om in het hart van de literatuur te gaan wonen. Of in interviews zeggen dat ze enkel vrouwelijke Franse schrijvers lezen, omdat dat de wereld is waarbinnen ze een referentie willen zijn. Ik snap dat niet. Ik schrijf gewoon graag.
Alleen: als je graag schrijft, hangt daar blijkbaar een heleboel ernst aan vast. De Bezige Bij zegt dat ze niet in titels doen, maar in oeuvres. Ik geloof het graag, maar putain, dat is zo zwaarwichtig. Het lijkt alsof je moet schrijven voor de eeuwigheid. Voor de nalatenschap. Ik ben een grote liefhebber van Claus, het is een van de grootste schrijvers die we gehad hebben, maar wie leest hem nog? Literatoren en literatuurliefhebbers. Wat is dat dan, een nalatenschap in zo’n kleine wereld? Ik schrijf omdat ik niets anders wil. En niet om een oeuvre bij elkaar te pennen dat je in het beste geval een borstbeeld in een middelgrote Vlaamse stad oplevert.
Vroeger vond ik dat lastig, nu schaam ik me daar niet meer voor. Een van de boeken die me ertoe heeft aangezet om te schrijven, was Less Than Zero, het debuut van Bret Easton Ellis. Op de achterflap stond dat het ‘de slechtste roman sinds de uitvinding van de boekdrukkunst’ was. Het is ook geen goed boek, maar je merkt wel dat hij een eigen stem heeft en dat het representatief was voor de wereld waarin hij zich bevond. Toen ik dat las, dacht ik: het is oké om niet op voorhand te weten waarmee je bezig bent. Eens die druk van me afviel, werd ik een stuk rustiger.
Even tussendoor. ‘Claus’ én ‘oeuvre’: check.
DAEM: Het zal dan toch die dubbele voornaam zijn. (lacht)
Hoe ben je eigenlijk schrijver geworden?
DAEM: Zoals ik zei: ik ben er ingerold. Eerst was het mijn droom regisseur te worden. Op mijn zestiende had ik Goodfellas gezien en beslist dat ik films wilde maken. Toen ik ging studeren aan Sint-Lukas, draaide het anders uit. Ik kon een scenario schrijven, maar zodra ik het moest visualiseren, werd het bagger. Ik had geen visie op fotografie en découpage: mijn talent eindigde waar het verhaal stopte. Na het tweede jaar hoorde ik dat je aan het Rits ook scenarioschrijven kon studeren en ben ik overgeschakeld. Maar ook dat deed het na verloop van tijd niet meer voor mij. In mijn laatste jaar had ik geen zin meer om nog maar eens een hermetisch scenario te schrijven dat door drie mensen gelezen zou worden. Als eindwerk heb ik dan een boek geschreven: een heel typisch autobiografisch coming of age-verhaal over je weg zoeken in het leven en de liefde. Daar heb ik slechte punten voor gekregen, maar ik was wel afgestudeerd.
‘Ah, gevonden.’
Na enig aandringen is hij in zijn boekenkast het eindwerk gaan zoeken. De nooit gepubliceerde roman – ook een schoon schrijverscliché, nochtans. Hij komt naar buiten met een dun, rood boekje in zijn hand. ‘Wild vlees’, staat er op de cover.
‘Mag ik eens zien?’
Met enige terughoudendheid overhandigt hij me het boekje. Hij blijft dicht in de buurt staan. Ik sla het open op een willekeurige bladzijde en lees hardop de eerste zin waar mijn oog op valt. ‘Heeft er iemand vloeibare xtc bij?’
Hij grist het meteen uit mijn handen. ‘Miljaar. Dát is dus waarom niemand het ooit te lezen krijgt.’
Iets té autobiografisch?
DAEM: Sowieso. Ik heb in mijn leven een paar stomme dingen uitgestoken. Live fast, die young, je kent het wel. Dat drugsgedoe hoorde daarbij. Ik wilde alle drugs één keer in mijn leven geprobeerd hebben. Alles behalve heroïne.
Klinkt heftig.
DAEM: Ik was geen losgeslagen pillenslikker of zo. Het is nooit een probleem geweest. Ik was te intelligent – en te bang – om me daarin te verliezen. Het was een experiment. Meer nieuwsgierigheid dan zelfdestructie. Maar laten we het er niet te uitgebreid over hebben: dat leven ligt achter me. In het jaar dat ik afstudeerde, heb ik mijn vriendin – ondertussen mijn verloofde – leren kennen en doofde mijn interesse in die wereld helemaal uit. Het heeft mij ongetwijfeld gevormd, maar verder zie ik niet in waarom ik dat hele verleden nog eens zou oprakelen.
Als ik me niet vergis, had ik het dus over hoe ik schrijver ben geworden. (lacht) Wel, na dat eindwerk ben ik voorzichtig opnieuw beginnen te schrijven. Kortverhalen, deze keer, omdat dat iets meer behapbaar leek. Het eerste dat ik schreef was As Seen on TV, een verhaal over een stuntmotorcrosser – het zit ook in de bundel. Daarmee is de bal aan het rollen gegaan. Ik had het opgestuurd naar deBuren, die me op residentie naar Parijs lieten gaan. Daar heb ik mensen van Das Magazin, een Nederlands literair tijdschrift, ontmoet. Die hebben het verhaal gepubliceerd en naar een aantal uitgeverijen gestuurd. En nu, twee jaar later, debuteer ik bij De Bezige Bij.
Er zit een vreemde hang naar excessen in Zelfs de vogels vallen. Je hebt iets met buitengewone figuren. Behalve stuntmannen duiken er ook astronauten en tv-predikanten in je kortverhalen op: niet meteen de leefwereld van een 26-jarige Belg.
DAEM: Excessen interesseren me. Shock value. Herinner je je die vrije val van Felix Baumgartner nog? Dat was de aanleiding voor As Seen on TV. Ik zat die live-uitzending te volgen op YouTube, en toen vroeg ik me af waarom ik eigenlijk aan het kijken was. Om te weten of hij het haalde? Om te kijken hoe hij opbrandde in de stratosfeer? Het had ook iets triviaals. Ik bedoel: wat is het punt om als eerste mens door de geluidsbarrière te gaan? Om een of andere reden wilde ik daar iets over schrijven. Niet over hem specifiek, maar over die cultuur van Red Bull-helden.
Oorspronkelijk was het ook de bedoeling dat het boek daarover zou gaan: de mensen naar wie nu opgekeken wordt. Die verafgoding omdat ze het gemaakt hebben. Alsof dat op een of andere manier in verhouding staat tot geluk. Tijdens het schrijven is dat wat verloren gegaan, omdat ik merkte dat ik ook verhalen wilde vertellen die dichter bij mijn leven stonden. Maar als Zelfs de vogels vallen één ding pretendeert te vertellen, is het nog altijd dat: dat we een verkeerd beeld hebben van geluk. Status is de nieuwe zingeving. Nu religie is weggevallen, is geen nobody zijn het summum van ons leven.
Het doet denken aan het discours van psychiater Dirk De Wachter.
DAEM: Dat zou wel eens kunnen.
Als ik me niet vergis is dat je toekomstige schoonvader.
DAEM: Dat klopt. Het is de pa van Jozefien, mijn lief.
Zijn naam kwam bij me op in dat verhaal over de tv-predikant. ‘In een tijd waarin alles exponentieel versnelt, verlies je je makkelijk in een tempo dat je door de maatschappij wordt opgelegd. Een tempo waar je niet per se gelukkiger van gaat worden’, laat je hem zeggen in zijn preken.
DAEM: Lag het er dik op dat dat van Dirk kwam?
Alleen als je erop let.
DAEM: Oef. (lacht) Ik had op YouTube een aantal speeches van pinksterpredikanten bekeken: wat ze zeiden, kwam te veel als een hoop clichés over. Ik vond het een beetje makkelijk om zo’n gast weg te zetten als een door God gecontroleerde pop. Dus heb ik zijn preken wat op de ideeën van mijn schoonvader geënt. Voor de duidelijkheid: niet om met hem te lachen. Dirk heeft een discours dat heel veel mensen kan meeslepen omdat iedereen lijkt aan te voelen wat hij zegt. Dat een gelukkige relatie evenveel zit in samen in de zetel naar tv kijken, bijvoorbeeld. Maar het vreemde is dat, omdat hij dat zo goed kan verwoorden, mensen opeens beginnen te denken dat hij alle antwoorden heeft. Mensen spreken hem aan: ‘Wat moet ik doen?’ Nogal absurd allemaal. Ergens is hij ook zo’n hedendaagse held. Mocht mijn schoonvader het willen, dan zou hij zijn eigen cultus kunnen beginnen.
Heb je zelf helden?
DAEM: Geen idolen of zo, als je dat bedoelt. De enige held die ik echt heb gehad, is Michael Jordan. Tot mijn dertiende was mijn leven Michael Jordan. Ik ging elke dag basketballen. Mijn kamer was rood. Mijn kleerkast hing vol met kleren van de Chicago Bulls. Spreekbeurt op school over dieren? Ik nam de stier. Spreekbeurt over je favoriete stad? Chicago. Ik had zelfs zo’n boekje, Michael Jordan NBA Signature Workout Program, waarin zijn trainingsschema’s om zo hoog te kunnen springen uitgelegd werden. Dat was ook wat ik wilde worden. Zou worden. Basketballer in de NBA.
In de helft van je verhalen zit een heel nadrukkelijke Amerikaanse invloed – je vermeldt Amerikaanse steden, winkels en wegrestaurants. Is dat waar dat vandaan komt?
DAEM: Dat speelt zeker mee. Basketbal heeft mijn blik op Amerika gericht. Ik kende alle staten van de VS, puur op basis van de basketbalploegen die er speelden. Als ik als tiener zot was geweest van voetbal, had ik misschien over Groot-Brittannië geschreven.
Ik denk dat het ook iets te maken heeft met hoe ik in het schrijven ben gerold. Ik wil verhalen schrijven waarin de popcultuur een rol speelt. En de popcultuur die ik ken, is heel Amerikaans. Ik heb als kind uren voor de tv doorgebracht. De dagelijkse naschoolse marathon van Boy Meets World, Full House, Step by Step, The Simpsons en Friends. Later is dat de cinema geworden. Scorsese, Coppola, Oliver Stone, Terrence Malick: ook allemaal Amerikanen. Bij gebrek aan een literair kader zijn dat mijn referenties. Ik lees iets over de privatisering van de ruimte en ik denk: ik probeer eens iets over twee astronauten die elkaar niet kunnen uitstaan. Of ik zie de autoachtervolging in Bullitt en bedenk een verhaal over een zwart gezin dat op tv een police chase ziet en zich afvraagt of het hun neefje is dat in de auto zit.
De vraag is wel: wat heeft een 26-jarige blanke jongen uit Jette te vertellen over raciale ongelijkheid in de VS?
DAEM: Maar ik pretendeer helemaal niet dat ik daarover iets te zeggen heb. Ik raak het vaag aan, maar ik wil er geen antwoord op geven. Het is gewoon een onlosmakelijk onderdeel van de omgeving waarin mijn verhaal zich afspeelt. Ik leen mijn authenticiteit van het internet. Ik kan uren op Google Maps zitten uitzoeken wat de exacte route is die de tv-predikant aflegt van Oklahoma naar de radiostudio en of hij een Long John Silver voorbijkomt waar hij iets kan eten. Maar uiteindelijk zijn dat gewoon sferische details die moeten kloppen. Daar gaat het niet om. Het is het kader. Verlangens, bedrog, liefde, onzekerheid, je plek vinden, erkenning: dát zijn de thema’s die er in mijn verhalen toe doen. En daarvoor heb ik Google Maps niet nodig.
‘Hoe heet is het in de vlakke zon’, roept hij vanuit de keuken. Hij is in de frigo twee cola’s gaan halen. Wanneer hij opnieuw verschijnt, heeft hij zijn polo geruild voor een loszittend basketbalshirt van Los Angeles 1984, wellicht niet toevallig de Spelen waar Michael Jordan en zijn team goud haalden.
‘Past ook niet binnen je verwachtingen zeker?’
‘Geen zorgen. Mijn verwachtingen zijn ondertussen al bijgeste… Jezus! Wat is dat?’
Op zijn borstkas staat een tatoeage van zichzelf, naakt liggend in de wolken terwijl een witte duif op zijn knie fladdert.
‘Ah, dit? Die is niet echt. De fotograaf heeft hem er opgeplakt voor de fotoshoot’, zegt hij. ‘Eén keer douchen en dat is eraf, had hij gezegd, maar dat ding is hardnekkig.’
‘Ik ben héél blij dat te horen. En die andere?’
‘Die is wel echt.’
Op zijn linker bovenarm staat een Keith Haring-figuurtje dat van een skateboard valt. Het staat hem wel, zeker gezien de outfit. Hij zou een figurant in een film van Larry Clark – de regisseur van Kids – kunnen zijn. Zijn figuur heeft er ook iets mee te maken. Zestig kilo voor een meter achtentachtig: het is heel erg mager.
Is dat dan de scene waar ik je moet situeren?
DAEM:Kids?
Skateboarden.
DAEM: Ah. Tegenwoordig niet meer zo. Mijn knieën laten het afweten. Ik ben ook eens te hard met mijn kop op het beton gevallen en heb daarna een schrik gepakt. Maar het is misschien wel de scene waar ik vandaan kom. Toen ik in Brussel woonde, was dat mijn leven. De cultuur van de verworpenen, hé. De gasten die het schone marmer kwamen kapotmaken. Ik was er ook niet slecht in. Mijn heel flip had potentieel.
Ergens is het een heel creatieve bezigheid. Wanneer je tijd hebt, moet je eens naar Dogtown and Z-Boys kijken, een docu over het ontstaan ervan. Skateboarden is geen sport. Er is geen competitie – of toch geen die er voor echte skaters toe doet. Het is een soort levensfilosofie. Heel veel skaten is ook niet skaten, het is een manier om een stad te beleven. Je bent altijd onderweg naar spots in de metro of met de trein. Er is die hele cultuur van never been dones. Je kunt een truc doen die nog nooit iemand gedaan heeft en die een naam geven. Er zijn geen regels. Iedereen kiest zijn eigen stijl, innovatie en lef. Creativiteit zit gewoon in de genen van het skateboarden. Misschien trok het me daarom zo aan.
Uit wat voor gezin kom je eigenlijk?
DAEM: Mijn pa is een rechter, mijn ma werkt als dierenarts. Ik ben de oudste van vier. De fuck-up van de familie. (lacht) Ik ben opgegroeid in Jette, op de rand met Ganshoren en Koekelberg, in een soort Vlaamse commune. Vlaams jeugdhuis, Vlaamse Chiro, Vlaamse basketbalploeg.
Klinkt geprivilegieerd. Niet het milieu dat ik verwacht had, om een of andere reden.
DAEM: Ik had een gameboy en een Nintendo, ja. Ik heb me nooit zorgen moeten maken om geld. Als kind dan toch – als schrijver is dat wel anders. (lacht) Maar er zijn twee kanten aan elk verhaal. Het betekende ook dat mijn ouders superhard werkten en het de au pairs waren die ons van school haalden en eten maakten. Het ene gewin zorgt voor een ander gemis. Niet dat ik een moeilijke jeugd gehad heb. Maar zeker na de scheiding van mijn ouders was er, laten we het zo stellen, weinig ouderlijke controle. Wat maakt dat ik wel wat dingen in mijn leven heb meegemaakt en met shit ben weggekomen die ik niet had moeten doen.
Ik denk ook niet dat ik in één milieu thuis te brengen ben. Het zijn al die dingen samen. Mijn afkomst, de skatewereld, de filmschool. En nu dus de literatuur. Misschien is het dát wel: misschien ben ik vooral een outsider.
Het begint wel stilaan in elkaar te klikken, het totaalplaatje.
DAEM: Ook zonder tikmachine en schrijversstoel?
Zelfs de Umbro-short snap ik ondertussen.
DAEM:(lacht) Ach, uiteindelijk fictionaliseert iedereen zijn eigen levensverhaal. Je dikt dingen aan. Je laat dingen weg. Je geeft betekenis aan de kleine toevalligheden en maakt er een overzichtelijk verhaal van.
Als mensen vragen waarom ik schrijf, antwoord ik altijd hetzelfde: omdat ik vroeger goed kon liegen. Toen een verhaal langs mij passeerde, klonk het in mijn versie altijd een stuk interessanter. En als ik mijn leugens hard genoeg meende, werden ze voor mij realiteit, een realiteit die interessanter was dan wat er echt gebeurde. Ik weet niet of dat de reden is waarom ik schrijf, maar het doet er ook niet toe. De fictie is soms beter dan de waarheid.
‘Ah ja, nog één vraag’, zeg ik, terwijl ik mijn spullen bijeenzoek.
‘Stel maar, Columbo.’
‘Vanwaar Willem?’
‘Dat staat zo op mijn pas: Frederik Willem Daem. Ik vind het ook wel passen. Een soort alter ego. Het geeft wat gewicht aan mijn woorden. Maar het heeft niks met Willem Frederik Hermans te maken, mocht je dat denken.’
‘Ik dacht dat je het voor de initialen deed.’
‘Fwd?’
‘Fast fwd: het zou je wel staan.’
VOLGENDE WEEK ADIL EL ARBI & BILALL FALLAH
DOOR GEERT ZAGERS – FOTO’S ATHOS BUREZ
Frederik Willem Daem ‘HET IS RUSTGEVEND DAT IK OP RECEPTIES A.F.TH. VAN DER HEIJDEN NIET HERKEN EN PAS ACHTERAF ONTDEK DAT DE MAN MET DE WANDELSTOK REMCO CAMPERT IS.’
Frederik Willem Daem ‘IK SCHRIJF OMDAT IK NIETS ANDERS WIL. EN NIET OM EEN OEUVRE BIJ ELKAAR TE PENNEN DAT JE IN HET BESTE GEVAL EEN BORSTBEELD IN EEN MIDDELGROTE VLAAMSE STAD OPLEVERT.’
Frederik Willem Daem ‘VOOR VEEL MENSEN IS DIRK DE WACHTER, MIJN TOEKOMSTIGE SCHOONVADER, EEN HEDENDAAGSE HELD. MOCHT HIJ HET WILLEN, DAN ZOU HIJ ZIJN EIGEN CULTUS KUNNEN BEGINNEN.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier