Na lang aarzelen heeft Martin Scorsese in ‘The Aviator’ het leven verfilmd van de Amerikaanse multimiljonair, vrouwenzot en zot tout court Howard Hughes. ‘Of ik zelf maniakale trekjes heb? Och, er doen genoeg anekdotes de ronde om me gek te verklaren. En de meeste zijn waar.’ Door Dave Mestdach

EXTRA OP WWW.FOCUSKNACK.BE

onze vorige interviews met martin scorsese

Toegegeven. Religieuze schuldcomplexen, neurotische nozems en brutale geweldscènes vallen er in The Aviator nauwelijks te bespeuren. En voor sommige spektakelscènes – zoals de vliegtuigcrash van Howard Hughes boven Beverly Hills – gebruikt Martin Scorsese zelfs computerbeelden, blue- en greenscreens, voor hem relatief onbekende terreinen. Toch is The Aviator niet die atypische Scorsese-prent waarvoor sommige critici hem verslijten. Oscarvriendelijker en heel wat minder brutaal dan Taxi Driver, Raging Bull, GoodFellas en tal van andere iconische Scorsese-films, dat zeker. Maar de film is gelukkig ook aangrijpend in zijn uitbeelding van de psychische degeneratie van Howard Hughes, de miljonair, vliegenier en filmbons die tegen het einde van zijn leven ten prooi viel aan waanzin. Bovendien brengt Scorsese in The Aviator een kritische hommage aan het Hollywood van de twenties en de thirties, de hoogdagen van de glamour, én ontmaskert hij tussendoor op een meedogenloze manier de luchtvaartindustrie als een maffiose slangenkuil van listen en intriges. Of: hoe de ‘director’s director’ zelfs een opdrachtfilm moeiteloos naar zijn meesterhand weet te zetten. Een gesprek. Al komt daar bij een waterval als Scorsese weinig van in huis, en mag je al blij zijn als je tussen de cinefiele woordenstroom af en toe een vraag kunt stellen. Zoals deze:

Sommige biografen beschrijven Howard Hughes als een narcistische, zelfs slome businesstycoon, terwijl jij hem in ‘The Aviator’ neerzet als een flamboyante dandy die…

Martin Scorsese:(enthousiast) Yeah, yeah, yeah. Good question. Vergeet niet dat deze film over zijn jongere jaren gaat. Bovendien kende ik Hughes aanvankelijk enkel uit de film. Zo herinner ik me uit mijn kindertijd vooral die bizarre films met Jane Russell en Robert Mitchum die hij in de jaren vijftig maakte toen hij nog aan het hoofd stond van de RKO-studio. Ik wist wel dat hij wat met de luchtvaartindustrie te maken had en dat hij later een excentrieke kluizenaar is geworden, maar hét beeld dat ik al die tijd van Hughes koesterde was dat van een filmproducent met een hoogst onconventionele smaak. Toen ik begin jaren zeventig naar Hollywood trok, liepen Spielberg en De Palma bovendien al rond met het idee van een Hughes-biopic, vandaar dat ik er zo lang mijn handen van af gehouden heb. Omdat ik ze niet in de weg wilde lopen. Maar ook omdat Hughes uit een heel ander milieu afkomstig is dan ik en omdat ik de jaren twintig en dertig niet persoonlijk heb meegemaakt. Het was niet mijn ding, dacht ik. Tenminste, tot ik drie jaar geleden het script van John Logan onder ogen kreeg. Daarin wordt van Hughes echt een prachtig filmpersonage gemaakt. Het strookt niet voor de volle honderd procent met de feiten, maar het is wel een geloofwaardige karakterschets en bovendien één die zich tegen de achtergrond van Hollywoods gloriedagen afspeelt met legendarische films als Scarface en Hell’s Angels. Daar voelde ik me al meer in thuis en naarmate ik ook steeds meer over ’s mans verdiensten als vliegenier en ingenieur te weten kwam, kreeg ik stilaan vat op het personage dat ik wilde neerzetten. Iemand die de top weet te bereiken in Hollywood, records breekt als piloot en ’s werelds mooiste vrouwen kan versieren… dat is geen volkomen neurotische zonderling, dacht ik. Ik gooide mijn vooroordelen dan ook overboord en zo groeide langzaam een heel andere Howard Hughes: een flamboyante avonturier wiens gedrevenheid stilaan muteert tot een ziekelijke obsessie, een man die als een God, als een Icarus door de lucht tracht te zweven, maar ondertussen in zijn genen wel de zaden voor zijn eigen ondergang draagt. (valt even stil)

Was dat…

Scorsese:(onderbreekt) Sorry dat ik hierop nog even door wil gaan. Hughes was ook een symbool voor de industrialisering van Amerika. Hij was zo’n echte imperiumbouwer, in de 19e-eeuwse, haast anachronistische betekenis van het woord. Hij heeft de industrialisering van de Westkust op gang getrokken, in de luchtvaart en in de filmindustrie, maar weigerde zijn limieten te erkennen en bracht zichzelf daarmee uiteindelijk ten val. Het verhaal van Hughes doet me dan ook denken aan de geschiedenis van veel antieke beschavingen die ten onder zijn gegaan aan hun eigen hebzucht en megalomanie, maar wel grootste relicten hebben achtergelaten. Zoals de Egyptische. Hughes was een Californische farao die tegen zijn eigen piramides is opgevlogen. En dan was er ook nog de politicus Hughes. Weet je dat hij eigenlijk zelfs de oorzaak was van het hele Watergate-schandaal? Man, wat een leven! Je kunt een heel oeuvre rond Hughes opbouwen. Maar nu houd ik ermee op, want zo kan ik nog uren doorgaan. (lacht)

Het kleurenpalet van ‘The Aviator’ is heel apart. Hoe…

Scorsese: Wel, het eerste deel van de film, dat zich in de jaren twintig en begin jaren dertig afspeelt, is hoofdzakelijk blauw en rood gekleurd. In die tijd ondernam men allerlei pogingen om films frame voor frame en met de hand in te kleuren. De geschiedenis daarvan is, toen ik met deze film bezig was, een echte obsessie voor me geworden. Tenslotte was het een intrigerend proces van vallen en opstaan dat pas met de komst van het Technicolor-procédé in 1936 een zekere perfectie bereikte. Alle films daarvoor zien er, althans in mijn ogen, uit als het eerste deel van The Aviator: rood en blauw en alle tinten daartussenin. Realistisch is anders, soms leken het wel van die vroege sovjetkleurenfilms, maar er gaat wel een magische, onwereldse sfeer van uit. En die ik wilde oproepen. Daarom hebben we ook alle kostuums aan die twee kleuren aangepast. Die beige jurk die Katharine Hepburn (een rol voor Cate Blanchet, nvdr. ) draagt als ze met Hughes in het vliegtuig stapt, ziet er in het echt bijvoorbeeld mosterdgroen uit. Het waren de kleuren van mijn herinnering, de kleuren die ik zag toen ik als kind naar al die ouwe, ingekleurde Hollywood-films zat te kijken.

Later in de film schakel ik echter over op drie kleuren, als Hughes steeds manischer begint te worden. Plots neemt het groen je bij het nekvel en springt het rood haast zijn contouren uit. Dat effect hebben we zoveel mogelijk op een ambachtelijke manier proberen te bereiken door de kostuums en decors volledig aan dat kleurenconcept aan te passen. Uiteraard kwamen er ook digitale effecten bij, maar dan wel pas op het eind. Zo heb ik de film zelf maar twee keer in zijn volledig afgewerkte versie gezien. Echt geweldig trouwens, wat je met die computers zoal kunt. Toen ik naar LA vloog om er de kleuren af te werken, hoefde ik de technici maar te zeggen: hier graag een beetje rood bij, hier wat minder blauw en báám… even later kreeg ik het perfecte beeld. Ongelofelijk. Je reinste magie. En wij op de set maar de hele tijd decors en kostuums uittesten (lacht).

De manier waarop je nu over kleuren praat, doet denken aan de manier waarop Hughes in de film als regisseur van ‘Hell’s Angels’ op wolken zit te wachten. Herken je jezelf in zijn obsessieve drang naar perfectie als filmmaker?

Scorsese: Absoluut. Mocht ik net als Hughes onmetelijk rijk zijn, dan zou ik als regisseur ook op wolken zitten wachten (lacht). En ik ben niet de enige. Zo vertelde Francis Ford Coppola me ooit dat de productie van The Godfather bepaald niet vlekkeloos was verlopen. Tijdens het filmen kwam hij plots onder een enorme tijdsdruk te staan waardoor hij de film moest afwerken met enkele shots waarover hij niet honderd procent tevreden was, ook al was de cinematografie van Gordon Willis wondermooi. Toen The Godfather echter een enorme hit werd en hij vrij makkelijk geld bijeen kreeg om een vervolg te maken, zei hij tegen me: ‘Nooit laat ik me nog op die manier onder druk zetten. Ik heb geld genoeg dit keer en ik draai verdomme zolang ik wil.’ En hij hield woord. Toen iedereen in Sicilië was neergestreken en de hele cast en crew klaar was om er te filmen, keek Coppola naar de hemel en schudde zijn hoofd. Blijkbaar vond hij niet de wolk die hij nodig had. Waarop hij zei: ‘Okay people. Back to the hotel.’ En hop, iedereen weer het busje in (lacht).

Stel dat je evenveel geld had gehad als Hughes, wat was er dan bij jou anders gegaan?

Scorsese: Dan zou The Last Temptation of Christ er helemaal anders hebben uitgezien, net als het einde van Mean Streets. Maar goed, gedane zaken nemen geen keer. Bovendien hoefde Hughes ook aan niemand verantwoording af te leggen: hij investeerde zijn eigen geld in Hell’s Angels. Toch had zijn perfectiedrang ook schaduwkanten. Vergeet bijvoorbeeld niet dat hij een roekeloos man was. Zo zijn er vier stuntpiloten tijdens de opnames voor die film gesneuveld, zonder dat hij daar ooit veel spijt of berouw over heeft betoond. Soms leek hij wel even geobsedeerd als kapitein Ahab uit Moby Dick.

Wat is het meest roekeloze dat jij ooit in je drang naar perfectie hebt gedaan?

Scorsese:(lacht) Umppff. Goeie vraag. Er doen genoeg anekdotes de ronde om me gek te verklaren, en de meeste zijn waar, vrees ik. Persoonlijk vind ik het monteren van Raging Bull nog altijd een van mijn meest obsessieve momenten. Sommige scènes – vooral die waarin De Niro aan het zwembad zit met zijn kinderen en aankondigt dat hij stopt met boksen – heb ik gemonteerd, opnieuw gemonteerd, nog eens hergemonteerd, en dat werkelijk dagen aan een stuk. Tot mijn vingers begonnen te bloeden en het bloed op de frames sijpelde. In die tijd werd alles nog gecut met scheermesjes, moet je weten. Ik was zo vermoeid dat ik toen zelfs de screening heb gemist. ‘Ga maar een uurtje slapen’, zei Thelma (Schoonmaker, zijn vaste monteur, nvdr. ) me. Waarop ik uiteindelijk tot een stuk in de dag heb geslapen. Ach. Er zijn wel meer voorbeelden, hoor. Zo wilde ik tijdens het draaien van New York,New York per se een muur verplaatsen binnen een gebouw. Dagen zijn we daarmee bezig geweest. En dat voor een shot dat ik natuurlijk nooit heb gebruikt (lacht).

Je was echt gek in die dagen.

Scorsese: Wat wil je? We waren jong en we waren gretig. We leefden echt van film, dag en nacht. We ademden het in, we vraten het, we dronken het. Waarom tijd verliezen door te gaan slapen? Ondertussen kunnen we misschien wel twee films maken. Of drie. En een documentaire! Tot ik finaal in elkaar klapte, weer ontwaakte en gewoon opnieuw begon aan Raging Bull. Maar het waren ook andere tijden, moet je weten. Ten tijde van Raging Bull werden we zelfs nog volledig door de studio gesteund. Tenminste, dat is toch wat ik lang heb geloofd. Twee jaar na de release vertelde producent Irwin Winkler me immers: ‘Marty, je weet toch dat het management van United Artist geprobeerd heeft Raging Bull te verkopen? Gelukkig was geen hond geïnteresseerd en hebben ze je verder ongemoeid gelaten.’ (lacht) Bam! Alweer een illusie armer.

Toch heeft het je enthousiasme duidelijk niet getemperd, want je blijft even maniakaal bezig met je films.

Scorsese: Absoluut. De meest maniakale aspecten aan The Aviator zijn ongetwijfeld de verschillende vliegsequenties. Daar heb ik meer dan een jaar gewerkt. De schema’s die ik daarvoor gebruikte, dateren trouwens al van drie jaar terug. Ik heb ze, tussen de gesprekken door, gemaakt toen ik drie dagen lang in een hotel zat in LA voor interviews over Gangs of New York. Die vliegscène op de set van Hell’s Angels bestaat bijvoorbeeld uit tachtig verschillende shots. Een tweede productie-unit is dan ook een vol jaar bezig geweest met die paar scènes. Ongeveer halverwege de productie heb ik me trouwens zelfs nog een week afgezonderd in een hotelkamer om de schetsen bij te werken. Zeven dagen lang ben ik niet buiten geweest en heb ik – behalve het kamermeisje – niemand gezien. Heel even voelde ik me zelfs Howard Hughes. (lacht)

Wordt het dan écht nooit routine, nu je al bijna veertig jaar in het vak zit? Beleef je nog wel plezier aan het maken van films?

Scorsese: Tuurlijk niet. Ik heb nooit plezier beleefd aan het maken van films. Ik haat het gewoon. Ik houd zelfs niet eens van mijn eigen films. I can’t help it. I just hate ‘em. Vooral het draaien kan een echte nachtmerrie zijn. De opnames voor Taxi Driver bijvoorbeeld. Ook Mean Streets was vreselijk. New York, New York. Man… wat een ellende ik daar heb meegemaakt! Alleen aan Raging Bull heb ik geen vreselijke herinneringen. Omdat de studio ons gewoon ons ding liet doen en zich niet te veel met de productie bemoeide. Waar ik wel nog steeds zielsveel van hou, is dingen ontwerpen, films voorbereiden, werken met acteurs en monteren. Maar het opnemen zelf? Nee, dank je.

Kun je dan wel ooit tevreden zijn?

Scorsese: Niet echt. Van The Aviator vind ik de kleuren mooi, ik vind dat er uitstekend in wordt geacteerd en ik houd ook enorm veel van de muziek. Maar dat is het zo’n beetje. Eerlijk niet? Ik ben te oud geworden om nog verkooppraatjes voor mezelf te houden. (lacht)

Je bent kennelijk wel tevreden met Leonardo DiCaprio, want straks ga je voor de derde keer met hem samenwerken. Welke kwaliteit hoop je dan in hem te ontdekken?

Scorsese: Het woord ‘kwaliteit’ is in ieder geval goed gekozen. DiCaprio doet me immers denken aan Montgomery Clift uit de jaren vijftig. Hij is sterk en charismatisch, maar tegelijkertijd straalt hij een zekere kwetsbaarheid uit. Dat is de DiCaprio die ik heb leren kennen tijdens de opnames van Gangs of New York. Die verliepen trouwens ook niet bepaald van een leien dakje, hoewel sommige scènes er uiteindelijk wel aardig uitgekomen zijn, vind ik. Bovendien heeft DiCaprio, ondanks zijn jeugdige leeftijd, een enorme reikwijdte als acteur. Hoe ver die precies reikt, weet ik nog niet, maar dat wil ik in elk geval graag ontdekken. Kijk maar eens naar wat hij nu al klaarspeelt in The Aviator. Vergeet niet dat zijn personage daarin een tijdboog van ruim twintig jaar omspant en bedenk bovendien dat we, door bepaalde productieproblemen, niet in continuïteit konden draaien. Dat betekent dat hij in de voormiddag de 26-jarige, opgewekte Hughes moest zien uit te beelden, terwijl hij in de namiddag als een veertigjarig warhoofd met snor tegen de spiegel diende te mompelen. Toch ben ik geen enkele keer van de set gewandeld met het gevoel dat we niet de juiste emotie te pakken hadden.

Dus ben je je nu al aan het opmaken voor de oscarceremonie?

Scorsese: De film heeft heel veel geld gekost en is duidelijk gemaakt voor het grote publiek en met de oscars in het achterhoofd. Daar hoeven we niet hypocriet over te doen. Het is alvast een van de weinige keren in mijn carrière dat ik een PG-13 rating heb gekregen (wat betekent dat in de VS kinderen onder 13 jaar binnen mogen, zij het onder begeleiding van een volwassene, nvdr.). Uiteraard biedt dat nog geen enkele garantie. In 1956 ging de oscar bijvoorbeeld naar Marty, het jaar erop naar Bridge on the River Kwai. Wat nogmaals bewijst: size don’t matter (lacht).

Maar lig je er nog wakker van?

Scorsese: Ik laat mijn slaap niet meer voor de oscars. Ik geef toe dat ik hem graag had gehad in de jaren zeventig, maar dat gebeurde niet. Ik had hem ook graag gewild voor GoodFellas. Ook dat gebeurde niet. En mijn ouders hadden zeker graag gehad dat ik hem deze keer zou winnen. Maar die zijn er niet meer. Dus voor mij persoonlijk maakt het niet veel meer uit. Ook omdat ik de laatste tien, vijftien jaar al zoveel erkenning heb gekregen voor mijn werk. Wie heeft een gouden beeldje nodig als je nog steeds films als The Aviator kunt maken? Die film kost een smak geld maar gaat toch over gewichtige thema’s, en dat is vandaag toch een uitzondering in Hollywood. Tegenwoordig kosten films immers zo veel dat niemand nog risico’s durft te nemen. Let op mijn woorden: misschien is The Aviator de allerlaatste grote Hollywoodfilm met een donker randje.

Dave Mestdach

‘Ik heb nooit plezier beleefd aan het maken van films. Ik haat het gewoon. Ik houd zelfs niet eens van mijn eigen films.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content