op haar nieuwe album gaat la birkin het duet aan met een kruim aan Franse en internationale artiesten. ‘inspirerende figuren, maar je wil niet iedereen per se beter leren kennen.’ terugblik op die momenten en die mensen die haar de weg wezen. de belangrijkste jaartallen uit LEVEN en carrière van JANE BIRKIN. Door Ineke Van Nieuwenhove
1946 Slapeloos
Zelfs de start van mijn leven was woelig. Ik ben geboren op zeven maand, via een keizersnee. Het was een zeer traumatische ervaring voor mijn moeder. Niet alleen had ze een litteken van hier tot daar, maar daar lag ik dan in de couveuse, een lelijk mormel zonder haar of wenkbrauwen en met voor die tijd weinig overlevingskansen. Als een kippenei in de broedkas. Eenmaal thuis brulde ik elke nacht het huis bijeen, mijn ouders zijn er zelfs voor moeten verhuizen. Ik was slapeloos van in de wieg!
1952 Andrew
Ik heb een heel gelukkige kindertijd gehad. Mijn zus, mijn broer en ik zaten op internaat; dat was gebruikelijk bij de bourgeoisie, maar het was hels, een gevangenis, une connerie. Mijn dagboeken uit die tijd waren gitzwart en vol zelfbeklag: ‘Alles doet pijn, ik ben een leeg vat…’. Altijd keek ik uit naar de vakanties, naar de gezellige dagen met mama en papa en met mijn broer ( Andrew Birkin, regisseur van onder andere The Cement Garden, ivn). Doordat we zo weinig thuis waren, lieten mijn ouders ons erg vrij. We bouwden naar hartenlust kampen, ravotten op het Isle of Wight of in Nottingham. Andrew en ik waren onafscheidelijk. We speelden de Robinsons op een verlaten eiland, twee verloren zielen in het bos… Wij op ontdekking door de wereld. Het contrast met het internaat gaf die dagen een goddelijke glans. Ik miste mijn broer zozeer als ik op het internaat zat, dat ik al mijn haren afknipte. Ik droeg enkel jongenskleren, ik deed alles om toch maar op een jongen te lijken, zozeer was mijn broer mijn held. Alleen onder de douche zag je dat ik geen jongen was.
Ik ben met niemand closer geweest dan met Andrew. Hij is me ook altijd gevolgd, hij was bij alle films die ik draaide – in La Pirate van Jacques Doillon speelde hij zelfs mijn man -, hij had een eigen kamer in alle huizen waar ik woonde. Pas wanneer hij zelf kinderen kreeg, is hij uit de nostalgie van zijn kindertijd gestapt. Hij heeft zijn kinderen overigens nooit naar school gestuurd. Hij voedde ze zelf op, thuis, blootsvoets, in Wales. Gelukkig maar, als je bedenkt dat hij zijn zoon Anno is verloren toen die 20 was ( door een auto-ongeluk, in 2001, ivn). Hij heeft tenminste veel tijd met hem doorgebracht. Al twee jaar noteert hij al zijn herinneringen aan Anno en het boek dat hij erover schreef, werd recent uitgeroepen tot ‘Beste poëzieboek’.
Mijn zus en mijn moeder ( actrice Judy Campbell, ivn) heb ik pas later ‘ontdekt’. Moeder is pas opengebloeid na mijn vaders dood. Papa wilde haar voor hem alleen, dus sloot hij haar op in een uithoek van Engeland met een nest kinderen, zodat ze haar carrière heeft moeten afbreken. Sinds zijn dood heeft ze de draad met het theater weer opgepikt. Ze is zesentachtig en nog staat ze op de planken met een one-womanshow! Fantastisch.
Mijn jongere zus Linda is diegene die ik nu opbel als ik steun nodig heb. Ik denk dat ze nog nooit een theaterstuk of film van me heeft gezien, ze is beeldhouwster in Engeland en heeft drie kinderen. Maar als ik raad nodig heb, heeft ze altijd bemoedigende woorden klaar: ‘Weet je nog op het internaat toen je me moed insprak? Jawel, je raakt er wel, Jane.’ We zijn nu heel close, terwijl mijn broer door zijn verdriet eerder afstand heeft genomen.
1967 John
Op mijn zeventiende huwde ik John Barry. Ik was zijn Lolita-trofee, hij was mijn god. Dé grote componist! Sure. Na drie jaar liet hij me zitten, met baby Kate. Godzijdank. Anders sleet ik waarschijnlijk nog mijn dagen met zijn bad te vullen en soepjes te maken voor hem. Ook al leek het me toen de vreselijkste periode uit mijn leven: ik was twintig, in de steek gelaten en had een schat van een baby waar ik voor moest zorgen. Toen ik dankzij mijn rol in Antonioni’s Blow Up (1966) in Frankrijk een rol aangeboden kreeg voor Slogan, heb ik niet geaarzeld. Het was mijn vluchtroute. De ontdekking van een ongekende vrijheid. Niemand die me er op de vingers tikte. Geen oordelen. In Frankrijk was ik vrij, ik kon overdrijven zoveel ik wilde. En ik heb veel geluk gehad. Het waren de sixties, Londen was in en mijn Engelse accent sloeg aan. Dat ik door mijn naaktrollen al snel een status kreeg van stoeipoes, was trouwens ook puur geluk. Ik! Met mijn o-benen en mijn grote tanden! Een griet zonder heupen of borsten! Haha!
1968 Serge
Ik ontmoette Serge op de set van Slogan. Hij was toen bijna veertig en de rebel van het Franse chanson. Hij wilde de mooie, aristocratische Maria Berenson als tegenspeelster en zag tot zijn afgrijzen een mager Engels mormel met paardengebit opduiken. In het begin was hij heel arrogant en sarcastisch. Het was pas na een kennismakingsdiner dat het ijs tussen ons brak. Na enkele maanden waren we minnaars.
Toen hij me vroeg om Je t’aime, moi non plus in te zingen, smolt ik. Brigitte Bardot wilde haar versie niet uitbrengen omdat ze getrouwd was, maar Serge wilde de song per se in de ether. Ik was vereerd dat hij mij vroeg. Wist ik veel dat de song zo’n schandaal zou veroorzaken; ik vond het zelf de meest erotische song die ik ooit had gehoord.
Later draaiden we samen de film Je t’aime, moi non plus. Een nachtmerrie. Zoals altijd met Serge eindigde elke werkdag in tranen. Tijdens opnames mepte hij vaak op mijn hoofd als ik weer eens het ritme niet juist had. Samenwerken met Serge was als een bevalling: er is niets aangenaams aan en toch ben je blij dat je het hebt doorsparteld.
Mijn leven met Serge was dertien jaar van nachtenlang op zwier gaan, des rigolades, dolle pret. We doken op in de dwaaste tv-programma’s en scandeerden vrank en frivool onze mening over alles. We waren zo jong, zo vrolijk. Er was mijn oudste dochter Kate, baby Charlotte, onze ouwe Rolls, een mooi huis, de hond, veel inspiratie, veel Gitanes… heel zorgeloos allemaal. Tot hij Gainsbarre werd. Dat imago heeft hem kapotgemaakt. Hij hielp zichzelf naar de bliksem, maar hij snakte zozeer naar applaus dat hij elke prijs wilde betalen. Voor de buitenwereld was hij de stoere jongen, thuis zat hij hopeloos te huilen, vol zelfbeklag. Pure Jekyll en Hyde. Maar voor mij blijft hij altijd Lucien Ginzburg, de man voor Gainsbourg, voor Gainsbarre. Hij was een romanticus, cynisch, verlegen en grappig. Een eeuwige adolescent.
1980 Jacques
Regisseur Jacques Doillon vroeg me voor La fille Prodigue. Dat was de eerste ernstige rol die men me aanbood. Een rol zonder make-up, mét kleren aan, over een meisje met een zware zenuwinzinking. Zonder die film had ik Serge nooit verlaten – of misschien pas veel later. Ik was vijfendertig en ik voelde me niet meer het lichthartige poppetje dat Serge in me zag. Ik was een vrouw geworden, ik was het nachtleven moe, de dronkenschappen, de hype. Hij zat toen helemaal in zijn rol van Gainsbarre. Mijn conclusie was onvermijdelijk: lui, il se bourre, moi, je me barre! Ik kampte met een zenuwinzinking toen ik de rol kreeg. Maar Jacques was een geweldig regisseur. Hij hield net als een vroedman mijn hand vast tijdens de opnames. Jacques maakte me duidelijk dat ik meer aankon dan snolletjes spelen. Hij was ook de eerste man die meer naar mijn hersenen keek dan naar mijn lichaam, en ik ben smoorverliefd op hem geworden!
1982 Lou
De geboorte van Lou ( Doillon, ivn), mijn jongste dochter. Ik hou zielsveel van mijn drie dochters, maar Lou was een nakomertje en haar kindertijd heb ik veel bewuster meegemaakt. Ze ging overal met me mee, ze was een zonnekind. Serge werd haar peter en kwam zo opnieuw mijn leven binnen. In die tijd heeft hij zijn beste songs voor mij geschreven. Zijn beste album ook, Baby Alone in Babylon over zijn verdriet om onze scheiding. Na de geboorte van Lou zijn we heel dichte vrienden gebleven tot aan zijn dood. We belden elkaar dagelijks. Hij had een kamer in mijn huis, ik één in het zijne. We konden niet zonder elkaar. Gelukkig hadden we allebei partners die vrijdenkend genoeg waren om dat te aanvaarden.
Lou heeft ons dus eigenlijk weer een beetje samengebracht. Lou is fantastisch. Iedereen heeft het altijd over Charlotte, maar mijn drie dochters zijn ongelooflijk. Kate is een gerenommeerde fotografe in Frankrijk, every actress’ favourite en haar afkickcentrum voor jonge verslaafden is een succes. Ze is heel medelevend en wijs. Charlotte is gesloten, zwijgzaam, leest veel. Heel veeleisend voor zichzelf ook. Ik ben zo blij met haar rol in 21 Grams, dat ze wordt gevraagd in Amerika. Ze verdient het. Ze is de moderne Audrey Hepburn, ze heeft dezelfde grandeur, dezelfde ontwapenende glimlach, dezelfde melancholische blik. Lou is altijd actrice willen worden en is een van Frankrijks hotste nieuwkomers. Ze heeft heel alleen haar weg gevonden. Mijn drie meiden hebben zich trouwens alledrie zelf uitgevonden. Ze zijn getalenteerd, moedig en onconventioneel. Meer hun vaders dan hun moeder. Veel sterker dan ik, terwijl ze het nochtans niet altijd makkelijk hebben gehad met zo’n onstabiele moeder als ik.
1987 Solo
Mijn eerste eigen show, in de Bataclan in Parijs. Philippe Lerichomme, de artistiek directeur van Serge, deed de mise en scène. We waren doodsbang: zou het aanslaan? Ik had zelfs een basissalaris voor het geval geen kat zou opdagen voor de show. Maar het was een maand lang uitverkocht. Het was fantastisch om voor het eerst alle parels te zingen die Serge voor me geschreven had. Serge was verrast: hij zag dat zijn ‘creatie’ zijn songs nog zo slecht niet zong. Tijdens een van de voorstellingen stak hij zelfs zijn aansteker in de lucht en riep ‘ pour Jane!‘, tot iedereen in het publiek zijn voorbeeld volgde.
Vlak voor de tournee heb ik al mijn haren afgeknipt. Serge was in paniek: ‘Dat kun je niet menen! Je moet je net optutten voor je show. ‘ Maar ik wilde geen popje meer zijn. Uiteindelijk is hij zelf een schaar gaan halen bij hem thuis, aan de andere kant van Parijs, om zelf mijn haren af te knippen. Daarna ben ik er zelf ook nog eens wild ingevlogen. Wat een bevrijding – ook al zei mijn moeder: ‘Vroeger leek je op een jongetje, nu lijk je op een man.’ ( lacht)
1992 Regie JaneB
‘ Oh Pardon! Tu dormais!‘ is mijn eerste eigen film, over een echtpaar in een huis clos dat elkaar gedurende een nacht confronteert met onuitgesproken angsten, twijfels en gevoelens. Ik schreef het scenario na de dood van Serge en mijn vader. Na hun beider dood, in één week tijd, had ik in niets nog zin, zeker niet in acteren. Het is dankzij de aanmoedigingen van Jacques en andere regisseurs dat ik het heb aangedurfd om mijn scenario te verfilmen. De opnames waren een eenentwintig dagen lange mix van pure vreugde én bloed, zweet en tranen. Het was fantastisch om zo geconcentreerd te werken, maar tegelijk begreep ik waarom zoveel regisseurs met maagzweren kampen: terwijl de acteurs tussen de takes in zitten te kaarten, heb jij geen minuut rust. En als zij ’s avonds naar huis gaan, zit jij je nagels af te bijten tijdens het bekijken van de rushes. Maar het ergste moment is wanneer de film uitkomt: hoe zal het publiek reageren? Toen heb ik veel meer afgezien dan voor welke naaktrol ook!
1995 Een missie
Ik had net Andromache gespeeld in Trojaanse vrouwen. Ik moest een trotse vrouw neerzetten in tijden van bezetting, maar ik kon het niet. De regisseur zag gelijkenissen met de situatie in ex-Joegoslavië. Na het stuk ben ik naar Sarajevo getrokken met een internationale hulporganisatie. We hebben acht uur op bergwegen in een geblindeerde auto gezeten voor we de bezette stad in konden. Daar heb ik gezien wat trotse, lijdende vrouwen zijn: hun stad lag in puin, maar van hun balkonnetjes maakten ze groentetuinen en uit gordijnen naaiden ze nieuwe kleren, terwijl hun kinderen in de kapotgeschoten trappengangen speelden.
Sarajevo is het beste wat me overkomen is. Mensen zeggen vaak: je kunt niets doen. Jawel, je kunt altijd iets doen. Al is het maar tonen dat we hen niet vergeten zijn, dat we hen niet in de steek laten. Toen een meisje ginder het gevoel van machteloosheid op mijn gezicht las, zei ze me: ‘Je hebt verdriet en medeleven, dat is al heel veel.’ Sindsdien wil ik overal gaan zingen, of het nu Rwanda, Birma of Algerije is, en geniet ik er dubbel van. Elk beetje hoop of verstrooiing telt.
2002 Arabesque
Ik dacht echt dat ik het repertoire van Serge voorgoed van me had afgeschud, maar met mijn album Arabesque pikte ik de draad toch weer op. Het project was te mooi om te laten liggen. Ik was sterk ontroerd geworden door de versie van Elisa van violist Djamel Benyelles. Toen is het idee gerijpt om meerdere songs van Serge van oriëntaalse arrangementen te voorzien. Het was magisch: ik kon Serges songs brengen, maar met een zwierige lichtheid en vol plezier. Blootsvoets, haren los, rood avondkleed et hup! c’est parti! Het was de eerste keer dat ik gelukkig was tijdens een show. Ten tijde van de Bataclan wilde ik vooral eer betonen aan Serge, nadien gaven zijn songs me vooral een schuldgevoel over onze scheiding, zoals Vieille Canaille, dat ging over Jacques. Dankzij Djamels interpretaties kon ik voor het eerst dansen op de songs. Ik liet mezelf toe te glimlachen bij de herinneringen aan Serge.
Ook het reizen was fantastisch. New York, Mexico, Europa, Azië, Afrika, Australië, de hele wereld zijn we rondgegaan. Ik leefde als een gypsy! Ik voelde me als herboren. Ons concert in Gaza vergeet ik nooit. Het was de perfecte combinatie van wat ik betracht: zingen en vreugde brengen aan mensen in moeilijke omstandigheden. Vijf jaar lang had daar niemand opgetreden. Er is daar niets. Enkel ellende.
2004 Rendez-vous
Het is EMI die met het idee van de duetten aan kwam draven: ‘Jane, je zit nu toch overal ter wereld met je tournee. Waarom probeer je tussendoor geen cd met duetten op te nemen met internationale artiesten. Paolo Conte, Bryan Ferry… wat denk je?’ Het leek me wel wat. Ook al had ik nooit zo ambitieus durven denken als EMI. Bryan Ferry: had ik nooit durven benaderen. Beth Gibbons: idem dito. Feist kende ik niet eens. Christophe Miossec is véél te mooi, die durf ik zelfs niet aanspreken. Uiteindelijk is het een heerlijke ervaring geworden. We kregen hopen songs toegestuurd en eens was uitgemaakt welke in aanmerking kwamen, werden ze uitgewerkt en werden de afspraken gemaakt voor de studio-opnames. De cd heet Rendez-vous, en dat was het precies: van twee tot zes in de namiddag wipte ik soms de studio binnen en dan snel terug naar mijn concert voor Arabesque. Soms wist ik niet eens wie er zou opdagen. Op een dag liep ik de studio binnen en zag een kerel zitten met zijn muts heel diep over zijn ogen getrokken. Pas toen hij opstond en zich voorstelde, zag ik dat het Manu Chao was. Brief encounters? En dan? Je wil niet per se iedereen beter leren kennen. Dat hoeft niet. Bovendien kan ik ze allemaal nog terugzien, wie weet. Caetono Veloso en Paolo Conte heb ik niet ontmoet, ze hebben hun bijdrage apart ingezongen. Maar ik heb nu twee in vitro-baby’s van hen. Hopelijk zullen ze de baby koesteren.
Toeren met deze cd is uitgesloten. Ik heb nog maar enkele weken geleden de Arabesque-tournee afgerond. Maar ik wil gerust opduiken tijdens de concerten van de artiesten op mijn cd. Dat lijkt me veel leuker: één liedje zingen en na het optreden samen rondhangen of gaan boemelen. Dat zou fun zijn. Ik voel me bevoorrecht dat ik ze überhaupt heb mogen leren kennen. Een waar cadeau.
Zo is het al mijn hele leven: alles is me in de schoot geworpen. En dat komt, denk ik, omdat ik nieuwsgierig ben naar mensen. Voor hen opensta. Ik vind mensenlevens absoluut fascinerend. Ik laaf me aan anderen. Mijn hele leven is niets anders dan een opeenstapeling van ontmoetingen. Boeiende. Prikkelende. Bouleversante parfois, met persoonlijkheden die me een heel nieuwe weg opsturen. Dat is voor mij léven: elk avontuur met beide handen vastgrijpen. De reis is altijd het interessantst. Naar de eindbestemming op mijn ticket kijk ik nooit.
Ineke Van Nieuwenhove
Door mijn naaktrollen kreeg ik de status van stoeipoes. Ik! Een griet zonder heupen, zonder borsten! Haha!
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier