Hij houdt niet van cijfers. Ze doen de werkelijkheid oneer aan. Toch is 2003 een jaar van gezegende getallen voor Adamo. Hij wordt 60, staat 40 jaar op het podium, verkocht om en bij de 90 miljoen cd’s en schreef een kleine 450 nummers. En er ligt alweer een nieuwe cd klaar. Voor dat levenswerk kreeg de artiest een ZAMU Lifetime Achievement Award. ‘Ik heb op honderd manieren ‘je t’aime’ gezegd. Ik hoop dat het telkens anders was.’
Op 14, 15 en 16/3 staat Adamo in de Olympia in Parijs, op 1/11 viert hij zijn verjaardag in de AB. Op 2/4 komt de film ‘Laisse tes main sur mes hanches’ uit, een ode van cineaste Chantal Lauby, en in het najaar publiceert Thierry Coljon zijn Adamo-biografie. Een releasedatum voor het nieuwe album is nog niet bekend.
Ze noemen hem bescheiden, vriendelijk, innemend, de beminnelijkheid zelve. Hij lijkt de zachtaardige uitzondering die de regel van de harde wetten in de showbizz bevestigt. ‘Als ze zeggen: ôC’est un gentil”, dan klinken ze soms een beetje meewarig en ironisch, alsof vriendelijk synoniem is voor braaf en je dat maar beter niet bent als je zingt’, vertelt Adamo. ‘Ik weet het niet. Mijn vader was een goed mens. Ik denk dat ik zijn goedheid en zijn rechtvaardigheidsgevoel heb geërfd. Hij was mijn allereerste impresario. Hij heeft me de weg getoond, me op het juiste spoor gezet. Ik wil niet dwepen of te koop lopen met mijn jeugd, maar een mens vergeet niet dat hij in een mijndorp is opgegroeid. Het is een leerschool die je diep raakt. Al de miserie die ik op het journaal zie, heb ik van dichtbij meegemaakt. Ik heb mensen zien wegvoeren omdat ze geen geldige papieren hadden. Toen al. Nu ben ik ambassadeur voor Unicef. Het is het minste wat ik kan terugdoen. Het cynisme van de showbizz zal nooit mijn cynisme worden, daarvoor moet je een ander leven hebben geleid.’
‘Ik pas niet in die wereld van de glitter en de glamour’, zei hij ooit. ‘Ik ben van nature introvert en timide. Ik zal me eerder op mijn eentje terugtrekken dan in groep rondlopen. En toch heb ik mijn hele leven mijn verhaal aan een massa mensen verteld.’ Adamo glimlacht. Het is een grijns van lichte gêne. Hij nipt van zijn vanillethee. ‘Ik heb het spel nooit ten gronde gespeeld. Ik wou altijd normaal blijven, ook al leefde ik in een soort virtuele werkelijkheid. Er zijn talloze dagen en nachten geweest waarop ik moest vragen aan mijn tourmanager waar ik was, in welke stad en in welke taal ik het publiek moest aanspreken. Driehonderd dagen per jaar was ik er niet bij, wist ik van de wereld niet. Maar ik heb erover gewaakt een gezonde afstand te bewaren tussen het wereldje van de show en mezelf. Ik was jong, erg jong, toen het allemaal begon. Toch wist ik dat het belangrijk was mezelf te blijven, me niet anders voor te doen en me niet te laten vangen aan het zand dat ze je soms in de ogen strooien. Op scène heb ik nooit gedaan alsof. Natuurlijk, je stelt je een beetje stoerder en sterker op. Ik ben verlegen geboren en die verlegenheid zal ik nooit verliezen, maar op scène stap je daar op de een of andere manier uit. Ik zal nooit zingen met mijn rug naar de mensen. Ik kijk mijn publiek in de ogen. Het is een kwestie van respect.’
‘In 1970 stond ik wereldwijd op nummer twee als best verkopende artiest, na The Beatles. ôJe moet naar de Verenigde Staten”, zei men. ôGa er twee jaar wonen, verzorg je pr, assimileer hun manier van leven en binnen de kortste keren ben je ook daar een ster. ” Wie Amerika verovert, heeft de wereld aan zijn voeten, dacht men toen nog. ôNee”, zei ik. ôNee.” Ik kon het niet. Ik wilde niet vertrekken uit België. Ik was er niet klaar voor mijn ziel te verkopen – niet aan de duivel, maar aan de showbusiness. Julio Iglesias heeft het gedaan. Hij is naar Amerika vertrokken, is er twee of drie jaar gebleven, heeft er feesten en recepties afgeschuimd en heeft er ten slotte een album uitgebracht. Ik heb er nog steeds geen spijt van dat ik die kans naast me heb neergelegd. Waar ik het meest van hou in mijn vak, is schrijven. Waarover zou ik geschreven hebben als mijn leven niets meer was dan een opeenvolging van feestjes? Wat zou ik nog te vertellen hebben dan lucht? Ik wilde echte en oprechte emoties blijven voelen. Is dat naïef? Misschien, ik ben graag naïef. ôEtre vieux sans être adulte”, zong Brel al. Het is een mooie en kostbare manier van leven.’
Ondertussen liggen de nummers voor de nieuwe cd klaar. De hoeveelste? Hij haalt de schouders op. Hij raakte in de loop der jaren de tel kwijt. ‘Elk album is een beetje het eerste’, zegt hij verontschuldigend. ‘Je probeert altijd jezelf weer uit te vinden. Hoe ouder je wordt, hoe belangrijker dat is. Je mag geen karikatuur van jezelf worden. Het moet blijven kloppen. Vroeger kon ik al eens zitten zwoegen boven dat witte blad papier. Waarover zal ik het nu weer hebben? Nu zit ik niet meer om onderwerpen verlegen, neen, maar ik ben wel bang voor de herhaling. Bij ieder lied vraag ik me af of het nog wel de moeite waard is. Of het over iets nieuws spreekt. En of het zin heeft het af te werken. Ik heb op honderd manieren je t’aime gezegd. Ik hoop dat het telkens anders was. Dat de nuance, de passie of de humor die eruit spreken, andere snaren beroeren. Zolang het zinvol is, ga ik door. Een handige manier om de valkuil van de herhaling te vermijden, is me identificeren en inleven in anderen. Niet alle liedjes die ik zing, gaan over mezelf. Ik observeer en ik verwoord liefdesgeschiedenissen die zich om me heen ontspinnen. Het is belangrijk dat mensen zich herkennen, dat ze zich kunnen identificeren met de gevoelens die je vertolkt.’
‘In het begin maak je het onderscheid tussen de commerciële nummers en de niet-commerciële. Ik was jong en vraag me niet waarom, maar ik schreef al vrij zware, weemoedige nummers. Ze kwamen nooit op de plaat. ôTe triest”, meende de platenfirma. Het strookte niet met mijn imago van jonge, fluitende romanticus. Wat verkocht, was het belangrijkste. Stilaan kom je tot het besef dat dat niet de essentie is, dat het erom gaat wat je vertelt en hoe oprecht dat is. Ik herinner me een radio-uitzending van de RTBF. ôWe nodigen je uit omdat het moet, maar ik hou helemaal niet van je nummers”, begroette de presentatrice me. ôIk ook niet”, antwoordde ik tot haar verbazing. ôWaarom zeg je dat?” ôOmdat ik een hele reeks andere nummers heb. Ma tête, le barbu sans barbe, je t’aimais. ” Een week lang hebben ze twee keer per dag zo’n onbekend nummer van mij gedraaid. Later hebben we ze op plaat gezet. Chansons non-commerciales. Het is meer en meer mijn manier van schrijven geworden. Ik heb het graag over de liefde, maar ik wil het ook over de wereld hebben. Vroeger gingen die twee moeilijk samen. Ondertussen is het onderscheid weggevallen. Platen zijn een mengeling van de beiden, van luchtige deuntjes en dramatische nummers. Het is zoals ik ben. Vrolijk en nadenkend. Met alles wat er om me heen in de wereld gebeurt, kan ik mijn ogen niet sluiten voor de tragiek. Uit eerlijkheid met mezelf moet ik nummers schrijven over Israël en de Palestijnen. In 1966 bracht ik Inch’allah uit, meer dan dertig jaar later brei ik er een vervolg aan, Mon douloureux Oriënt. Met spijt moet ik melden dat er nauwelijks iets is veranderd. In een ander lied, Monde monde, zit ik aan de rand van de wereld en kijk ik om me heen. Ik heb het over de gekken die in voetbalstadions vechten, over die arme Nigeriaanse die gestenigd is. Ik zie de grootste bedriegers die overal als sterren onthaald worden en ik zie arme kerels die in de gevangenis belanden omdat ze de huur niet kunnen betalen. Onze wereld is een grote paradox; dat laat me niet onverschillig, maar ik verlies er mijn gevoel voor humor niet bij. Iemand zei ooit: humor is de elegantie van de wanhoop. Als je het niet meer ziet zitten, is humor je laatste toevlucht. Humor is ook een luxe. Kunnen lachen is een privilege. Het is de absurde wreedheid van onze tijd. Zij die geen problemen hebben, lachen met de problemen van anderen. De moppen over Ethiopiërs, Marokkanen of Somaliërs, in wezen is het allesbehalve grappig. Maar we lachen. Ondanks onszelf.’
Adamo was nauwelijks twintig toen hij in 1963 met Sans toi, ma mie zijn eerste hit scoorde. Hij hield niet van het lied. ‘Ik vond zo al dat ik een wat vreemde, gebroken stem had en daarbovenop was ik verkouden toen we het opnamen. Mijn onzekerheid werd er alleen groter door. Bovendien hadden we enkel een bas, een gitaar en een drum. De platenfirma beloofde er nadien een achtergrondkoor en vioolpartijen aan toe te voegen, maar toen het plaatje thuis in de brievenbus viel, stond er niets van dat alles op. Ik was wanhopig, wilde het in de vuilbak keilen, maar het lot is tussenbeide gekomen. Jacques Verdonckt van EMI wist dat ik een beetje Nederlands sprak. Hij regelde ineens een hele serie interviews in Vlaanderen. Ik kwam op de radio, werd in het Amerikaans Theater voor de tv geïnterviewd door Tony Corsari en blijkbaar sloeg mijn liedje aan, een beetje tegen mijn eigen zin, want ik had liever geswingd als Cliff Richard of Elvis Presley, de mannen naar wie ik opkeek in die tijd en die op Radio Luxemburg kwamen, the station of the stars. Tussen mijn producer en mij is het tot bittere discussies gekomen. Hij raadde me dat gitaargeweld af. Hij was ervan overtuigd dat ik een ander en zachter geluid moest zoeken, meer in de stijl van Paul Anka. Achteraf gezien had hij gelijk. Had hij naar mij geluisterd, dan had ik deel uitgemaakt van de ‘yéyé’-golf en was ik waarschijnlijk even snel weer vergeten. Nu heb ik de tijd gekregen een muzikale identiteit te vinden.’
Het scheelde nochtans niet veel of Adamo had het zingen opgegeven. Voor zijn grote doorbraak nam hij drie andere nummers op. Niemand die er zijn slaap voor liet. Platenfirma’s klopten hem eens bemoedigend op de schouder en wezen hem daarna vriendelijk de deur. ‘Ik geloofde er niet in’, vertelt Adamo. ‘Ik twijfelde altijd al aan die breekbare stem van mij. Het heeft lang geduurd voor ik voor een publiek durfde te zingen. Mijn vader wist dat ik voor de spiegel in mijn kamer oefende. Op zaterdag kwamen de mannen van de wijk bij elkaar. Het gebeurde regelmatig dat een van de zonen opstond en uit volle borst een Italiaans lied inzette. Mijn vader porde me altijd aan. ôKomaan Salvatore, laat eens zien wat je kunt.” Ik haatte het. Ik wilde niet. Soms weende ik zelfs, en werd mijn vader nog kwader, maar ik was bang om uitgelachen te worden. Ik had zo’n schriel stemmetje in vergelijking met die volle bassen rondom mij. Mijn vader riep en tierde; ik gaf uiteindelijk toe, zong een of ander Frans lied en vluchtte naar mijn kamer. De vrienden van mijn vader applaudisseerden voornamelijk uit beleefdheid. En toen – ik was twaalf – won ik een zangwedstrijd op de markt van Jemappes. De enige reden waarom ik mijn angst overwon, was de hoofdprijs: twee kilo chocolade! Ik zong L’amour est une bouquette de violettes van Luis Mariano, de ogen gefixeerd op de chocolade. Ik kwam ermee thuis. Apetrots. Mijn ouders hebben nooit geloofd dat je zoiets kon winnen met zingen.’
‘Ik droomde niet van roem of bekend worden. In Jemappes stond glorie gelijk met het zangconcours van de wijk winnen en indruk maken op de meisjes. Omdat ik voor de rest geen held was, deed ik mee aan alle soorten zangwedstrijden. Op een dag stond ik in Bergen. Tussen het podium en het publiek liep een straat met een tramlijn. Als de tram passeerde, week het publiek terug en moest ik over de tram heen schreeuwen. Ik werd toch nog vierde. Het was een aanmoediging. Opnieuw in Bergen, ditmaal in een cinemazaaltje, waagde ik het voor de eerste maal een eigen nummer te zingen. Le collégien. Ik won. Ik dacht: Wie weet, misschien? Maar ik durfde er niet op te hopen. Mijn vrienden moesten me ervan overtuigen me in te schrijven voor de grote wedstrijd van Radio Luxemburg. Zonder iets te zeggen thuis ging ik erheen. Ik zong J’osais. Later hebben we het plaatje op 517 exemplaren opgenomen en uitgedeeld aan de familie. Toen raakte ik niet door de voorrondes. Opnieuw was het mijn stem. Iedere wedstrijd had zijn tenor, zijn imitators van Luis Mariano en Edith Piaff. Ik viel tussen twee stoelen. Ze wisten geen weg met mij. Tot een van de juryleden het voor mij opnam. ôJe moet hem uitkiezen. Hij heeft zelf zijn nummer geschreven.” Het was 1 februa- ri 1960. Op 14 februari werd het op de radio uitgezonden. ôKom pa”, zei ik. ôDeze avond luisteren we samen naar de radio.” Plots hoorde hij zijn zoon met een ijl stemmetje een lied zingen. Hij was ontroerd. Ondanks zijn voorliefde voor de grote stemmen van de opera. Alle voorbehoud die hij tot dan gevoeld had, was van de baan. Hij sleepte me mee naar Parijs. Ik zong in alle voorsteden van de stad, Parijs zelf hebben we niet gezien. We sliepen in het station, aten dagelijks een baguette, geld voor een restaurant was er niet.’
‘Twee jaar later wilde ik er de brui aan geven. Het kwam niet van de grond. Ik dacht dat ik maar beter kon gaan studeren. Mijn vader weigerde naar mij te luis- teren. Hij was een pitbull, hij beet zich in zijn zaak vast en heeft voor mij EMI gevonden. Zijn vrienden verklaarden hem gek. Het was de gewoonte dat een achttienjarige zoon met zijn vader de mijn inging om geld te verdienen. Mijn vader merkte dat ik een goede student was en vertrouwde me toe aan de pastoor van het dorp; hij moest voor mij de beste scholen zoeken. Ik revolteerde in stilte. Ik leerde graag, maar voor het eerst werd ik ook met sociale ongelijkheid geconfronteerd. Op de lagere school riepen ze al eens macaronivreter naar mij. Op de middelbare school lagen de verschillen subtieler. Er werd niet geroepen of gescholden. Mijn klasgenoten hadden geen idee van het leven van Italiaanse migranten. Wat zij kenden, was normaal. Voor mij niet. Het waren twee werelden. Rijk en arm. Ik schreef protestliederen. J’ai pas besoin d’argent, pourvu que j’aime, je suis content. Ik gebruikte geen grote woorden, ik vloekte niet, schopte niet wild om me heen, ik poëtiseerde. Dat heb ik altijd gedaan. Ik ben geen man van de kreten, ik ben een romanticus. Ik zeg de dingen graag omfloerst. Om mij te plagen, fluisterden mijn vrienden me vuile woorden in het oor. Ik kon er niet tegen. Ik kreeg ze niet over mijn lippen. Nog steeds niet.’ Hij lacht. Muziek als troost, als grog in de koude winter in België. Is het zo dat hij de muziek heeft leren kennen? Hij denkt na. ‘Muziek is er altijd geweest. Ons huis ademde muziek uit. Ik was net geen vier toen ik met mijn moeder naar België kwam. Mijn vader werkte in de mijn in Ghlin. We woonden in een houten barak tussen de andere Italianen. Voor iedere Italiaan die mijnwerker werd, kreeg Italië toen een ton steenkool. Je kunt wel raden hoe belangrijk dat was vlak na de oorlog. Zoals ik het mij herinner, was er altijd en overal muziek. Op vrijdagavond oefenden de vrijgezellen de tango met een stoel als danspartner – bij gebrek aan vrouwen. Op zaterdag gingen ze uit om Belgische meisjes te verleiden met hun kunsten. De muziek was hun contact met Italië, het was ook een contact met het onzegbare, met het heimwee, de nostalgie. Vanaf acht uur kon je de RAI zonder veel ruis ontvangen, we vlokten samen rond de radio en luisterden met de lippen op elkaar. Mijn vader noteerde nauwkeurig alle nieuwe liedjes en gaf de volgende dag zijn lijstje aan de platenwinkel. Als hij met een plaat thuiskwam, was het feest, ook al betekende het dat we geen biefstuk aten die zondag.’
‘Ik ben een spons. Ik heb altijd alle mogelijke invloeden in mij opgenomen. Het Napolitaanse lied van mijn moeder, het Frans chanson, de Britse pop. Tot zijn dood bleef mijn vader mijn eerste raadgever. ôDat is niet goed”, zei hij. ôZo moet je het doen.” Ik geloofde hem en de realiteit bewees dat hij het meestal bij het rechte eind had.’ Hij glimlacht. ‘Als ik er nu aan terugdenk, is het net alsof de eerste twintig jaar van mijn leven een kabbelende rivier waren en de volgende veertig een waterval. Ik herinner me meer uit mijn kinderjaren dan uit al de volgende jaren. Het is zo snel gegaan. Ik geniet ervan, maar ik heb moeten leren leven met het vaak oppervlakkige karakter van de dingen. Ik treed op, kom fantastische mensen tegen, ga er een avond mee eten. We nemen afscheid en zeggen: we zien elkaar zeker weer. Ik heb geleerd dat ik hen nooit zal weerzien. Daarvan heb ik misschien het meeste spijt. Dat ik nauwelijks de tijd heb gehad om vriendschappen uit te diepen. In het begin dacht ik dat alles hetzelfde kon blijven, dat vrienden vrienden bleven. Ik was een kleine ster in eigen land, maar iedere vrijdag ging ik naar mijn stamcafé om met mijn vrienden tafelvoetbal te spelen. Op een avond kwam ik er binnen en ik voelde dat er plots een afstand was. In hun ogen was ik iemand anders geworden. Gelukkig heb ik in de loop der jaren nieuwe vrienden gevonden en ik heb mijn fantastische vrouw die altijd aan mijn zijde is blijven staan. Echt eenzaam heb ik me nooit gevoeld. Maar het is een drôle de vie, dat wel. Tot op de dag van vandaag blijft het een windhoos die om me heen waait. Maar ik beklaag me niet, integendeel. Ik besef steeds meer dat ik een gelukskind ben. Ik waardeer vandaag het applaus ook meer dan vroeger. Toen vond ik het maar normaal dat de mensen voor me klapten. Nu weet ik dat het niet normaal is, het is een geluk en ik ben er dankbaar voor.’
‘Met het ouder worden, vragen mensen me steeds vaker naar de dood en hoe ik ertegenover sta. Ik denk dat ik er vrede mee heb. Mijn vader is gestorven toen ik 23 was, ik stond midden in de heksenketel van het succes. Ik liep achter zijn kist in de rouwstoet en mensen schreeuwden langs de kant van de weg om een handtekening. Toen men het deksel van de kist wilde lichten zodat ik mijn vader nog een keer kon zien, werd het lijkenhuis bestormd door mijn fans. Ik heb hem niet dood gezien. Misschien is het wel beter. Het is alsof hij op vakantie vertrokken is. Zijn lichaam is weg, maar zijn geest is nog overal. Mij mogen ze vergeten als ik sterf, ik hoop alleen dat een van mijn liedjes me overleeft. Zoals een hindoedichter heeft geschreven: Als mijn naam u tot last is, veeg hem uit de herinnering en hou enkel mijn lied over.’
Extra. Op www.focusknack.be vindt u onze tijdlijn van de Belgische pop. En u kunt er lezen hoe het de vier jonge talenten van vorig jaar is vergaan. Alle ZAMU-winnaars staan op pagina 2.
Door Tine Hens Foto Guy Kokken
‘Ik ben bang voor de herhaling. Bij ieder lied vraag ik me af of het nog wel de moeite waard is. Of het over iets nieuws spreekt. Maar zolang het zinvol is, ga ik door.’
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier