‘Dit is Amerika. Winners win, losers loose’, schrijft Chad Harbach in De Kunst van het Veldspel. Maar soms worden losers winners. Zoals de werkloze Harbach die de binnenlandse rechten van zijn debuut per opbod verkocht zag voor de prijs van een villa. ‘En dat voor een boek over homo’s, Moby Dick en honkbal.’

In Racine, Wisconsin hebben ze een paar regels waarvan ze liever niet afwijken. Regel 1: boerderijdieren brengen op lange termijn een pak meer op dan mensen, er is dus weinig reden om op te scheppen over je mens-zijn. Regel 2: bescheidenheid is belangrijker dan welke vorm ook van succes of ambitie. En regel 3: hier drinkt men bier. Van alle plaatsen in Amerika lijkt Racine, Wisconsin het meest op Vlaanderen, of nee: met zijn meren, wijde vlaktes en velden vol wuivende goudkleurige korenhalmen is het de verbeterde versie van Vlaanderen. Harbach groeide op in de buitenwijken van de middelgrote stad die Racine is. Hij liep er school, plunderde er de plaatselijke bibliotheek, speelde er twaalf jaar lang honkbal en vertrok er toen hij op zijn zeventiende een beurs voor Harvard kreeg.

ALS IK HEM OP EEN VRIJDAGNAMIDDAG IN DE SPREEKKAMER VAN een Amsterdams hotel ontmoet, merk ik in de beleefdheid die als een wolk parfum om hem heen hangt, hoezeer hij de regels van Racine in zijn lijf heeft. Hij is charmant, glimlacht breed en begint ieder antwoord met een verontschuldiging. Slechts één uitzondering op de regels gunt hij zichzelf: omdat het nog te vroeg is voor bier, drinkt hij thee.

‘Sorry’, is het eerste wat hij zegt. Sorry, omdat hij dit allemaal nog niet gewend is. En er waarschijnlijk nooit aan zal wennen. Tien jaar lang schreef, schroefde, wreef en schaafde hij aan De Kunst van het Veldspel, een roman over de schriele, maar overgetalenteerde korte stop Henry Skrimshander, die door een stomme fout alle vertrouwen in zichzelf en de wereld verliest. Tien jaar waarin hij van de hoopvolle pas afgestudeerde jongeman die ervan droomde schrijver te worden, dreigde uit te groeien tot het cliché van de man die er altijd van zal blijven dromen schrijver te worden, maar het niet is en nooit zal zijn. ‘Het etiket loser was op zijn plaats’, zegt hij. ‘Ik had een diploma van Harvard, maar had in tien jaar geen enkele deftige of vaste job gehad. En erger: net voor ik De Kunst van het Veldspel aan agenten begon rond te sturen, was ik het laatste van mijn halfvaste baantjes kwijtgeraakt. Ik werkte als copywriter voor McKinsey, maar met de crisis besloot het bedrijf die diensten aan Indië uit te besteden. Ik had nauwelijks geld en een berg schulden. Mijn huisgenoten durfden op een bepaald moment de telefoon niet meer op te nemen, bang om weer een incassobureau aan de lijn te krijgen. Ik merkte dat ik steeds vaker meewarige en bezorgde blikken kreeg toegeworpen. In de VS is het simpel: als je op je 29e nog niets gepresteerd hebt of een glimps getoond hebt van wat je waard zou kunnen zijn, ben je virtueel afgeschreven.’

‘Ik stak heel veel tijd in het literaire tijdschrift n+1 dat ik met onder anderen Keith Gessen en Benjamin Kunkel had opgericht. Terwijl zij er allebei in slaagden niet onsuccesvol te debuteren, Kunkel in 2005 met Indecision en Gessen in 2008 met All The Sad Young Literary Men, bleef ik die onafgewerkte roman meesleuren. ‘Gooi hem weg. Begin aan iets anders’, zei Gessen op een bepaald moment – bedoeld als noodhulp. Ik kon het niet. En dus bleef ik op de vraag ‘Wat doe je in het leven’ – de belangrijkste vraag in New York – schaapachtig antwoorden: ‘Ik ben schrijver.’ Ook al wist ik dat het gesprek vervolgde met de pijnlijke vraag ‘Wat heb je al geschreven?’ en het nog pijnlijkere antwoord ‘Niets’.

Straf, denk ik dan, en ook: wat hield je gaande?

CHAD HARBACH: Ik wist dat de kern van mijn roman in wording ijzersterk was, maar ik was er lang niet van overtuigd dat ik goed genoeg was om de roman even ijzersterk te maken. Een veelbelovende korte stop die plots niet meer kan werpen, die voor de ogen van het publiek een diepgaande psychologische crisis doormaakt en die door zijn eigen perfectionisme tot een schaduw van zichzelf verschrompelt. Voor Henry is het leven draagbaar zolang hij de beste korte stop van het veld is. Als die zekerheid verdwijnt, blijft er niets meer over en wordt hij verplicht na te denken over de mogelijkheid van een leven naast het veld – iets wat hij altijd vermeden heeft, omdat de regels van de wereld naast het veld zo vloeibaar en onuitgesproken zijn. Ik ben een levenslang bewonderaar van David Foster Wallace. Hij omschreef de Amerikaanse sportmannen als de heiligen van onze cultuur. Ze tonen geen zwakheid, ze zijn bovenmenselijk en als ze emotioneel zijn, is dat bulderend en briesend, maar nooit sentimenteel. Interviews met atleten zijn oervervelend, precies omdat ze die onaantastbare superman moeten spelen. Als ze twijfel toelaten, dreigt het standbeeld dat ze van zichzelf hebben opgetrokken, in te storten. De scheuren in dat imago tonen en daarin koteren: ik vond het de perfecte basis voor een roman. Heel snel pikte ik ook die andere verhaallijn op, waarin de rector van de universiteit en een levenslange vrouwenversierder, als een baksteen valt voor de ongedwongen genialiteit van een mannelijke zwarte student, Owen Dunne.

Over die relatie wordt gezegd: ‘Waarom geen meisjesstudent? Dat hadden we nog kunnen uitleggen.’ Kan homoseksualiteit zolang ze bepaalde grenzen respecteert?

HARBACH: Tussen het moment waarop ik aan het boek begon en nu is er in Amerika veel veranderd in de houding tegenover homo’s. Ze zijn meer aanwezig in media en cultuur. Het beeld is ook veel minder stereotiep dan dat van de verwijfde bitchy toyboy uit Sex and the City. Maar er zijn duidelijke grenzen. Een relatie tussen een professor, of in dit geval een rector, en een student hoort schandalig te zijn, maar wordt sneller aanvaard als het om een heteroseksuele relatie gaat. Een homoseksuele relatie valt radicaal buiten de norm die men bereid is te accepteren. Wist je dat ik haatmails heb gekregen? Van mensen die vonden dat het boek verboden moest worden?

Ik heb er iets over gelezen, ja.

HARBACH: Volgens hen is het blasfemie om het in een en hetzelfde boek over homoseksualiteit en honkbal te hebben. Waarmee de stelling van Wallace nogmaals bevestigd is: atleten zijn de nieuwe heiligen. Ik moet eerlijk toegeven dat ik me tijdens het schrijven soms ook afvroeg: wacht even, dit is een boek met sport aan de ene kant en homo’s aan de andere. Ik kan niet één persoon bedenken die geïnteresseerd is in een combinatie van beide.

Meer dan over honkbal, homoseksualiteit, perfectionisme en faalangst gaat dit boek ook over het fascinerende fenomeen van de mannenvriendschap.

HARBACH: Het is absoluut een fascinerend fenomeen. Het gaat veel dieper dan het bier drinken, boeren, scheten laten, pizza uit de doos eten en honkbal kijken dat men er altijd van maakt. Het is verbijsterend hoe weinig woorden er bestaan om de complexiteit en diepgang van vriendschap tussen mannen te beschrijven. Er wordt altijd wat lacherig over gedaan, alsof vriendschap een kunst is die enkel vrouwen beheersen. En mannen eeuwig rondpeddelen in een stilstaande poel van oppervlakkigheid. Een van de bizarre gevolgen van de toegenomen tolerantie tegenover homo’s is dat men wat benepen doet over camaraderie en mannenvriendschap. Het is een van de redenen waarom ik Moby Dick zo diep in het boek heb verweven. In de tijd van Herman Melville bestond homoseksualiteit officieel niet; mannen gingen veel fysieker met elkaar om en ze deelden ongegeneerd het bed, net omdat niemand hen er ooit van zou verdenken homo te zijn. Groepssporten zijn volgens mij de laatste bastions van de fysieke mannelijke vriendschap. De relatie tussen Henry en Mike Schwarz, zijn ontdekker en beschermer, is minstens even beladen en bepaald door macht als de relatie tussen twee geliefden.

‘Weet je nog hoe makkelijk het vroeger was om man te zijn’, zegt diezelfde Schwarz. ‘Het was een tijd waarin een harige rug nog iets te betekenen had.’ Staat de mannelijkheid onder druk?

HARBACH: Het is natuurlijk een boutade, maar ik geloof wel dat een paar decennia feminisme niet alleen meer gelijkheid gebracht hebben, maar er ook voor gezorgd hebben dat mannen nu aan schoonheidsnormen moeten beantwoorden die vroeger enkel voor vrouwen golden. In plaats van ze in al hun bespottelijkheid voor iedereen overboord te gooien, leggen we ze nu aan iedereen op. Het permanent bestrijden van haargroei is daar een van. Rug, ballen, billen: het haar moet eraf. Volgens mij is dat een te hard door Vogue en Elle geïnspireerde interpretatie van gelijkheid.

HARBACH: Is hij ooit weggeweest? Ik weet dat Philbrick dat beweert, en feit is dat Melville bij zijn dood in 1891 zo vergeten was dat men dacht dat hij al lang gestorven was. Omdat hij niet als een belangrijk schrijver werd beschouwd, waren zijn boeken zelfs jarenlang niet meer te verkrijgen. Ondertussen behoort hij zonder enige discussie tot het kransje Grote Amerikaanse Schrijvers. Voor mij was Moby Dick alvast het boek dat mijn kijk op de wereld heeft veranderd. En is het dat niet wat de beste boeken horen te doen? De roman is de kunstvorm die je de grootst mogelijke inkijk biedt in ideeën, meningen en standpunten die niet de jouwe zijn. Ik was negentien toen ik Moby Dick voor het eerst las. Het was me langs alle kanten afgeraden: veel te moeilijk, langdradig, donker en filosofisch. Maar ik ontdekte een taal met een klankkleur en muzikaliteit die ik nog niet zo vaak gelezen had. Ik wist vrij snel dat ik Melville en Moby Dick in het boek wilde. De analogie tussen walvisvaarders in de benauwdheid van hun kajuiten en een honkbalteam in crisis leek me te mooi om te laten liggen.

Je komt uit Wisconsin, was een korte stop en struikelde over je eigen perfectionisme bij het schrijven van je eerste roman: was je eigen crisis de voedingsbodem voor Henry’s dip?

HARBACH: Ik moest enkel naar mezelf kijken om te weten hoe Henry zich voelde, ja. Een van de redenen waarom ik zo lang aan dit boek gewerkt heb, is dat ik een boek van vijfhonderd pagina’s wilde schrijven waarin ieder woord perfect was. Een andere reden was dat ik tien jaar geleden nog niet zo’n goede schrijver was. Ik kon Engelse papers schrijven, ja, maar dat kun je moeilijk schrijven noemen. Toch koesterde ik die droom. Als kind in Racine had ik altijd het bizarre, bevreemdende gevoel gehad dat ik daar niet helemaal thuishoorde. Het leven dat ik om me heen zag, was een leven van hard werken voor weinig geld. Al heel jong werkte ik als conciërge en schoonmaker in een ijzeratelier. Dat was wat ik van het leven kon verwachten. Ik kende geen mensen die het anders deden en toch hoopte ik vaagweg dat er andere mogelijkheden bestonden, mogelijkheden die ik bijvoorbeeld ontdekte in de boeken die ik als vroegrijp jongetje verslond. Dat was de kweekgrond van De Kunst van het Veldspel. Mijn twijfels, mijn eenzaamheid, mijn verlangens, mijn uitstelgedrag en mijn slopende neiging om zelden iets goed te vinden. Ondertussen weet ik één ding zeker: in de jaren dat ik met mijn boek heb geworsteld en ongeveer vijfduizend uur met mijn personages heb doorgebracht, ben ik schrijver geworden.

REGEL 4 IN RACINE, WISCONSIN: EERLIJKHEID.

DE KUNST VAN HET VELDSPEL

Nu uit bij De Bezige Bij, 528 blz., euro 23,90.

‘De kunst van het veldspel’ zit in de selectie van primaverba.be. Doe er uw voordeel mee.

DOOR TINE HENS – FOTO JOHAN JACOBS

CHAD HARBACH

‘ER WORDT ALTIJD LACHERIG GEDAAN OVER MANNELIJKE CAMARADERIE.

ALSOF VRIENDSCHAP EEN KUNST IS DIE ENKEL VROUWEN BEHEERSEN.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content