Tropicalia! Break beats! Hiphop! Twee jaar na het hartzeer van ‘Sea Change’ is de vrolijke Beck weer opgestaan met de hulp van het team dat van ‘Odelay’ een klassieker maakte. De modern day bluesman over kitsch, Scientology, happy pills en de bijwerkingen van kakluiers. Door SYLVIE SIMMONS

‘GUERO’

UIT OP 22/3 BIJ UNIVERSAL

EXTRA OP WWW.FOCUSKNACK.BE

‘Niets is leuker dan een slechte song’ EEn interview met beck uit de oude doos.

Het regent bij bakken wanneer Beck aankomt. Hij is te laat en put zich uit in verontschuldigingen. Hij rijdt met een Toyota break – de hedendaagse versie van de klassieke familial. ‘Het is een huurauto’, zegt hij verlegen. ‘Mijn oude Lincoln staat thuis.’ Beck is een man in black. Zwarte sportschoenen, zwarte regenjas, zwarte jeans, en daarboven een wit gezicht dat hem twintig jaar jonger dan zijn 35 doet lijken. ‘Dat is mijn studiokleurtje’, grijnst hij. ‘Zo’n vel krijg je als je maandenlang in een klein kot met een minuscuul venstertje zit, zonder daglicht.’ Het kot in kwestie is de studio van The Dust Brothers in Silverlake, het deel van L.A. waar Beck is opgegroeid en waar hij zijn nieuwe cd opnam: Guero. Nog voor de release hebben recensenten en Becks platenmaatschappij het al over ‘de nieuwe Odelay‘, het album uit 1997 dat van hem een ster maakte. Beck laat het niet aan zijn hart komen, duikt in een grote kartonnen zak en diept er genoeg eten uit op om een half continent mee te voeden. Met een mond vol steak en puree gaat hij voor ons zitten. ‘Brand maar los’, smakt hij, terwijl we een klodder uit ons oog wrijven.

Er was een enorm verschil tussen het trage ‘Sea Change’ en de pooiersoul van ‘Midnite Vultures’. Met ‘Sea Change’ en ‘Guero’ is het net zo. Waarom maak je altijd schoon schip?

Beck: Het heeft er gedeeltelijk mee te maken dat ik elke plaat als een nieuw apart wezen beschouw. Ik weet niet precies welke analogie ik moet gebruiken, maar misschien is het wel als een andere film. Je werkt in een andere tijd, op een andere plaats, met ander gereedschap, en ik leg me bovendien andere regels op. Als ik platen maak, moet ik roeien met de riemen die ik heb en de beperkingen overwinnen. Dat dwingt je om te improviseren. Met Guero had ik geen volledige groep die op me zat te wachten, ik moest alles in mijn eentje zien te rooien. Een nummer spelen, daar twintig variaties op bedenken en er op een gegeven moment met m’n poten afblijven. Soms nam ik gewoon de bas en de zang op, en dat was het dan. Ik had er nog maanden aan kunnen schaven en wie weet wat het resultaat dan was geworden? In dat geval zou ik wellicht opnieuw bij Midnite Vultures uitgekomen zijn. Ik kies verschillende meubelen voor verschillende omstandigheden en er zijn andere omstandigheden bij elke plaat.

Sta je dan ’s ochtends op met de wetenschap: ‘Ik heb een idee voor een plaat en ze zal zó klinken?’

Beck: Nee. Zie het als een incubatieperiode van twee, drie, misschien tien jaar. Sea Change probeerde ik al te maken sinds 1994.

Vreemd: ging die plaat niet over je afgebroken verloving met Leigh Limon?

Beck: Ik bedoel niet: een plaat met dat onderwerp, maar een ingetogen album dat het niet moest hebben van clevere stukjes song & dance. Het was gewoon niet het juiste moment om het te doen, en met Guero was het niet anders. Sommige projecten beginnen als een besmetting, en als de tijd rijp is, breken ze door. ‘Guero’ wou ik al minstens tien jaar schrijven – tenminste: iets over die ervaring.

Welke ervaring?

Beck: ‘Guero’ is Mexicaans slang voor ‘white boy’. Zo noemden ze me toen ik klein was. Er zitten verwijzingen naar die periode in al mijn muziek. Het is niet de eerste keer dat ik geprobeerd heb om het te vatten, maar ik zag zelf niet meer of het zinnig was. Ik heb er dan maar een soort rap over gemaakt.

Je bent nu een echtgenoot en een vader. Kun je nog wel de coole blanke rapper uithangen?

Beck: Wel, ik denk dat ik nog altijd cool ben. (lacht)

Hebben je vrouw (actrice Marissa Ribisi) en je zoontje Cosimo je manier van werken beïnvloed?

Beck: Ik heb me dat ook al afgevraagd. Voor mij is het alles of niets: of ik lig in de zetel, of ik werk twintig uur per dag, zeven dagen per week. Als ik aan het werk ben, graaf ik een greppel en duik ik erin; ik moet me kunnen onderdompelen. Het is smerig en oncomfortabel en al wat je wil, maar uiteindelijk past het familieleven ook in dat rijtje. Het draait allemaal om creatie, toch? Je slaapt wat minder, dat wel. Ik trek nachten door om mijn werk gedaan te krijgen.

Is dat aan ‘Guero’ te horen?

Beck: Hmm, een kind krijgen is natuurlijk een verpletterende gebeurtenis in je leven, maar ik denk niet dat een van mijn songs daar specifiek over gaat. Er zit vaak wat vertraging op. Ik schrijf tegenwoordig over gebeurtenissen van vijf jaar geleden. Soms heb je tijd nodig om de dingen te leren snappen, onder woorden te brengen of in perspectief te leren zien.

‘Sea Change’ barstte van de hartenpijn, ‘Guero’ staat vol opgewekte tropicalia, beats en hiphop. Wat heeft je zo jolig gemaakt?

Beck: Geen idee. Ik ben dertien maanden op tournee geweest, heb vijf clips voor een dvd gemaakt, en twee weken na mijn terugkeer ben ik de studio in getrokken. Een jaar later ben ik eruit gekomen.

Heb je een jaar lang enkel aan ‘Guero’ gewerkt?

Beck: Nee, ik ben met verschillende dingen tegelijk bezig, zoals ten tijde van Odelay, toen ik ook nog platen maakte voor kleine labeltjes. Nu werk ik onder meer aan een akoestische plaat met Nigel Godrich, zonder andere muzikanten en met de klemtoon op de stem. Daarnaast heb ik een e.p. klaar met Gameboy-muziek. Er zijn gastjes die oude videospelletjes uit de jaren tachtig opkopen. Ze hacken die en herprogrammeren ze tot muzieksequencers. En ik hou me ook bezig met kunst en fotografie. Ik zou graag wat vaker samenwerken. Alleen werken is oké, maar ik heb er af en toe graag iemand bij – lijkt me heel erg sixties. Maar eigenlijk wil ik met al die nevenprojecten vooral terug naar mijn oude manier van werken, waarbij ik me niet laat meesleuren in de routine van ‘één album per twee jaar, gevolgd door een tournee’. Zo’n structuur is helemaal niet gemaakt om creatief en vloeiend bezig te zijn. Je kunt niet naar een hoogtepunt toewerken. Ik heb het gevoel dat ik zit terug te bladeren in mijn werk, op zoek naar wat ik echt wil vertellen. Je moet een hoop platen maken voor je dat punt kunt bereiken. Enkele groten van de jaren zestig brachten om de vijf maanden een nieuwe plaat uit. Daar wil ik naartoe. Als de mensen ál mijn muziek zouden horen en niet alleen de officiële releases, dan zou het allemaal een beetje logischer lijken, want ik neem tussendoor tientallen songs op. De meeste ben ik kwijt, en andere liggen daar maar te liggen. Ik heb altijd wel ergens anders verplichtingen en kom er niet aan toe. Ik wou dat ik twee of drie jaar kon inlassen in mijn leven om ze samen te rapen en af te werken.

Was dat niet de reden dat je in je contract met Geffen liet opnemen dat je in eigen beheer minder commerciële cd’s mocht uitbrengen?

Beck: Jawel, maar het is er niet van gekomen. Ik had het zo verdomd druk. En ik probeerde iedereen te vriend te houden, ik kon geen ‘nee’ zeggen. Het is een kant van de platenbusiness die buitenstaanders niet zien. Je gaat als band op tournee, werkt je te pletter, leent geld van de platenmaatschappij – als groep betáál je om te kunnen touren – en krijgt een klop van de hamer waar je járen van moet bekomen. Je brandt op. Het is ook mij verschillende keren overkomen.

Veel groepen die op hun adem trappen, komen in het drugscircuit terecht. Jij schijnt zo’n drugshater te zijn dat je bands uit je voorprogramma bant die backstage blowen of slikken.

Beck: Ik heb nog nooit van mijn leven happy pills geslikt of wat dan ook, terwijl er momenten zát waren dat ik niet wist hoe ik verder moest. Ik heb mijn deel wel gezien toen ik een kind was. Ik ben opgegroeid in een buurt waar de effecten van drugs, vooral crack, heel erg aanwezig waren. Verschrikkelijk tragisch, en daardoor ben ik nooit in de pseudo-romantiek getrapt die ermee gepaard gaat. Gastjes van dertien op crack die om twee uur ’s middags verkeersborden proberen te slopen, mensen die op straat bewusteloos liggen… I don’t get that. En ik heb enkele dichte vrienden verloren, alsof je iemand in slowmotion ziet vervagen. Bovendien was mijn grootmoeder verslaafd aan pillen. Ze is gestorven toen ze in de dertig was. Toen ik acht of negen was, haalde mijn ma punkrockers als Darby Crash van The Germs in huis. Ze lagen daar gewoon. Het was een heel smerige, cynische drugsscène in die tijd; vergeet al die smileys en vredestekens.

Waren je ouders hippies?

Beck: Niet echt. Het zat er een beetje in – hoge hoeden en ronde brilletjes en jurken uit de jaren twintig – maar het was een beetje meer street smart, wat meer Lower East Side New York. Dat was de wereld van mijn ma.

Hoe is ‘Guero’ dan zo’n lichte en glimmende plaat kunnen worden?

Beck: Het is gewoon sterker dan mezelf, denk ik. (lacht) Ik heb me zelfs moeten intomen met die glimmende kitsch om de boel wat te dimmen.

Toen je zei dat ‘Sea Change’ je persoonlijkste plaat was, trokken nogal wat recensenten dat in twijfel. ‘Meent hij het wel? Heeft hij echt hartzeer of faket hij het maar?’ Stak dat?

Beck: Ik zat toen zodanig in de put dat ik niet eens kon vermoeden dat mensen eraan twijfelden. Die songs waren uit me gerukt. Bloed alom! Ze hadden net zo goed een arm van mijn lijf kunnen trekken. Ik heb er links en rechts zelfs wat pathos afgeroomd, anders was het gewoon puur zelfmedelijden geworden. Dat was ook de verdienste van producer Nigel Godrich: hij maakte het naturel, zodat de boodschap niet als een zoeklicht in je ogen schijnt.

Doet het nog zeer als je vandaag songs uit ‘Sea Change’ speelt?

Beck: Het zijn natuurlijk songs met een heel specifiek verhaal, maar wanneer je ze zingt kun je ook aan de droefenis in het universum denken en niet noodzakelijk aan je eigen miserie. Soms zing je een eenzaam lied waar iedereen zich in herkent omdat iedereen van die momenten doormaakt waarbij iemand op een knopje lijkt te duwen en je van nul opnieuw moet beginnen.

Als je op je eentje voor de lol zit te spelen, neig je dan naar opgewekte of naar droevige songs?

Beck: Beide, al kies ik de jongste jaren steeds vaker voor rustige dingen, genre Leonard Cohen. En toch heb ik altijd al gevonden dat het makkelijker is om droevige, nihilistische liedjes te schrijven dan iets hoopvols en positiefs dat niet banaal klinkt. Dat maakt The Beatles zo geweldig. En Latin-muziek. Ik ben groot geworden in een Latinogemeenschap waar iedereen straatarm was, maar de muziek zat boordevol vreugde.

Hoe ben je dan zo vroeg bij de blues beland? Kwam het van je afwezige pa, die folkmuzikant was?

Beck: Nee, ik heb de blues zelf ontdekt. Ik leerde de namen kennen, zocht de platen en speelde ze na. De muziek die ik toen op de radio hoorde, was zo zielloos, zo’n professionele eenheidsworst. Blind Willie Johnson, Mississippi John Hurt, The Anthology Of American Folk Music, deltablues – dát was eerlijk en direct. Ik hield van de eenvoud, de eenzaamheid, de oprechtheid. Het was allemaal heel oncynisch, helemaal anders dan de muziek waarbij iedereen cool probeerde te zijn.

Was dat het repertoire waarmee je in het begin ging optreden?

Beck: Ja, een akoestische gitaar en die persoonlijke songs. Je kon er in L.A. nergens mee terecht. Ik was amper veertien, en rondom me hoorde ik alleen punkrock en hair metal. Het heeft me heel lang gekost om die songs te durven spelen en op te nemen. Ik had het idee al opgegeven dat ook maar íémand erin geïnteresseerd zou zijn. Ik schoof ze aan de kant en begon te experimenteren.

Je doorbraaksong, ‘Loser’, was geen blues, maar had toch een heel rauwe, primitieve klank.

Beck: Ja! Je zou het materiaal eens moeten zien waarmee ik dat heb opgenomen – een goedkope, metalen micro uit de uitverkoopbakken. Ik wou absoluut dat het lelijk zou klinken. Alles wat je op de radio hoorde was zo grotesk, zo doorgekookt, zo leren-broeken-rock. Daar wou ik van af. Ik was meer geïnteresseerd in toeval dan in perfectie.

Met het succes van ‘Odelay’ werd je wel mooi een rockicoon. Een molensteen rond je nek?

Beck: Dat vind ik niet. De meeste mensen die ik ken, houden trouwens meer van ‘Mutations’. Fascinerend, hé? Odelay deed het in sommige landen beter dan elders, en Midnite Vultures was een dikke hit in Frankrijk. Iedereen hanteert zijn eigen maatstaven. Het enige wat je kunt doen, is verder werken.

Jack White van The White Stripes speelt mee op ‘Guero’. Waar kennen jullie elkaar van?

Beck: We hadden enkele jaren geleden al eens samen gespeeld, tijdens mijn akoestische tournee. We coverden toen het generieknummer van de tv-serie Get Smart; ik op piano en Jack aan de microfoon. Later ben ik eens bij The White Stripes langsgegaan toen ze in de stad waren voor de Grammy’s. Ze wilden dat ik hun speech schreef.

Zo, nog een bijverdienste?

Beck: Nee, ik ben met pensioen. (lacht) Ik zat daags na de Grammy’s in de studio en Jack sprong binnen. We stelden een heleboel instrumenten op, probeerden dingen uit, speelden wat en gaven ze dan aan elkaar door. Jack wou drummen; ik deed hem bas spelen. We hadden al lang vage plannen om eens samen te zitten, en dat is dus gelukt. Maar verdere plannen hebben we niet.

Je vrouw vertelt op haar site hoezeer Scientology haar helpt. Welke rol heeft het in jouw leven gespeeld?

Beck: Mijn moeder is praktiserend joods, en ze zat ook bij Scientology. De vader van mijn vader was dan weer een christelijke predikant in Kansas. Ik zat dus in een mix van godsdiensten. En ik ben altijd erg gefascineerd door oosterse religies. Mijn reizen naar Japan zijn aan mijn ribben blijven plakken. I have a real connection there.

Wat zeg je aan mensen die Scientology veroordelen?

Beck: Zelden heb ik een groep mensen gezien die zozeer proberen te helpen in hun gemeenschap – Scientology heeft kanten die je wellicht nooit te zien krijgt. Er zijn centra waar kinderen leren lezen, en ze hebben heel succesvolle afkickcentra voor zware drugsverslaafden. Daar is mijn vader nu bijna veertig jaar mee bezig. Het heeft hem geholpen, sommige aspecten ervan hebben mij geholpen, en dat noem ik dan een goede zaak.

Tot slot: hoe voelt het voor een jongen uit de verkeerde buurt om plots tussen de Hollywoodsterren te lopen?

Beck: Ik voel me meestal een outsider. Die wereld is voor mij niet te vatten. Ik zit met mijn hoofd bij mijn werk; de rest merk ik nauwelijks.

Heb je je er al bij neergelegd dat je een ster bent?

Beck: Ik heb het er moeilijk mee gehad, ik heb ertegen gevochten. En uiteindelijk is er maar één conclusie: het is de moeite niet waard. © IFA – Bewerking: Bart Cornand

Sylvie Simmons

‘drugs zijn niet aan mij besteed. ik heb er een vriend te veel aan zien sterven.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content