Alleen bij hoge uitzondering zullen we de zijdezachte stem van Roel Van Bambost nog horen. De man die film at, rook, snoof en uitademde, stopt ermee. Het is zijn goed recht, hij is tenslotte 60. Maar niet alleen de leeftijd speelt een rol. ‘Het werk is op alle vlakken minder aangenaam geworden.’

Roel Van Bambost in ‘de Laatste show’ woensdag 26/2 22.15 TV1

‘Ik wil niet klinken als een gefrustreerde oude man, maar ik ben bepaalde zaken grondig beu. Er is nog altijd de liefde voor de film, de zin om mensen te ontmoeten, met hen te spreken en te ontdekken of ze al dan niet iets boeiends te zeggen hebben. Het punt is: de mogelijkheden om dat te doen, worden steeds beperkter. Zowel binnen de VRT, als extern met de filmmaatschappijen. Hollywood is ongelooflijk paranoïde. Vroeger kreeg je al eens tien minuten, een kwartier om een acteur of regisseur te interviewen, tegenwoordig mag je al blij zijn met vier minuten. Vertel me eens: welk zinnig gesprek heb je op vier minuten? Voor de Amerikanen is het simpel: hoe onzinniger de interviews, hoe liever. Ze willen iedere kritische noot uitschakelen. De meeste acteurs en regisseurs zijn ook getraind in het geven van nonsensantwoorden. Ze dreunen tegen iedereen hetzelfde lesje af. Roland Lommé heeft een ding gezegd waarin ik hem gelijk moet geven: door de interviews te beperken, zijn de filmprogramma’s vermoord. Op iedere zender hoor je dezelfde zoutloze vragen en nog zoutlozere antwoorden. Wie kijkt daar nog naar? Gelukkig blijven er uitzonderingen. Een paar weken terug had ik een gesprek met Steven Soderbergh en George Clooney in Amsterdam. We kregen een kwartier. Een ongehoorde luxe. Dat was maanden en maanden geleden. Je merkt onmiddellijk het verschil: je hebt een goed gesprek, interessant materiaal en je kunt in een keer een item voor Het Journaal, TerZake en De Wandelgangen maken. Het houdt je op de been, maar de uitzonderingen worden naar mijn zin iets te uitzonderlijk.’

Je had het ook over interne concurrentie.

Roel Van Bambost: Er lopen op de VRT drie mensen rond die zich met film bezighouden. Erik Van Looy voor De Laatste Show, ik voor de radio en Het Journaal en sinds kort is Ward Verrijcken erbij gekomen voor De Rode Loper. Met De Laatste Show heb ik altijd een prima contact gehad. Aanvankelijk was het de afspraak dat ik interviews met grote sterren aan Erik zou laten. Ook omdat ik het heen en weer vliegen naar Los Angeles wilde afbouwen. Voor Erik kwam dat prima uit. Twee jaar geleden kende niemand in de filmwereld De Laatste Show, ik diende als introductie en liet Erik in mijn plaats gaan. De overeenkomst was dat zij hun filminterview op woensdagavond gaven, na mijn rubriek voor Het Journaal ’s middags. Dat liep prima, tot De Rode Loper erbij kwam en niet langer tevreden was met de reportage langs het rode tapijt. Plots wilde Ward ook interviews. Hij is jong, ambitieus en gaat er keihard achteraan. Ik heb daar allemaal geen probleem mee, maar als ik op het festival van Deauville genomineerd word voor een interview met Gwyneth Paltrow en ik merk dat mijn naam op de valreep van de lijst is geschrapt en dat Ward mijn plaats heeft ingenomen, vraag ik me af wat collegialiteit nog betekent. ‘Jij hebt toch al verschillende keren met Paltrow gepraat’, krijg ik dan te horen. Daar gaat het niet om. Ik begrijp dat hij veel wil, maar als je voor een programma werkt dat De Rode Loper heet, waarom hou je je dan niet aan je onderwerp?

Is er dan niemand die dat bij de VRT een beetje regelt?

Van Bambost: Die vraag heb ik me al vaak gesteld. Ze gaan ervan uit dat we het onder elkaar uitvechten. Ik heb daar geen zin meer in. Er is al voldoende concurrentie met VTM, waarom moeten we intern elkaar nog eens beconcurreren? Ik ben mijn loopbaan op televisie begonnen in strijd met Roland Lommé. Hij presenteerde een keer per maand Première Magazine, Jo Röpcke en ik werkten samen aan de wekelijkse Première. Lommé wilde niet dat wij naar Cannes gingen. Hij had er zijn contacten en wij hadden daar volgens hem niets te zoeken: het zou ons toch niet lukken een interview vast te leggen. Op de duur zei Jo: ‘Dit is belachelijk. Ik presenteer een filmmagazine en ben nog nooit in Cannes geweest.’ Hij is dan op eigen kosten gegaan, dik tegen de zin van Lommé en hij heeft de ballon doorgeprikt dat al die inter- views zo moeilijk te regelen waren. Eigen- lijk was het triest. We zaten in Cannes en Lommé probeerde onze accreditaties te vernietigen. Dat ging heel ver. Van solidariteit was geen sprake. Zo erg is het nu niet. Ik praat met Ward, we wisselen tapes uit, maar ik ben niet van plan op het einde van mijn carrière al die zever nog eens mee te maken. Voor Erik is het trouwens erger. De Rode Loper heeft nu zijn filmitem op dinsdagavond gezet, De Laatste Show heeft het noodgedwongen naar maandag verhuisd. Zie je hoe absurd en contraproductief dit alles is? Ondertussen begrijpen de filmverdelers er niets meer van.

Zij maken er misschien handig gebruik van.

Van Bambost: Ik hou niet van de boutade dat het vroeger beter was, maar in onze sector is dat wel het geval. In het begin – ik spreek nu over de jaren zestig en zeventig – contacteerden we voor een groot deel zelf de mensen die we wilden interviewen. Begin jaren tachtig is het veranderd, is alles eigenlijk veranderd. Je werd gebeld door de filmverdelers, zij boden je interviews aan en jij zei ja of nee. Tegenwoordig doe je op een festival geen interview meer zonder nominatie. Voor mij is daardoor een deel van de charme verloren gaan. Ik vond het die eerste jaren in Cannes leuk om de PR-bureaus te contacteren en naar interviews te hengelen. Je had het gevoel dat het spel eerlijk werd gespeeld. Soms had je geluk, soms had je pech, maar het hing niet af van de grootte van het land of het aantal kijkers. Ze wisten dat je een filmprogramma had en dat was voldoende. De laatste jaren is dat ondenkbaar. De Amerikanen willen letterlijk alles controleren en in handen houden. Ze beschouwen ons als verlengstuk van hun promotiemachine. Ik word daar kregelig van. Je loopt er een tijdje in mee, maar op een dag ben je het moe. Zeker als ze ook nog eens proberen te bepalen wat je wel en niet uitzendt. Onlangs kreeg ik een mail van een verdeler. ‘Die acteur zal toch in de reportage zitten?’ Dat was de druppel. ‘Ik bepaal nog altijd zelf mijn montage’, heb ik geantwoord. Het is echt Big Brother is watching you. De mensen in België kunnen er niets aan doen, ze worden gedicteerd door Amerika, hun jobs staan ook op het spel, maar ik stel me daardoor de vraag of het allemaal nog de moeite loont. Uiteindelijk zijn ze in Het Journaal even blij met fragmenten en commentaar als met een interview.

Ook de fragmenten kiezen jullie niet langer zelf, of vergis ik me?

Van Bambost: We krijgen een promocassette met zes of zeven fragmenten van maximum een minuut. Warner is er in de jaren tachtig mee begonnen en de rest is gevolgd. Het leidt soms tot belachelijke situaties. Neem nu The Lord of The Rings. De verdeler regelt voor ons een behoorlijk lang interview met Andy Serkis, de acteur die het wezentje Gollem speelt, op zich een interessant gegeven. Blijkt achteraf dat er geen enkel fragment van die Gollem in de perskit zit. Daar is niets aan te doen. Je kunt vragen en smeken, de Amerikanen geven hun bobijnen niet vrij. De eerste jaren was dat helemaal anders. Mijn regieassistentes Yo De Donder en Martien Janssens en ik gingen naar de persvisie. We noteerden de sequenties die we wilden, er werd vaak over gediscussieerd met de verdeler, maar dat waren discussies ten goede, ze gingen over inhoud. We namen de bobijnen mee en kopieerden ze op de BRT. Amerika heeft dat systeem stopgezet toen er piratenkopieën opdoken op VHS. Bepaalde operateurs werden ervan verdacht illegaal films te kopiëren en dus gebeurde het vaak dat we de film min een spoel te zien kregen. Ofwel kenden we het begin niet, ofwel misten we het einde. Maar ze wilden de bobijnen niet meer geven uit angst dat we zouden sjoemelen met de film. Eigenlijk zouden ze het liefst voor ons geprepareerde pakketten klaarstomen die we integraal moeten uitzenden.

Je zou natuurlijk ook kunnen zeggen: als de Amerikanen zo moeilijk doen, schenken we wat meer aandacht aan de Europese film.

Van Bambost:(zucht) Het is altijd een afweging die je maakt. Als je een filmprogramma hebt, kunnen al die films perfect naast mekaar bestaan. Maar nu in Het Journaal of op de radio, beperk ik me noodgedwongen tot twee, maximum drie films. Ik probeer er zoveel mogelijk Europese en onafhankelijke prenten in te stoppen, maar als je voor een Amerikaanse film een interview hebt, is de tijd snel volgepraat. Het is een oud zeer: de verdrukking van de kleinere film door het Amerikaans geweld. Maar je kunt er niet helemaal onderuit. Je moet het hebben over de film waarover de mensen op de trein spreken. De Europese film heeft het meeste schade geleden onder de afschaffing van een filmmagazine. Voetzoeker probeert het een beetje over te nemen, maar op TV1 is er geen plaats voor.

Op dat filmprogramma komen we dadelijk terug. De laatste jaren was jij de enige die op televisie ook een kritisch geluid liet horen bij een film. Erik Van Looy zegt dat alles goed is en Ward Verrijcken valt half in zwijm bij elke ster die hij interviewt. Is jouw afscheid het failliet van de filmkritiek?

Van Bambost: Ik hoop van niet, maar ik vrees ervoor. Over De Rode Loper kan ik niet veel zeggen, ik kijk er nooit naar. Maar met Erik heb ik al zware discussies gehad. Door zijn aanpak heeft Van Looy zich in een positie gewrongen waarin hij niet anders kan dan zeggen dat het een goede film is. Hij weet hoe ik over zijn stijl denk. Het is mijn ding niet. Het doet zelfs pijn in mijn hart als ik hem bezig zie. Hij geeft zelf toe dat het flauwekul is, dat het nergens op slaat, maar als hij iets wou brengen dat nergens anders te zien was, had hij een formule nodig en zoveel formules zijn er niet. Ik betwijfel zelfs of de Amerikanen zo blij zijn met die aanpak, maar als hij op het einde van zijn exposé zegt dat de film goed is, zijn ze allemaal tevreden. Soms laat hij noodgedwongen kansen liggen. Het kan me ook niet schelen wat hij met een flutfilm doet. Maar voor The Hours heeft Erik Meryl Streep geïnterviewd: hij heeft dwaze vragen gesteld en zij heeft navenant geantwoord. Dan denk ik: hoe spijtig!

In een vroeger interview omschreef je het einde van ‘Première’ als het dieptepunt van je carrière.

Van Bambost: Het was een enorme klap. Ik ben er letterlijk ziek van geweest. Toen Jo in 1990 stopte en ik Première van hem overnam, hadden we gevochten om het programma te behouden. We voegden er een quiz aan toe, gaven prijzen weg, allemaal dingen waar ik het niet helemaal mee eens was, maar ja, je moest mee met de tijd. Het Censydiam-onderzoek van De Graeve heeft dan in 1996 de doorslag gegeven: geen themaprogramma’s meer. Ik ben gaan lobbyen, heb voorstellen ingediend. Ik heb er nooit iets van gehoord. Het was te laat. Alles was beslist. Men probeerde me altijd te sussen met: de cijfers waren niet goed. Onzin. Tot op het einde haalde Première 150.000, maximum 200.000 kijkers. Als je dat vergelijkt met sommige Canvas-programma’s nu, maar ja, er was niets aan te doen. Alles moest plots anders op de VRT. De bazen boven de zestig waren te oud, cultuurprogramma’s konden niet meer als vroeger. Ik heb het daar moeilijk mee gehad. Er liepen heel wat zaken scheef op de toenmalige BRT, maar er waren ook positieve signalen. Jarenlang mochten wij in maart programmavoorstellen indienen. Dat was plots gedaan. Van de ene dag op de andere. Projecten werden van bovenuit vormgegeven en dan speurde men naar de persoon die erbij paste. In mijn ogen gebeurde dat te abrupt. Ik ben natuurlijk bevooroordeeld omdat ik mijn programma kwijt raakte, maar ik had echt het gevoel dat in de tijd van De Graeve een aantal van de oversten gehersenspoeld was. Niemand durfde nog een slecht woord over de VRT te zeggen. Als je op vervroegd pensioen ging, stond letterlijk in het contract dat als je iets naar buiten bracht over de VRT je financieel kon worden bestraft. Ik liet me in een interview wat kritisch uit over de afschaffing van Première en werd onmiddellijk versleten als nestbevuiler. Het was not done. De laatste jaren is dat verbeterd. Ik voelde me hier ook weer goed, met mijn werk voor de radio en mijn vaste rubriek op woensdag voor Het Journaal. Weet je, de nieuwjaarsreceptie dit jaar was tekenend voor het meer ontspannen klimaat. Tijdens De Graeve viel die steevast op 2 januari – je zou maar eens een dag niet komen werken. Nu was die de maandag erop, zoals in ieder normaal bedrijf en ze duurde de hele middag. Iedereen kon binnen- en buitenlopen wanneer hij wilde.

Filmrecensenten zijn mislukte regisseurs, zegt men wel eens. Hoe zit dat bij jou?

Van Bambost: Ik ben zo dikwijls op sets geweest en ik heb me er zo vaak verveeld, ik voel helemaal niet de behoefte mijn eigen film te maken. De liefde voor de film zit er nochtans diep in. Om de hoek van ons huis in Sint-Amandsberg was een wijkcinema. Als mijn ouders een uitstapje planden dat me niet aanstond, ging ik de hele middag in de cinema zitten. Heel vroeg spaarde ik ook al filmframes die bij de kauwgom zaten. Ik heb er nog een hele doos vol van staan, ik plakte ze aan elkaar en hield ze voor het licht. Een projector heb ik nooit gehad, een camera ook niet. Dat konden we niet betalen.

Je hebt wel regie gestudeerd aan het Rits.

Van Bambost: Ik hoorde bij de eerste lichting. Het was puur toeval dat ik op de school terechtkwam. Ik studeerde Germaanse in Gent. In die tijd moest je nog drie talen volgen. Engels ging, Nederlands ook, Duits was een ramp. We hadden een prof die het hele jaar door gedichten van Rilke in het Duits citeerde, zonder syllabus. Met Kerstmis wist ik al: dit lukt me niet, maar ik ben naar de lessen blijven gaan. Ik vond het interessant. Een vriend deed een vakantiejob aan de universiteit en kwam zo in contact met Jo Röpcke die er assistent was van de rector. ‘Er komt een filmschool in Brussel’, zei hij. Mijn vriend en ik hebben ons ingeschreven en na mijn studies kon ik dadelijk bij de BRT terecht. Jo had iemand nodig. Hij werkte samen met Harry Kümel, maar dat boterde langs geen kanten. Het was altijd miserie. Kümel vertrok uiteindelijk naar Nederland om zijn eerste film te draaien. Ik volgde hem op. Dat betekende: Kümel deed het een keer voor, de tweede keer deden we het samen en de derde keer stond ik er alleen voor.

Ondertussen was je ook sociaal geengageerd muzikant, bij Miek en Roel.

Van Bambost:(grinnikt) Bob Dylan was ons grote voorbeeld. Ik denk dat ik Dylan in 1965 ontdekt heb, toevallig op de achterkant van een plaat. Hij was hier absoluut niet bekend. In de platenzaak stond hij onder jazz, maar ze moesten zijn platen bestellen in de Verenigde Staten want niemand vroeg ernaar. Om maar te zeggen: nu komt alles overal tegelijk uit. Ik vond Dylan geweldig en dacht er niet aan in het Nederlands te zingen. We hebben het onder druk van verschillende mensen toch geprobeerd en het sloeg aan. Nu ja, als je sociaal engagement preekt, kun je nooit helemaal goed doen. De ene groep verweet ons communist te zijn, de ander schold ons uit voor kapitalist omdat we een Saab kochten. Meestal traden we op in een parochiezaal op een avond georganiseerd door het Davidsfonds. Je ziet het zo voor je: op de eerste rij de hoogwaardigheidsbekleders van het dorp. Na de pauze waren ze weg. Geschokt door onze kritiek op kerk, leger en maatschappij. Nu lach je ermee, want als je onze teksten bekijkt, waren die heel braaf. (Denkt na) Ik vraag me soms af waarover ik het nu zou hebben als ik een nieuw nummer schrijf. Dat sociale is er nog altijd, dat raak je niet meer kwijt, maar het is anders. Rustiger, bezadigder. Ik ben het soms gewoon moe, al die poespas. Is dat de ouderdom?

En wat ga je nu doen? Weer muziek maken?

Van Bambost: VRT-nieuwschef Leo De Bock heeft gevraagd om mijn rubriek in het TV1-journaal nog tot de zomer uit te doen. Maar verder weet ik het niet. Ik heb geen grootse plannen. Ik wil al mijn hele leven goed gitaar leren spelen, maar ik heb er nooit de tijd voor genomen. Het is misschien het moment. Miek en ik treden trouwens nog altijd op. Tegen onze verwachtingen in. Nieuw werk is wel problematisch. Ik zou graag weer beginnen schrijven. Sommigen vragen me: ga je nu al weg? Waarom blijf je niet nog vijf jaar, dan ben je 65? Maar het is beter zo. Ik zou het vreselijk vinden hier rond te lopen en dat men zich achter mijn rug afvraagt wat ik hier nog loop te doen. Met alle respect, maar bij Jo was het een beetje zo. Ik wil dat niet meemaken. Onlangs zijn er een paar goede vrienden gestorven, mensen met wie ik nog muziek heb gemaakt. Het zet je aan het denken. Is het niet beter om voor ik helemaal aftakel nog een paar andere dingen te doen?

Door Tine Hens Foto Guy Kokken

‘Erik Van Looy weet hoe ik over zijn stijl denk. Het is mijn ding niet. Het doet pijn in mijn hart als ik hem bezig zie.’

‘Voor Amerikanen zijn wij niet meer dan een verlengstuk van hun promotiemachine. Op een dag ben je dat moe.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content