Twee voorstellingen die hij meer dan tien jaar geleden schreef, verwerkte theatermaker Sam Touzani (48) tot een nieuw geheel. One Human Show en Liberté, Egalité, Sexualité bundelde hij tot Liberté, Egalité, Identité. Hij reist er in het najaar Brussel en Wallonië mee rond. Omdat het zo brandend actueel is, zeggen de mensen. Omdat het zo herkenbaar is. ‘Ik zeg al twintig jaar hetzelfde. Plots begrijpt men wat ik bedoel.’
Scène 1. In een Marokkaans bergdorp lopen een vader en een grootvader gejaagd door de stoffige straten.
De grootvader drukt een jongetje van drie jaar tegen zijn borst, de zon beukt genadeloos op hun hoofden, het kind is zo koortsig dat het een meer van zweet op het kleed van zijn grootvader achterlaat. ‘Hij gaat dood. Hij gaat dood’, prevelt de vader. Ze lopen een grot binnen. Het is er nauwelijks koeler, alsof de hitte van de zon alles vloeibaar heeft gemaakt. De grootvader neemt de voeten van het kind en duwt ze tegen de ruwe wand van de grot. Het kind weent met alle kracht dat het nog heeft.
Sam Touzani schiet wakker.
’43 jaar lang had ik dezelfde droom’, vertelt de acteur, performer, danser en schrijver in zijn appartement met aan de ene kant een uitgestrekt panorama over Brussel – ‘zijn stad’ – en aan de andere kant de zendmast van de VRT en de RTBF. Auto’s duiken voor zijn voordeur tunnels in en uit, maar vanuit zijn raam verstilt Brussel tot taferelen in een plakboek. Een man in het appartement op de vierde verdieping aan de overkant vangt Pokémon vanaf de vensterbank, twee vrouwen leunen in het appartement ernaast tegen het aanrecht in de keuken en drinken koffie. ‘Het was ook het enige beeld van mijn grootvader dat ik had. Op mijn 45e verjaardag, in juni 2013, zei ik tegen mijn moeder en mijn oudste zus: ‘Ik vind het spijtig dat ik mijn grootvader nooit ontmoet heb.’ Mijn vader was in 1964 als een van de eerste Berbers naar België gekomen in het kader van een bilateraal arbeidsakkoord tussen België en Marokko, mijn moeder was hem een jaar later met vier kinderen gevolgd. Ze waren analfabeten, hun enige hoop was elders een beter leven voor hun kinderen te vinden.
‘In Brussel werden nog drie kinderen geboren – mijn broer, ik en mijn jongste zus. Marokko was een ver land voor ons. “O, maar je hebt je grootvader wel gekend. Die zomer waarin we vreesden voor je leven”, zei mijn moeder plots. Het was 1971, ik was drie jaar, had meer dan 42 graden koorts en mijn lichaam liep leeg. De droom die me al die jaren achtervolgde, was geen droom, het was een herinnering aan het moment dat ik bijna gestorven was. Soms denk ik: omdat de dood zo dicht tegen me aan heeft geschuurd, heb ik zo hevig het leven omarmd. Ik ben een hedonist, ik heb een enorme honger om te leven, te beminnen, te eten, te drinken, te kennen, te proeven. Omdat ik bijna dood was, ben ik een vrijheidsstrijder geworden. Op alle fronten.’
Scène 2. In de wachtzaal van het Marokkaanse consulaat in Elsene zitten een moeder en haar dochter.
Het is 1972 en ze hebben papieren nodig om terug te reizen naar het land waar ze vandaan komen.
‘Bakchich, madame Touzani’, zegt de man achter het loket. ‘Wie papieren wil, moet betalen voor de moeite die het ons kost.’
De vrouw weigert. Drie uur later zit ze er nog. Iedereen die na haar binnenkwam, is met papieren buitengegaan. Wie geen steekpenningen betaalt, is onzichtbaar voor de administratie. Ze staat recht.
‘Nu is het aan mij.’
‘Volgt u ons maar.’
Ze dalen de trap af, de moeder, de dochter en vier mannen. In de kelder worden ze in een hoek geduwd. De moeder wordt geslagen in haar buik, op haar neus, in haar gezicht. De dochter voelt handen tussen haar benen, op haar borsten. Hun geschreeuw is tot boven te horen, tot in de wachtzaal. Niemand beweegt. Niemand zegt iets. Tot de politie op de drempel staat. ‘Wat is er aan de hand?’, roepen ze van buitenaf. Hun woorden kunnen wat ze zelf niet mogen: de denkbeeldige grens overschrijden tussen de straat – België – en de wachtkamer – Marokko. Niemand antwoordt. De moeder en de dochter worden hardhandig op het trottoir geduwd. Ze kijken de agenten aan. ‘Wilt u ons naar het ziekenhuis brengen?’
‘Die neen van mijn moeder heeft me tot in mijn diepste vezels gevormd. Ze heeft neen gezegd tegen onrecht, tegen de Marokkaanse dictatuur, tegen geld. Ze heeft zich niet laten intimideren of omkopen. In 1972 diende ze klacht in, in 1974 kwam er een proces, dat we gewonnen hebben. De consul heeft het land moeten verlaten en wij belandden op de zwarte lijst. De Marokkaanse monarchie duldde en duldt geen tegenspraak.
‘In de tussentijd probeerde het Marokkaanse consulaat alles om haar en onze familie op andere gedachten te brengen. Overdag stonden ze voor de deur om ons af te dreigen. Toen dat niet hielp, boden ze ons anderhalf miljoen frank zwijggeld aan. Mijn vader riep dat hij het mes waarmee hij jaarlijks het schaap de keel oversneed, zou bovenhalen; mijn moeder glimlachte enkel en schudde van nee. Het was de moed van het gezonde verstand. Mijn ouders waren politiek niet bewust of geëngageerd, we waren een traditionele, religieuze familie. Maar die nee van mijn moeder bracht via een omweg de verlichting in ons huis.
‘Op een dag stond er een heel andere man voor de deur. Hij stelde zich voor als Mohamed Baroudi, democraat en politiek vluchteling. Hij bood aan de advocaten en gerechtskosten te betalen. Hij sprak over vrijheid en gelijkheid. Mijn zus werd verliefd op hem en ik merkte hoe zijn woorden een deur in mijn hoofd openden. Hij drong nooit iets op, hij leerde me zelf te denken. Ik was een jongen uit de volksbuurt die Voltaire, Montesquieu en Camus ontdekte. Ik wilde begrijpen waarom we vijf keer per dag moesten bidden, waarom we die ramadan deden, waarom mannen en vrouwen niet gelijk waren. De traditie bood me geen antwoord. Dat was een holle echokamer. ‘Omdat het zo is’ volstond niet meer. Ik nam niet langer alles aan, ik begon te bevragen en te benoemen. Het is zoals Camus schreef: de zaken slecht benoemen, is bijdragen aan het ongeluk van de wereld. Ik hoop dat het omgekeerde ook waar is. Want dat werd dankzij Baroudi, die mijn schoonbroer werd, mijn drijfveer. Ik wil en zal de werkelijkheid, hoe lelijk, beangstigend en onaangenaam die ook is, onder ogen zien.’
Scène 3. Een appartement in Brussel begin jaren tachtig.
Terwijl de danseres Hitomi Asakawa praat met Zohra Touzani, de oppas van haar zoon, grijpt het jongere broertje van de oppas de houten barre die aan de muur van de woonkamer hangt. ‘Dans je?’ vraagt Asakawa aan de dertienjarige Sam. Geschrokken laat hij de barre los. Ze komt naar hem toe, buigt door de knieën en zet zijn hielen tegen elkaar zodat de punten van zijn tenen elk een andere kant opwijzen. Om niet om te vallen, grijpt hij de barre weer vast. Ze staat recht en knikt hem toe.
Passe devant, opzij, en arrière. Zijn voeten volgen haar woorden. Ze glimlacht over zijn hoofd heen. Niet lieflijk, maar streng.
Je hebt talent, mon petit, je kunt er maar beter iets mee doen.
‘Niets was verder van mijn wereld verwijderd dan ballet, misschien dat het me daarom intrigeerde. Mijn grote broer was karateleraar, op straat speelden we voetbal. Het leven had een paar simpele regels. “Jongens dansen niet” was er een van. Maar mijn oudste zus, Fatima, hield zich zelden aan regels. Op woensdagnamiddag om twee uur in de namiddag nam ze me mee naar mijn eerste les klassieke dans. Daar stond ik, tussen dertig meisjes in roze maillots. Opnieuw ontdekte ik iets dat me nooit meer zou loslaten. Hoe je met je lichaam je verbeelding kunt uitdrukken, hoe er iets bestaat als zachtheid, subtiliteit; hoe je mooie dingen kunt maken en dat je daar geen homo voor hoeft te zijn. Het was het cliché van de dansende man. “Vader,” zei ik, “ik wil dansen.” “Ach zoon”, luidde zijn antwoord. “Waarom wil je homoseksueel worden?”
‘Het is een deel van mijn verdriet en mijn pijn. In 2012 is mijn vader overleden. Tegen dan had ik zo’n tweeduizend keer opgetreden. Hij is nooit komen kijken. Zelfs niet naar Gembloux, een voorstelling over de Marokkaanse tirailleurs in de Tweede Wereldoorlog. Het was zijn verhaal. Zijn ene arm was korter dan zijn andere omdat hij gevochten had bij Montecassino. Theater was zijn ding niet, mompelde hij altijd. Hij heeft nooit geprobeerd om er zijn ding van te maken. Dat is spijtig, ja. Ik aanvaardde zijn universum zonder dat hij het mijne kende. Het grote voordeel was: hij liet me betijen, ik moest me niet verantwoorden. “Wat wil hij? Acteur worden?”, vroeg hij en dan susten mijn zussen: “Nee, nee, leraar Frans.” Ik weet niet of hij het geloofde. Hij deed in ieder geval alsof.
‘Er was al het gewicht van de gemeenschap, van de traditie, van de islam, van mijn broer, die vond dat hij het gezag van mijn vader moest uitoefenen. Dat volstond om te dragen en te verdragen. Vooral met mijn broer lag en ligt het moeilijk. Hij is alles wat ik niet ben: islamist, reactionair, sexist, homofoob. Ik weet waar het vandaan komt. Man zijn in een machocultuur is soms een handicap. Ik weet ook waarom ik er geen last van heb. Ik ben nooit een koningskind geweest. Ik ruimde mijn kamer op, deed de afwas en poetste net als mijn zussen. Ik ben opgevoed door vrouwen. Dat heeft me gered. Het heeft me ook fundamenteel eenzaam gemaakt. Ik ben een minderheid in de minderheid. Niet etnisch of seksueel, maar filosofisch.’
Scène 4. Zenuwachtig schuifelt Sam Touzani heen en weer in de studio van de RTBF.
Het is 1992. Samen met zo’n tweehonderd anderen wacht hij tot het zijn beurt is voor een screentest. In zijn hoofd glijden twee beelden over elkaar. In Iran zwaaien mannen en vrouwen hysterisch met de foto van een boek dat ze nooit lazen maar waarvan ze toch vinden dat het verboden moet worden. Op 14 februari 1989 spreekt ayatollah Khomeini een fatwa uit over De Duivelsverzen van Salman Rushdie. Aan de ene kant van de wereld valt de muur van Berlijn, aan de andere kant wordt een boek verbrand. Wat aan de ene kant bevrijd wordt, wordt aan de andere kant alweer ingeperkt.
Het is zijn beurt. Hij kijkt in de camera. Zegt wat hij moet zeggen.
‘Dank u. U hoort nog van ons.’
Een paar dagen later krijgt hij bericht: hij is geselecteerd. Vanaf dan is hij officieel de eerste presentator met een migratieachtergrond. Het is een ongewilde primeur. Tijdens de auditie was het niemand opgevallen, dat hij een kind van Marokkaanse ouders is.
‘Dat ik plots op tv kwam, was vooral symbolisch belangrijk. Ik presenteerde programma’s voor iedereen, niet voor doelgroepen en ik ondervond heel snel dat de kracht van het beeld nauwelijks te overschatten is. Dezelfde agenten die me een paar maanden eerder tegenhielden om mijn identiteitskaart te controleren, hielden me nu aan voor een handtekening.’ Hij schudt het hoofd. ‘Ik had gedurende een korte periode de indruk dat het vanaf dan beter zou worden, dat die fatwa van Khomeini een belachelijk anachronisme zou worden, dat we daar over de hele wereld eens goed mee zouden lachen.
‘Voor mezelf was die doortocht op televisie minder belangrijk. Ik had geen theater gestudeerd om presentator te worden. Ik had voor theater gekozen om verhalen te kunnen vertellen, om verontwaardiging te kietelen, om emoties te prikkelen en gesprekken op gang te trekken. Op televisie was dat niet zo van belang. Het enige medium dat in staat is een systeem te destabiliseren, is het theater. Televisie zal dat nooit doen. Het is het medium van het gemak en van de reductie. Ik ben niet geïnteresseerd in gemak. Ik had zin om te schrijven, te spelen, ideeën te laten circuleren. Op televisie wordt ieder debat snel herleid tot een boksmatch. Dat interesseert me niet. Ik vind vragen belangrijker dan antwoorden, de onzekerheid van het niet-weten boeiender dan het absolutisme van het grote gelijk. Al vraag ik het me soms wel af: hoe zou de wereld eruitzien mochten we televisie gebruiken om het over kunst, wetenschap en filosofie te hebben?’
Scène 5. Het hoofd op de affiche is uiteengespat in een zwarte inktvlek. Daarop staat, in witte letters: Allah Superstar.
Het is 2005. Touzani werkt aan zijn derde voorstelling. ‘Vanaf nu moeten we op intelligente wijze lachen met alles wat heilig is’, was zijn reactie op 9/11. En dus keek hij op scène monkelend terug op zijn jeugd, het migratieverhaal van zijn ouders, God en gebod.
‘Je hebt het recht niet over onze God te praten’, blaffen jongens uit de wijken waar hij zelf opgroeide hem toe. Woest trekken ze de affiches van de muren, vertrappelen ze de stroken papier onder hun glimmende sneakers en spuwen ze erop. Weer flitsen die twee beelden door zijn hoofd: de boekverbranding en de vallende muur. Het einde en het begin van de vrijheid van meningsuiting.
‘We moeten lachen, blijven lachen, durven te lachen’, zegt hij ferm. Meer dan ooit is hij daarvan overtuigd. Het scherpste wapen tegen extremisme is en blijft humor. ‘Dat is de ware kwestie van samenleven of van interculturaliteit: mogen lachen met elkaars heiligheid. Het is makkelijk om naast elkaar te leven en elkaar vooral niet voor de voeten te lopen, maar de echte uitdaging is om elkaar wél voor de voeten te lopen, elkaar wél aan te spreken, elkaars ideologieën en overtuigingen te bekritiseren. Van katholicisme over marxisme en kapitalisme tot islamisme. “Pas op, Sam”, hoor ik dan. “Je speelt in de kaart van de nationalisten.” Als dat zo is, dan vraag ik me af: wie speelt in de kaart van de democratie als wij het al niet meer doen? Dat is misschien mijn grootste woede: westerse landen die islamitische dictaturen ondersteunen in de naam van zakencijfers en olie. Saudi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten: het zijn dictaturen die wetenschappers, filosofen, kunstenaars, vrouwen onderdrukken. Kun je dan nog beweren: we hebben het niet geweten?
‘Ik heb gezwegen toen mijn affiches van de muren werden getrokken, toen men stenen naar mijn hoofd gooide en toen mijn auto tot twintig keer toe vernield werd. Ik zweeg want ik stond behoorlijk alleen. Mijn hart klopt links, maar mijn linkse vrienden vonden dat ik te veel provoceerde, dat ik te ver ging, dat ik te militant was. Ik zweeg omdat ik niet wilde dat het gerecupereerd werd door racisten die zouden zeggen: “Zie je wel, zelfs die makakkenzak heeft er last van.” Maar ik zag en hoorde wel wat er gebeurde. “Als we dit aanvaarden, staan ze binnen tien jaar met kalasjnikovs in onze straten”, zei ik in 2005. Ik dacht dat het een boutade was.
‘Al was er ook veel hoop in die tijd. 0110, de concerten die Arno, Tom Barman, Jan Goossens en ik organiseerden in Antwerpen, Brussel en Charleroi in 2006 was zo’n wonderlijk moment. Er hing een wil in de lucht om het anders te doen, om een meer rechtvaardige samenleving te bouwen. Ondertussen heeft het uur van de desillusie geluid. Daar heb ik intens spijt van.’ Hij glimlacht. Bitterzoet.
Scène 6. Februari 2016, op het strand van Phuket.
Touzani is daar om te schrijven, maar die ochtend opent hij geheel tegen zijn gewoonte het postvak ‘berichtverzoeken’ op zijn Facebookpagina. Hij ontdekt een mail van een vrouw. Ze schrijft hem omdat ze zijn laatste voorstelling, Liberté, Egalité, Identité zag. Hij wil op delete drukken, maar zijn ogen blijven aan woorden en formuleringen haken. Daar op het strand van Phuket wordt hij verliefd op een vrouw die hij nog nooit heeft gezien.
‘Gedurende twee dagen hebben we uren naar elkaar geschreven, via Facebook, een medium waarin ik niet geloof, dat ik nooit gebruik. Het was als een verslaving. Twee dagen later hebben we elkaar opgebeld en hebben we uren gesproken en nog eens twee dagen later zijn we overgeschakeld op Skype om elkaar te zien. Ondertussen zijn we zes maanden samen. Na twee lange relaties durf ik nu te zeggen dat ik de vrouw van mijn leven heb ontmoet, de vrouw met wie ik kinderen wil. Ik had dat nooit gedacht. Ik zag geen rationele reden om kinderen op deze bizarre wereld te zetten. Met haar wel. Dat is een grote verandering. Een verandering die me rust brengt en me rustig maakt. Dat is goed. De aanslagen in Parijs, in Brussel, Bagdad, Istanbul, overal, hebben er diep ingehakt. Omdat ik ze allemaal van dichtbij of verder heb meegemaakt. Drie maanden voor de moordpartij op de redactie van Charlie Hebdo had ik er met de RTBF nog een reportage gedraaid. “Als Charlie valt, vallen we allemaal”, had ik gezegd.’ Hij schudt het hoofd. ‘Ik heb toen ook beslist om mezelf te beschermen. Niet met lijfwachten, maar met de liefde. En met humor. Daar kan niets tegenop.’
LIBERTÉ, EGALITÉ, IDENTITÉ
Dit najaar te zien op verschillende locaties in Wallonië en Brussel. Info: samtouzani.com
door Tine Hens – Foto’s Jef Boes
‘Het is een deel van mijn verdriet en mijn pijn dat mijn vader nooit naar een van mijn optredens is komen kijken.’ Sam Touzani
‘Het enige medium dat in staat is een systeem te destabiliseren, is het theater. Televisie zal dat nooit doen. Het is het medium van het gemak en van de reductie.’ Sam Touzani
‘Het is makkelijk om naast elkaar te leven en elkaar vooral niet voor de voeten te lopen, maar de echte uitdaging is om elkaar wél voor de voeten te lopen, elkaar wél aan te spreken, elkaars ideologieën en overtuigingen te bekritiseren.’ Sam Touzani
‘Na de aanslag op Charlie Hebdo heb ik beslist om mezelf te beschermen. Niet met lijfwachten, maar met de liefde. En met humor. Daar kan niets tegenop.’ Sam Touzani
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier